Biekorf. Jaargang 22(1911)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 337] [p. 337] [Nummer 22] Waarom? Aan H.G. GEDAALD waar do zeegolfjes zoenen hun strand, en zuchten, ga vraag hen waarom. Zoo vroegen 't hen duizenden dichters, en 't zand zij zoenen als immer zij 't zoenden te voor, al zuchtend, zoo eertijds, zoo nu, almaardoor. Ga vraag wat hun wee doet; ze blijven u stom en zuchten zóó naar, doch ze zwijgen waarom! ‘Waarom,’ vraagt ge mij, ‘al één zucht is uw lied?’ De golfjes verzwijgen 't, ik zegge 't u niet. Op 't strand van het peillooze zeediep gestaan, als 't sterrenheir 's nachts blinkt alom, hoort 't klagen van 't sluimrende zeerot eens aan op 't diepliggend strand! In de kaak van de rots, de steile, eene klacht is elk golvengeklots! Ga vraag wat hun wee doet; ze blijven u stom ze klagen, zóó droef, doch ze zwijgen waarom! [pagina 338] [p. 338] ‘Waarom’, vraagt ge mij, ‘al één zucht is uw lied?’ De baren verzwijgen 't, ik zegge 't u niet. En luister naar 't briesje als het daglicht vergaat, het lispelt ‘vaarwel’ u. Waarom dat liefelijk briesje zoo noode verlaat ons lustoord vol bloemen en vogelgezang, en zucht het en vordert zijn lustloozen gang? Ga vraag wat haar wee doet: de bries blijft u stom, haar stem is vol weemoed, doch zwijgt ze waarom. ‘Waarom’, vraagt ge mij, ‘al één zucht is uw lied?’ De bries gaf geen antwoord, u antwoorde ik niet. Of ga bij den bloeienden zoom van de gracht, met boomen en schaduw rondom. Beluister den bergstroom die stort in zijn kracht. Op beek en op bergstroom, al zeewaart gevoerd, een eeuwige klachte is 't die 't water beroert. En vraag wat hun wee doet: ze blijven u stom en klagen al vloeiend en zwijgen waarom. ‘Waarom’, vraagt ge mij, ‘al één zucht is uw lied?’ De wateren zwijgen't, ik melde 't u niet. Aanschouw hoe de orkaan, uit zijn leger gevlucht, het zwerk scheurt bij 't dondergebrom; hij rent over de aarde en hij woelt door de lucht en zengt in zijn brand al wat lief is en schoon. Hij zucht als een ziele uit den afgrond ontvloôn! Ga vraag wat hem wee doet: de orkaan blijft u stom, zijn stem is zoo naar, en nooit zegt hij waarom. ‘Waarom,’ vraagt ge mij, ‘al één zucht is uw lied?’ De orkaan gaf geen antwoord, ik antwoorde u niet. En hoor naar die stemmen van land, lucht en zee, hoe machtig, die zingen alom! 't Mag blij zijn voor andren, hun lied spreekt mij wee: een zucht ieder toon, een zucht elke snaar: [pagina 339] [p. 339] en duizenden zuchten daar zwellen te gaar. Ga vraag wat hun wee doet: zij blijven u stom, zij zuchten en zuchten en zwijgen waarom. ‘Waarom,’ vraagt ge mij, ‘al één zucht is uw lied?’ 't Heelal weigert antwoord, ik antwoorde u niet. ‘Mijn ziel tot der dood is bedroefd!’ dichtte er Een, die zuchtte en die bang was. Waarom? De grond zoop zijn zweet en zijn Bloed! Zijn geween kwam boven 't geschrei van den doodangst te staan, Zijn wonden vergoten hun bloedig getraan. O vraag wat Hem wee doet! Hij blijft u niet stom. Hij zucht, o, zoo diep en Hij zegge u waarom! ‘Waarom’, vraagt ge mij, al een zucht is uw lied?’ Zij 't Kruis u een antwoord! Ik antwoorde u niet. Caes. Gezelle. Vrij naar 't Amerikaansch van Father Ryan. Vorige Volgende