menschen zijn onhebbelijk luidruchtig. Toch speelt hij wonderlijk lief en 'k voel van ontroering mijn wezen verbleeken. Alleenlijk op 't laatste hoor ik dien korten snik niet maar wel een lang gerekte jubelaccoord...
Dan zingt hij weer zijn eeuwig lied, maar met nog aandoenlijker stem en warmere trilling. Krachtig en prachtig zingt hij en 't galmt nu triomfantelijk als eene zegezang:
“Je veux chanter toujonrs
Mireille et mes amours!...”
Men juicht toe... Geldstukken worden hem toegesmeten. Dankend raapt hij ze op en doet zijn ronde tusschen de verdere aanhoorders.
Zal hij tot ons komen?...
Daar blikt hij naar onzen kant. Hij schijnt zich te herinneren. Ik sta bevend in verwachting. Die mensch scheen me nu als een kennis, een goede kennis van over jaren, dien men na lange afwezigheid eindelijk eens terugziet.
Plots baant hij zich een weg door 't volk en met uitgestrekte handen komt hij op ons toegeloopen.
Zijn handdruk is warm, zijn oogen glinsteren van vreugde en zijne wangen gloeien!...
- Wat geluk! Wat geluk! u weer te zien’! Hij neemt een stoel en zet bij. ‘'k Ben blij, blij om u! en hoe gaat't, mag ik u beschinken’?
Ik weerde af maar we moesten ons laten gezeggen.
Ik stond verwonderd en verheugd hem aan te staren. Wat was hij veranderd. Hij zag mijne verbazing maar voorkwam mijne vraag die hij gevoelde, dat ik doen zou.
- ‘Straks! straks! zei Hij’ Eerst tikken!
Hij dronk met lange smakelijke teugen... mijn vriend blikte ons aan met een meèlijdend glimlachje... Toen begon hij met heele gulpen te vertellen, binstwijlen tokkelend met zijne lange beenderige vingers op het zinkend tafelblad.
- ‘Wat ben ik gelukkig... weer is onze liefde opgefleurd, mijn vriend, en ze is weergekomen en 'k heb ze ontvangen met open armen op mijn liefderijk hert, als een krank