't Is waarachtig verbazend groot het getal gelegenheidsverzen door den dichter gemaakt, vooral tusschen de jaren 1860 en '98. Er zijn geene omstandigheden waar er plaats was voor eenig versje, die men liet ontsnappen: en de vragen om een dichtje regenden op den man zijnen rug gelijk de hagelsteenen zoo menig. Tenzij dat het hem veel van zijnen kostelijken tijd benam, maar anders was hem 't verzenmaken een spelletje; hij goot ze, bij honderden, en toen hij wel gezind was, nam hij van den beginne af een groot en breed stuk papier, en hij schreef, zooveel en zoo gauw zijn penne maar loopen wilde, de geestigste somtijds, de leutigste en somtijds ook zware, diepe of ja treurige verzen. De grondtoon nochtans die uit het ongetal van zijn gelegenheidsverzen blijft bovenklinken is de gemoedelijke, de van geest tintelende blijheid.
Maar de menschen zijn met hem onbermhertig geweest, en 't is geen wonder, zat hij gansche dagen met zijn rug over zijn schrijfberdtje gebogen. Ware al 't laken perkament.... kloeg Maerlant....
Men zou niet weten waar hij de tijd vond om zijn Tijdkrans en zijn Rijmsnoer te dichten, en hij vond die nochtans, en tijd om nog veel andere dingetjes te dichten die onder zijn papieren, voorzeker, zijns eigen onwetens, verdoold en vergeten lagen; op stukjes wit, blauw, bruin en allerhande verwe en vorm van papier, schreef hij dichtjes, nageldeuntjes, of den aanvang van langer te worden stukken: schielijke opscheuten uitzijn levendig gemoed, uit zijn teergevoelig hert en die hij haastig neerpende, om ze te laten liggen voor nieuw.
Zoo vond ik op een snipperling:
met goud dat niet en blinkt
Van welke kamers zou er hier sprake zijn? voorzeker van de kamers die 't land helpen beheeren. Wie waagt een andere gissing?
Op een andere briefje:
Op een ander bidt hij:
Jesu, uit uw hert doorsteken,
liet gij bloed en water leken:
Jesu heilzaam, door uw bloed,
ons dit water wezen doet.