Biekorf. Jaargang 21
(1910)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEene nieuwe uitgave van Gezelle's dichtwerkenDE Nederlandsche Boekhandel geeft ons eene nieuwe uitgave van den Westvlaamschen Meester. Zij is welgekomen, omdat zij goedkoop is (8 fr. ingenaaid, 12 fr. in linnen band) en, niettegenstaande haar klein, doch handig formaat, niet te klein gedrukt, op licht papier. Dat alles is goed en zeer goed. Hopen wij, dat velen, nu de prijs in ieders bereik is, eindelijk nader kennis zullen maken met een dichter, waar zooveel over gezegd en geschreven is. | |||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||
Er zijn nochtans ernstige, en zeer ernstige aanmerkingen tegen deze uitgave. Volgens het prospectus is zij eene volksuitgave. Gezien den lagen prijs, kan zij aldus heeten, maar anders niet. Hadde zij zich juist gericht naar de uitgave van Gezelle zelf, dan kon men niets afwijzen. Hij heeft zijne boeken zóó gewild, gelijk zij in 1893 (Rijmsnoer in 1897) verschenen. Een inhoudstafel bij Tijdkrans was echter een nuttig bijvoegsel, waarvoor wij deze uitgave danken, ook het aanbrengen van titels boven de stukken van dezen bundel. Maar, zelfs buiten deze twee nuttige wijzigingen, zijn er andere, die te bespreken zijn. De uitgave wil volledig zijn. Daarom worden bij de Laatste verzen eenige onbeduidende stukjes gevoegd: Gekruiste God, bl. 150. Aan...? bl. 155, die in de 1ste uitgave niet voorkwamen. Wij zullen hier nu niet bespreken, of een volksuitgave zóó volledig hoeft te wezen, dat ze alles mededeelt. Maar zoo men die twee, voor 't groot publiek toch weinig zeggende versjes meent te moeten geven, waarom dan veel schooner dingen weglaten, als b.v. De XIV stonden of de bloedige dagvaart des Heeren, dien schoonen kruisweg, door Gezelle zelf nog uitgegeven? Twee statiën of stonden ervan zijn wel te vinden in de groote Bloemlezing: Verzen van G.G. 1e uitgave 1902. Waarom staat hij dan hier niet geheel? Ook het gedicht in de ‘Meditationes Theologicae’, bl. 85, Edoch, o Heere God, is nog tijdens 's Dichters leven gedrukt, en is alleszins merkweerdiger dan: Gelijk een been ten honde. 't Zelfde zou ik zeggen van: Duc nos quo tendimus (Biekorf, 1898, bl. 358). En, wil men absoluut volledig zijn, dan moest er een deel bijkomen met de nadien opgespeurde en gevonden gelegenheidsen andere verzen, die in tijdschriften, Biekorf vooral, werden bekend gemaakt. Dit laatste is misschien te veel gevraagd, maar onder de later gevonden stukken zijn er zeker, die tienmaal deze kleine nietigheden weerd zijn, en in alle geval versta ik niet waarom de Dagvaart ontbreekt. Is dit geen vitterij? Neen, geloof ik. Voor hen die den dichter doorgronden willen en zijn leven nagaan in zijne schriften, is alles van belang, maar dan moet elke nieuwe uitgave alles geven wat tot dan toe gekend is, en niet alleen dát, wat één enkel persoon van den dichter zelf mocht krijgen, al was het nog zoo klein. Draai het zooals ge wilt, een uitgave moet ofwel alles geven, ofwel alleen dát, wat de dichter zelf uitgaf, en in zijn nawerk, een keus die zooveel mogelijk op den leest zijner eigen uitgaven geschoeid weze. Dat is één. Ten tweede, is deze uitgave critisch of is zij het niet? Zoo niet, dan moeten geen andere dagteekeningen worden gegeven, dan die welke de dichter gaf, en zijn varianten geheel weg te laten. Zoo ja, dan moeten alle mogelijke dagteekeningen en varianten voorkomen, die inaar ergens te vinden zijn. Welnu, dit is niet het geval. In Tijdkrans werden door Gezelle slechts een of twee stukken gedateerd. In deze uitgave vind ik: | |||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||
I. bl. 41. Winterzonne. Kortrijk, 5 Januari 1891, met varianten. bl. 110. Slaapt gij nog? Kortr. 7/2/'93. bl. 150. O Eerdentroost. Kortr. 7/10/'91. bl. 167. Als ge naar het kooren... 20/5/'93 met varianten. II. bl. 11. Breydel en De Coninck. Eene nota zegt ons, - wat heel nieuw is! - dat de standbeelden der twee helden onthuld werden in 1882. 't Moet zijn 1887. Deze feil werd reeds aangewezen in Dietsche Warande. bl. 72. Andléie. Kortrijk, 's Vrijdags na O.H. Hemelvaart. 1882. bl. 88. O Pereboom. Kortrijk, 5 Nov. '90, met variante. Zeven in 't geheel! Waarom zijn deze stukken uitverkoren, om gedagteekend te worden, en met varianten verrijkt? Eenig mogelijk antwoord: Omdat iemand, die zich met de uitgave bemoeid heeft, deze datums wist, of voor't oogenblik bij de hand had, waarschijnlijk in bandschrift (zie de varianten). Zoo hij het belangrijk vindt, dagteekeningen te geven en oudere lezingen, waarom dan niet alles gegeven wat te rapen is in de tijdschriften waar Gezelle zelf ze klaar liet drukken? Rond den Heerd, de Vlagge, de Tassche, Biekorf vooral geven er zooveel, die al zoo zeker zijn als men wenschen kan! Hetzelfde geldt voor de oudere bundels, waaruit ook een groote hoeveelheid stukken kunnen weergevonden worden in eersten vorm en met hun jaartal. Wat de Laatste Verzen betreft, de zorgeloosheden die 'k verleden jaar in Biekorf (1909, bl. 44) aankloeg, zijn immer onveranderd. Nog altijd staat op bl. 7: Eer ge ooit het oordeel vellen komt, dat reeds in Tijdkrans stond (nieuwe uitgave, Tijdkr. II, 109) maar dáár is er een refrein aan. Dus enkel een variante, in Tijdkrans aan te duiden. Nog altijd staan onder de rubriek: Ongedagteekende gedichten:
En, ook onder de ongeteekende, staat er nu een nieuw bij, dat wél geteekend is. Zoodus, 6 op de 15, die hier niet moesten staan. Kortom, de uitgave brengt, voor menschen die studeeren willen, weinig nut, en voor dezen die niet studeeren willen, staat er hier en daar een nuttelooze nota of cijfer. Met de opgegeven varianten en | |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
dagteekeningen weten wij inaar één ding: hoe veel (of hoe weinig) de mensch ervan weet die ze deed opnemen. 't Is óók iets. Nu, om te sluiten: Zou 't geen tijd gaan worden dat er een critische uitgave van Gezelle bezorgd werd, waarin zóóveel mogelijk alles zou staan, wat tot beter vatten van de gedichten en van hun ontstaan kan helpen. Onze Meester is nu elf jaar dood; - hoe lang al! - stilaan behoort hij tot de geschiedenis, en zij die weten zouden ons moeten meedeelen. Misschien ook is een uitgave niet noodig, en zou een lijst van de gedichten volstaan, waar onder elken titel alle aanteekeningen van tijd, plaats, aanleiding en verklaring zouden opgegeven worden. Één mensch alleen kan dat niet, maar allen die door zoeken of door de omstandigheden om 't even welke bijzonderheid kennen, zouden moeten hun bijdrage inleveren bij een der leden van een opstelberek, daartoe gevormd. Het is tijd. Met eenige jaren is het te late.
Al. Walgrave. |
|