Biekorf. Jaargang 23
(1912)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[Nummer 12] | |
Reninghelst
| |
[pagina 178]
| |
Of de Reninghers, d'inwoners van den ouden dorpe Reninghe in oude tijden den eigendom hadden van den elst of dezen elsenbosch, dan of deze Reningen eenen anderen stam of geslacht (familie) vormden, en dus d'overeenkomst tusschen deze twee plaatsnamen slechts toevallig is, - ik kan het niet uitmaken. Wegens den betreklijk grooten afstand tusschen de dorpen Reninghe en Reninghelst, zou ik voor mij 't meeste tot het laatste gevoelen overhellen. | |
II.Met dien uitleg heeft E.H.A. Dassonville geenen vrede, omdat men maar in de laatste tijden Reninghelst met eene t geschreven heeft. Daarom schrijft hij in Biekorf 1911, bl. 207, na de verschillige schrijfwijzen aangehaald te hebben welke hij in de oorkonden gevonden heeft, te beginnen van 1107 en gaande tot 1281: ‘Dit woord schijnt samengesteld uit Rininga + (h) eles. Maar wat is dit tweede deel? Het is niet wvl. elst = “elzenbosch” want uit de oudere vormen blijkt dat de uitgaande t van Reninghelst daar alleen in jongere tijden bijgekomen is. Het is ook niet nl. els, d.i. elsenboom, want dit woord luidde in 't mnl. else, en men zou dus vroeger *Riningelsa, -else geschreven vinden, hetgeen niet het geval is. Wat het tweede lid van Reninghelst wel zijn mag, weet ik eigentlijk niet. Doch mag men, met eenigen schijn van reden, een germ. *halis- of *helas- veronderstellen, waaruit mul. *hel(e)s, beteekende “heuvel”, en verwantschapt met lat. ex-cello, celsus, collis. Men neme in aanmerking dat hals in het oud-noordsch en in het middenhoogduitsch ook de beteekenis “bergketen” heeft, en dat het grondgebied van Reninghelst in der daad bergachtig is’. Nopens Rininga schrijft hij bl. 206: ‘De naam Rininga schijnt afgeleid van denzelfden stam, die in germ. persoonsnamen als Rinhard, Rinvald, Rinulf aanwezig is, en voorloopig mag in verband gebracht worden met het werkwoord got. ohd. os. rinnan, mhd. mnd. mnl. rinnen = ‘in beweging komen, vloeien, loopen, ontspringen’. | |
[pagina 179]
| |
III.Ik vind erge bezwaren in den uitleg van E.H.A. Dassonville. Ik wil hem den schrijfvorm: Reyninghelt, met t doch zonder s ditmaal, die voorkomt in: Procès du Comte d'Egmont par De Bavay, p. 317, als eenen stronkelsteen in de beenen niet werpen, daar men gemakkelijk met eene druk- of leesfeil te doen kan hebben, ook kan men met eenen onkundigen schrijver te doen gehad hebben, doch dat kleen gevalletje toont ons dat wij ons niet gauw moeten warm maken om eenen schrijfvorm in eigennamen, vooral als men met lieden te doen heeft die met de eigene schrijfwijze der namen niet bekommerd waren, en ze maar, op goedkome het uit, in een latijnsch kleed staken, als dit hun eenigszins mogelijk scheen. Wil men overigens zien hoe weinig nauwkeurig men was, over eeuwen, in het schrijven van het woord Reninghelst, men beschouwe enkel dat men het eerste deel van het woord onder de vormen: Rining, Rening, Rinic, Reyning. ontmoet. Wat echter van zeer ernstigen aard is, 't is dat de letter t na s moeilijk stand houdt en dus gemakkelijk wegvalt. Als bewijs daarvan geldt dat de Reninghelstnaars, niettegenstaande dat zij weten dat hun dorp Reninghelst is, gewoonlijk nogthans zullen Reninghels zeggen, en maar bij uitzondering Reninghelst, (of liever Rinnegals en Rinnegalst). Zoo ook is het met het woord ‘Lindelst’ gesteld, (naam van eene hoeveelheid wee- en zaailand te Reninghelst gelegen). Men zegt zoowel Lindals als Lindalst. Om mij wel te vergewissen vroeg ik aan verschillige lieden: ‘Wat zegt men: Lindals of Lindalst?’ Twee jongelingen antwoordden: ‘Lindals’, doch twee gedaagde menschen van dezelfde familie als deze jongelingen antwoordden: ‘Lindalst’. Die ouderen hadden echter tot dan toe zoo weinig op de t van Lindalst gesteund in 't spreken, dat de jongeren ze niet wel onderscheid hadden. | |
[pagina 180]
| |
De t na s is ook verdwenen in den eigennaam Vanelslande, in plaats van Vanelstlande, in den zin van Vanboschlande. Mocht er nog twijfel bestaan nopens Vanelslande dat men - ten onrechte volgens mij - zou kunnen doen voortkomen van Van-els-lande, land met elshout beplant, en niet boschof elstland in 't algemeene, dan zou men nog moeten aanveerden dat t na s alleszins verdwenen is in den eigennaam: Hulsbosch, voor Hulstbosch. Wil men gemeenwoorden in plaats van eigennamen, men neme b.v. het Idiodicon van De Bo, daar vindt men: hulsen en bulsen nevens hulsten en bulsten; hulsten nu is hetzelfde als hoesten, zooals goud- guld(en), dus komt hulsen van hulsten. Wil men het volk hooren spreken, dan zal men vernemen van posjemannen, voor postjemannen, mannen die een Staats- of Stadspostje bekleeden. Een ander bezwaar, van niet geringen aard, is dat de bergrug of bergketen die zijnen naam van hals (hels) aan Reninghals (hels) zou geschonken hebben, zijnen naam teenemaal zou verloren hebben. De eenige heuvelrug rond Reninghelst die merkbaar is, en eenen naam heeft, is deze welken men heden de ‘Hoogte’ noemt. Had deze hoogte vroeger de ‘Hals’ moeten noemen, zoo zou zij ongetwijfeld tot nog toe genoemd gebleven zijn, uit overlevering. Zelfs indien het woord ‘Hals’ zou te kwiste gegaan zijn, daar sedert zeer langen tijd de a van hals o wordt uitgesproken over geheel de streek, zoo zouden wij - naar ik wel meene - niet Reninghals of Reninghels maar wel Reninghols gehad hebben. Laat ons om te eindigen nog doen bemerken dat die hoogte of hals om haren naam te leenen aan de woonplaats van de Reningen, die hoogte iets van aanzien zijn moest in de oogen der eerste inwoners van het tegenwoordige Reninghelst. Welnu wanneer Reninghelst ontstaan is, was die hoogte of hals - zooals overigens de gansche streek - met bosch overdekt, geen een mensch ging daar wonen, uit watergebrek, huizen, kasteel, kerk, alles wierd bij de | |
[pagina 181]
| |
beke gebouwd, en op den hals of wat men nu hoogte noemt lette niemand. Om al die redens verzaken wij eraan het woord hals of hels in Reninghelst te vinden, en keeren wij tot den uitleg Sibrant Tjallings weder. Volgens hem is Reninghelst de elst van het dorp Reninghe ofwel de elst der afstammelingen van den stamvader Reene. Dit laatste, zegt hij, is hem 't waarschijnlijkste. Schrijver heeft overschot van gelijk van het oude Reninghelst niet als eigendom aan het gemeente Reninghe toe te kennen, uit oorzaak van den afstand tusschen beiden. In afwachting van het inrichten van de parochie en der huidige gemeente, vormden eene bende samenwonende menschen eene inrichting, een gemeente. Dit gemeente had natuurlijk een gemeen recht voor alle huisgezinnen hout te kappen (roofrecht), het vee te laten weiden (weirecht), te jagen (jachtrecht). De uitoefening van die rechten vroeg eene zekere nabijheid van de verplichtte boschen of weiden. Reninghelst nu ligt in vogelvlucht nog drie uren en half van Reninghe af. Vroeger was Reninghelst en gansch de streek tusschen Reninghe en Reninghelst met oerbosschen overdekt. Die oude Reningen en moesten dus naar Reninghelst niet gaan om hout te halen, het hout en kon bij gebrek aan wegen niet vervoerd worden, en 't was daarenboven zonder weerde uit oorzake van den overvloed ervan. Hunne dieren naar de bosschen van Reninghelst leiden, ten prooi aan de wolven, om er hier of daar eene magere bete gers te vinden, terwijl zij in hunne nabijheid de veurnambachtsche vetteweiden bezaten waar het gers schier al verloren moest gaan bij gebreke aan een talrijk vee, dat ware uitzinnig geweest. Blijft het jachtrecht. De hazen bleven zoo goed als scheutevrij in hunne bosschen tot aan de uitvinding van het buskruit. De wolfsvellen hadden te weinig weerde om hunnen weiman te voeden. De beerenjacht kon ook niet veel opbrengen, en de jacht op de everzwijns kon ook waarschijnlijk maar weinig winstgevend zijn in de oerbosschen. | |
[pagina 182]
| |
Er schijnt dus ook aan geen jachtrecht te moeten gedacht worden. Ware er echter zulk recht geweest, het zou van het gemeente overgegaan zijn naar den Heer. Zoo de heer van Reninghe dat jachtrecht wilde afstaan, aan deze van Reninghelst, zou hij voorzeker een jaarlijks huldebewijs geëischt hebben, en zoo zou het wel gebleven zijn tot aan de fransche omwenteling. Niets dergelijks valt er echter te bespeuren. Wij aanzien Reninghelst dus als het elstGa naar voetnoot(1), het bosch van de kinders van Rene of liever van Rinne, iemand wiens geslachtsnaam schijnt ontstaan te zijn uit Rinnan met de beteekenis van loopen, ons ‘rennen’. De huidige Reninghelstnaars zouden dus zeereloopersspieren in de beenen zitten hebben, en den naam van hun dorp dienen ‘Reningelst’ te schrijven. Yper, Juni 1912. Gust. Lamerant |