Biekorf. Jaargang 20

(1909)– [tijdschrift] Biekorf– rechtenstatus

Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Bijblad aan ‘Biekorf’ in Schrikkelmaand 1910.

Volkskundige Boekenschouw. 1909. II.
Bibliographia ‘Folklorica.’ 1909. II.

Deze is nu ons tweede jaargang. Merkelijk vollediger zal hij zijn dan de eerste; dit betaamde.	Praesens noster, quem nunc incipimus tomus, fore ut rem magis integram praestet, np. quam primus uti rectè decebat, speramus.
En nog vollediger dan deze tweede moet later de derde worden... en zoo verder; dat blijft te betrachten.	Etiam tertius, scripturarum numero, plenior quam secundus ut fiat nitemur.
Ondertusschen staat vast dat onze poging reeds van nu af aan, meer en meer bekend geraakt en geschat wordt. Beleerde mannen loofden ervan de hoedanigheden, wezen ook op haar gebreken. Zulke mannen uiten geen bekommernis dan over leefbaar werk. Hun aandacht en hun woord waren dus voor ons: ondersteuning. En we bedanken hen daarover.	Interea tamen iam meliùs in dies de nostro rudimento cognitum et existimatum esse gaudemus. Etenim eruditissimi et sapientissimi viri, quorum certè nullus de minimis curat, de libelli nostri praeteriti dotibus, sanè et de vitiis eins, dissentere! Quibus, quoniam novam addiderunt nobis scribendi alacritatem, maximas gratias habemus.
De eene onder hen drukte na op 't maatschappelijke en wetenschappelijke nut onzer onderneming. (Nieuw Leven, 1909. Afl. apr. = R. Verdeyen).	Ab omnibus qui iuxtim notantur, tentamina nostra summè valere sunt nuntiata: scilicet, et pro republica quidem, et pro scientia, et pro historia

Een andere op het voordeel dat de algemeene geschiedkunde eruit kan ophalen. (ASEB. 1908, t. LVIII, p. 239, n. 210; 1909, t. LIX, p. 195-196). Verder weer een derde op 't belang ervan voor godsdienstwetenschap en kerkgeschiedenis (RHE. 1909, t. X, p. 430 = L. v[an] d[er] E[ssen]). Voornamelijk voor Volkskunde noemde men het werk onontbeerlijk (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 75-76 = K. Wehrhan).

generatim et pro narratione de cultibus et de ecclesia, ac praesertim de re nostra folklorica.

‘Zum ersten Mal wird hier der Versuch einer internationalen oder genauer westeuropäischen Volkskunde-Bibliographie gemarkt, und man darf sagen, dass das Werk den Verfasser lobt’. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 214 = E. Hoffmann-Krayer, Basel).

‘Ein gewiss sehr verdienstvolles Unternehmen... Die Einteilung des Stoffes ist ganz sachgemäss und übersichtlich vorgenommen worden’. (ZfA. 1909, Bd. XIV, H. 6, N. 477 = Buschan, Stettin).

‘Wie die HBV. melden, ist die von ihnen herausgegebene, von Prof. L. Dietirich vortrefflich geleitete Volkskundliche Zeitschriftenschau die bis 1905 reicht, nunmehr aus Mangel an Mitteln vorläufig eingestellt worden. Est ist dies zu bedauern, da auch dem Fleissigsten bei der gesteigerten Produktion auf dem Gebiete der Volkskunde ein Ueberblick nicht mehr möglich ist. Die von N.W. Thomas herausgegebene Bibliography of Anthropology and Folk-Lore kann keinen Ersatz bieten, da sie sich auf das Britische Reich beschränkt und ihre Fortsetzung seit der Abreise des Verfassers nach Afrika ins Stocken geraten ist. Unter diesen Umständen möchten wir auf die ganz vortreffliche Volkskundige Boekenschouw, Bibliographia Folklorica periodica, hinweisen, die in niederländischer und lateinischer Sprache von Prof. L. De Wolf [- L. Ghys - E. Vax Cappel] in Brügge herausgegeben wird.... Eine allen Fachgenossen willkommene Gabe’. (Gl. 1909, Bd. XCVI, S. 84 = R. Andree, München).

...‘Die Einrichtung ist übersichtlich, Druckfehler selten... Dass ein so junges, die germanischen und romanischen Länder zu umfassen Strebendes Unternehmen noch manche Lücken aufweist, ist natürlich... Möge der Herausgeber unverdrossen seine Bemühung fortsetzen und uns übers Jahr einen gleichen Band bescheren!’ (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 471 = [J. Bolte], Berlin).

Dit alles is de ‘Voor’; 't volgende is de ‘Tegen’:

Sed ut iam quid sit utrinque dictum cognoscatur, audiantur alia:

Prof. Dr. J. Bolte: ‘Es sollten aber auch von vornherein die Grenzen den Hilfswissenschaften gegenüber strenger gezogen werden. Wer sucht hier Arbeiten über den Parthenon, über Cicero, Shakespeare, Molière, die nichts mit der Volkskunde zu tun haben?’

Antwoord: dikwijls zeer moeilijk valt het te bepalen wat juist dient opgenomen te worden en wat niet; en waar twijfel voorkomt, meenen wij, daar is 't beter een werk teveel aan te stippen dan een te weinig.

Equidem respondeo. Nonnunquam in distinguendo quid planè pro indice nostro servandum sit quidautem remittendum, operte plurimum ponitur; semperque in dubiis, aequo numero plura quam minora videntur mihi potius optanda.

Bovendien onze Boekenschouw behoort niet een nuttelooze uitstalling te wezen, maar een werktuig. Welke studiën worden dus erin verlangd? Alle dezulke die eenderwelken vorscher kunnen dienstig zijn, om zijn onderwerp te doorgronden of ervan de omgeving duidelijk te maken. Vooral naar de omgeving der zaken wordt thans in de wetenschappen scherper uitgezien: immers omdat men de oorzaken van alles al verder en verder naspoort, enja ook veelmeer velerhande wordingen aanschouwt als fataal geweest en als onvermijdelijk. Heeft men hierin gelijk? Dit laten we onbeoordeeld. Maar aangezien men van ons, ontleders, meer hulpwetenschappen en hulpbegrippen verlangt, die moeten we dus in grooter getal aan die eischende stellers aanbieden.

Non haereat in splendidè patendo bibliographia nostra, sed in iuvando operantibus, quibus instrumentum fiat artis. Ideò qualia sunt ab bis in eâ detegenda? Nisi omnia talia quibus praelucentibus, altiùs possint praefati auctores in rerum suarum naturam intrare, harumque rerum adiuncta et causas excutere. Iamverò plurimum hodiè de istis adiunctis et causis in opere quocumque scientifico dicitur: scilicet quoniam nostris diebus, in omnibus, initia magis remota petuntur, et quidem a quibusdam auctoribus tantò seduliùs quantò plus ipsis iam videntur ea fuisse fatalia. Rectene verum annon? Parum ad nos! Sed quum de facto ex analyticis plura quaerantur, remotiora np. h. sunt auxiliaria, talia igitur copiosiora tradantur!

Ten anderen onze zoo breede bepaling van volkskunde (Bvb. 1908, I, bl. 1), in ons oogen rechtveerdigt telkenmale en ten volle menigen keus van boeken dien wij deden, en dien Prof. Dr. J. Bolte ook wel nu redematig zal bevinden... als hij maar eens goed eerst die bepaling wil nazien.

Latissimam sumpsimus pro nostra, rem benè folkloricam (Bvb, 1908, I, p. 1): ergo et latissimè inquirendam. Videat, inspiceat eam nostram Prof. Dr. J. Bolte, scrutetur eam, atque nobiscum eum sensurum confidimus.

The Parthenon and its Sculptures [I, 1539]; Cicero im Wandel der Jahrhunderte [I, 1576]; Shakespeare's Use of the Supernatural [I, 1587]; La Maison de Molière [I, 1589]; Molière, Les Théâtres, le Public et les Comédiens de son temps [I, 868].... haben die nichts mit deer Volkskunde zu tun?

Het uitzicht van een tempel, de grondslag van eeuwenlang schoolleven, de opvatting van 't bovennatuurlijke in tooneelzaken, de binnen- en de buitendoening van een tooneelman uit en onder 't volk gewassen en aangewekt...

Quid? Templi cuiusdam facies, institutionis diuturnae principia, scaenica qualiscumque mirorum ostentatio, etiam interna et externa alicuius utique popularibus rebus innutriti actoris...

haben die nichts mit der Volkskunde zu tun?

Wij denken: toch! En we gaan voort met ze aan te stippen. En we hopen wel te doen.

Sed ad rem pertinent, et per me licet ad indicem nostrum ulterius pertinebunt... nec ulli, spero, istud displicebit!

‘Für die Zukunft wäre zu wünschen, dass der Satz bis zum Schlusse des Jahres stehen bliebe und die einzelnen Titel dann so geordnet würden, dass das Ganze gleichsam wie aus einem Guss erscheint’. (Buschan).

In deze opmerking steekt gegrondheid, en misschien zullen we inderdaad wel eens dit voorstel in volgen.

Ita prorsus! Et forsan aliquando ita agemus.

‘Ich frage mich, ob nicht das Französische allein genügte’. (E. Hoffmann-Krayer).

Heer E.H.-Kr. en anderen die mij daarover schreven, zouden voor de taal onzer beoordeelingen fransch willen. Anderen integendeel zouden daartoe duitsch verkiezen. Om beide kanten te voldoen of liever om geen van beiden te kwetsen, hebben wij 't latijn voorgenomen. Trouwens de geleerden allemaal verstaan latijn.	Rogantibus nos, alteris ut linguae gallicae notas nostras mandemus, alteris e contra ut potius eas germanicè conscribamus, responsum habemus nos, qui utrique parti favendo neutram vexaremus, linguam latinam, certè a sapientibus intellectam, usurpandam censuisse.
En waarom Vlaamsch erbij? Omdat dezen die dit werk opgevat hebben, en die 't voort beloopen en beslaven, en die 't betalen nog daarenboven met hun tijd en met hun geld en met hun krachten, omdat dezen allen Vlamingen zijn! En omdat de wereld dat wel mag weten, daarom!	Etiam verò flandricam! Quoniam qui operam hanc conceperunt, conceptamque perfecerunt, protraxerunt et adhuc pertolerant. insuper qui rei praedia pensitant tota, tempus suum ideo, atque pecuniam et vires absumendo... quoniam, dico, quod neminem latere tulerunt, ipsi flandrenses sunt! Ergo, ut sperant sine ulla molestia aliorum, fiandricè scribunt ex sua erga rem suam linguamque popularem optima voluntate.
Ons oor blijft ondertusschen open voor allen wijzen raad, alsmede ons hert voor alle teeken van genegenheid.	Cetera in posterum benignissimas quibusvis sanis consiliis, uti praebuimus, aures praebere pergemus; neenon quantulacumque humanitate erga nos, unde unde vel a quoviscumque ipsa venerit, iam summè movebimur.
En om te eindigen, voort zeggen we dank aan allen die ons hielpen of die ons nog helpen gaan.	Tandem omnibus hucusque reinostrae opitulatis vel ipsi postea auxiliaturis grates optimas servamus.
L. De Wolf

I. Hulpwetenschappen. - Scientiae auxiliariae.

1. Handleiding. - Methodologia.

1 I. Abrahams. A pragmatic view of comparative religion. - TICHRO. 1908, v. II, p. 388-389.

Cf. n. 124.

2 J.M. Baldwin. The genetic study of religion. - TICHRO. 1908, v. II. p. 389-391.

Cf. n. 124.

3 C. Goblet d'Alviella. Les sciences auxiliaires de l'histoire comparée des religions. President's address. - TICHRO. 1908, v. II, p. 365-379. (REES. 1908, t. I, p. 537).
‘...propose les termes de hiérographie et hiérologie’. (REES.).
Cf. n. 124.
4 R. Günther. Evangelische Kirchenkunde und religiose Volkskunde. - TR. 1908, Bd. XI, S. 365-378 (Forts., Forts. f.).
5 R. Hofmann. Justus Möser, der Vater der deutschen Volkskunde. - MVGO. Bd. XXXII, S. 72-167.
Cf. Bvb. I, 723.
6 F. Byron Jevons. Introduction to the study of comparative religion. New-York, London, Bombay, Macmillan, 1908, xxv-283 p. (AER. 1909, v. XL, p. 239-241).
7 L.H. Jordan. The relation of comparative religion to the history of religions. - TICHRO. 1908, v. II, p. 427-432.
Cf. n. 124.
8 W. Schmidt. Die Abgrenzung und Begriffsbestimmung der Ethnologie. - Anthr. 1909, Bd. IV, S. 254-255, 527-528.
Van de ‘physische Anthropologie’ gaf W. Schm. in Anthr. 1906, Bd. I, S. 134 ff. de volgende bepaling: ‘Eine Wissenschaft, die sich beschäftigt mit dem physischen Leben der Gesammtheit der Spezies Mensch, somit mit den physischen Gruppierungen derselben, den Rassen’.	Cfr. iuxtim duas definitiones Anthropologiae physicae, quarum primam tradidit W. Schmidt, alteram R. Martin.
R. Martin in KBDAG. 1907, Bd. XXXVIII, S. 1-5, aanziet het woord ‘Spezies’ als te eng opgevat, en verkiest de volgende bepaling; ‘Naturgegeschichte der Hominiden in ihrer zeitlichen und raümlichen Ausdehnung’.	Ambae definitiones videntur aptae, sed verbum ‘Spezies’ in prima definitione minus placuit Dri R. Martin, qui opinatur - secus ac W. Schm. - hoe verbo limites Anthropologiae nimis restringi.
W. Schm. behoudt zijn bepaling, vindt die van Martin niet kwalijk, maar verwerpt de volgende bepaling der ethnologie, gegeven door A. van Gennep in REES.: ‘Par sociologie, nous entendons la vie en société des hommes de tous les temps et de tous les pays; par ethnographie, plus spécialement la description de leur civilisation matérielle.’	Legas etiam iuxtim datam definitionem ethnologiae, quam A. van Gennep tradidit in REES., et quam omnino reiicit W. Schm.
W. Schm. kan ook de bewoording niet goedkeuren, door M. Marett aangenonomen voor het programma der Anthropologische studiën aan de hoogeschool te Oxford. De bewoording is onduidelijk en de zaak te aprioristisch opgevat.	Daturdeinde in Anthr. schema studioruin anthropologicorum, quod in usum universitatis Oxoniensis confecit M. Marett; quod schema ah Auctore W. Schm. improbatur, quia in eo res aprioristicè concipitur et terminologia non satis accurata habetur.
L. Ghys

9 R. Andree. Wert der Ethnologie für andere Wissenschaften. - KbAEU. 1908, Bd. XXXIX, S. 66-71.
Cf. n. 14.
... f.d. Prähistorie, Archäologie, Philologie, Religionswissenschaften, Philosophie, Geschichte, Recht, Volkswirtschaft, Medizin, Geographie, Kunstwissenschaft, Ornamentik, Musikforschung...
‘Nur Bruchstücke...’
10 O. Böckel. Die Bedeutung des Volksgesanges für unsere Zeit. - DV. 1909, Bd. XI, S. 61-63.
11 [Brüning.] - Schmid. Heimatkunde and die Gebildeten. - DG. 1909, Bd. X, S. 5-6.
Mehr Heimatkunde ist einem Gebildeten zu fordern.
12 T. Ehrlich. Die Volkskunde als spezialfach für den Lehrer. - DSf. Bd. LXVI, S. 114-122; 168-179. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 69 = Sartori).
‘Die Bedeutung der Volkskunde für die Wissenschaft, die Schule und das Verständnis des Volkes in seinem Fühlen und Denken.’ (S.).
13 M. Gaster. Presidential Address. [What benefit is in study of Folklore?] - FL. 1909, v. XX, p. 12-31.
Cf. n. 158.
Wetenschappelijk nut: door die studie is nu kenbaar geworden, hoe de volkeren ertoe geraakten om malkaars wetenis teen aan 't ander over te maken, en om diezelfde gemeenzaam te doen worden.	In primo scientia ipsa ex isto studio utilitate afficitur: etenim ex eo studio tandem perspectum est, quanam methodo varite gentes stias quaeque artes et disciplinas, ultrò citròque habitas, omnes communes intersefecerint communesque magis teneant.
Maatschappelijk nut: ook uit die studie is gebleken dat folklore juist is het wederzijdsch overwisselen van verstandelijk goed onder de beleerde en onbeleerde standen. De hoogere standen, onderwijzen; de lagere stichten en verzetten. Dat wat lageren doen wordt dooide eersten veredeld, en dat wat de eersten aan 't licht brengen wordt door het minder volk meer smakelijk en genietbaar gemaakt. En folklore is even de uitdrukking van alle die banden die eeuw aan eeuw, en land aan land en man tot man verbinden.	Deinde et ipsum etiam omnium bonum ex re nostra folklorica fructuin aliquem cepisse et adhuc percipere videtur. Quippe quae res, aliquando cognita, manifestiùs apparuit omninò esse et fierì et foveri in ipso commutando officia spiritualia optimatium cum popularibus. Illis docentibus hi praebent exempla et animi relaxationem et gaudium. Quain novitatem minores commenti erint, eam priores nobilitabunt; vicissim quod docti illustraverint, id vulgares postremò sapidius utiliusque figurabunt. Atverò istud planè quo secula, terrae, mortales ad se invicem accedere unquam tentaverint aut denuò tentent, id quidem denique ipsa re folklorica dicitur, geritur, ostenditur.
‘It is a full picture of humanity which Folklore presents to us’.
Leerzaam en opgevend.	Ex bis legitur verè doctrina, nascentur fortè consilia.
L. De Wolf

14 E. Mogk. Der Einfluss der Volkskunde auf die verschiedenen Zweige der Wissenschaft und Kunst. Ansprache. - MVDVV. 1908, Nr. 8, S. 5-9.
‘Befrüchtende Tätigkeit der Volkskunde... Alle Gebiete humanistischer Wissenschaft erwarten von ihr Unterstützung und erhoften durch sie Verjüngung in dem grossen Gärungsprozesse unsrer Zeit. Volkenkunde; Religions-. Literatur-, Kultur- und Staatsgeschichte; Sprachwissenschaft; Geographie: Zoologie; Botanik; Rechtswissenschaft; Kunst; Volksleben und -wohl...’ Beispiele.
Medeen bondige samenvatting van bibliografie en studietoestand in Folklore.	Simul exponitur strictim status bibliographiae folkloricae et ipsius rei studii.
Cf. n. 9.
15 A. Van Gennep. Ueber den historischen Wert der Volkskunde. - IWWKT. 30-I-1909, Sp. 129-136. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 241 = H. Michel).
‘Der Aufsatz beschäftigt sich in erster. Reihe mit der wichtigen Frage, wie lange mündliche Traditionen im Volke fortleben. Eine Antwort darauf ist vorläufig nicht mit Sicherheit zu geben; die Kulturvölker scheinen sich anders zu verhalten als die Naturvölker....’ (H.M.).
16 A. Bros. Erudition comparaison et hypothèse en histoire des Religions. - RPA. 1909, t. VII, p. 674-686.
17 [Förderreuther. - K. Frank]. Naturwissenschaftliche Forschungen. - DG. 1909, Bd. X, S. 9-11.
...im Dienste der Heimatkunde.
18 G. Foucart. La méthode comparative dans l'histoire des religions. Paris Picard, 1909, in-12, 237 p. Fr. 3,50. (RHR. 1909, t. LIX, p. 82-87 = Goblet d'Alviella).
Schrijver veroordeelt al de stelsels, tot nog toe in de godsdienstwetenschap gebezigd. Hij ook werkt nochtans volgens de ‘vergelijkende methode’, maar om den oorsprong en de ontwikkeling van den godsdienst te verklaren, neemt hij enkel de Egyptische godvereering aan tot vergelijkingspunt. - Schrijver schijnt, echter noch beter noch slechter dan de pologen geslaagd te hebben. (G. d'A.)	Omnìa systemata hucusque in religionum scientiâ usurpata, reiicit Auctor. Attamen ipse ‘methodum comparativam adhibet’; sed ad religionis originem et evolutionem explicandas, tantum cum religione aegyptiacâ tanquam fundamento cultus omnes conferendos censet. - Nee ideo melius quam anthropologi res religiosas Auctor explanasse videtur.
19 De la méthode dans les sciences [G. Monod... dans l'histoire, p. 319-362]. Paris, Alcan, 1909, in-12, iii-409 p. Fr. 3,50.
20 R. Schütz. Die Bedeutung der skeptischen Methode und ihres Tones für die Sprachpsychologie. - ZRePs. 1909, Bd. II, S. 373-384.
Onze hedendaagsche skeptiekers zijn zelfvergodende spotters. Zij zeggen tot hun tegenstrevers: Gij, ge kent niets; ik ken ook niets; maar wat gij niet over u toegeeft, (nl. van niets te weten) erken ik over mij heel ootmoedig. - Hun ootmoed is meer schijn dan waarheid; dit	Hodierni sceptici alios quidem irrident, seipsos autem extollunt. Adversariis dicere videntur: vos nihil non latet, ita certè et nos, sed quod vos fateri renuitis, hoc candidè et apertè declaramus. - Humilitatem eorum esse, eheu,

verraadt de toon van hun schrijven: ze zeggen wel: we kennen niets; maar ze meenen het liever anders: wij, we weten het beter dan de domme kudde, het ‘profanum vulgus’.	mere externam. ipse sonus verborum et ipsa forma scriptorum clarè significant. Aliter dicunt, aliter sentiunt; ‘odi, sentit scepticus, odi profanum vulgus et arceo’.
L. Ghys
21 [I, 1379] [A. van Gennep. - J. Toutain]. Totémisme et Méthode comparative. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 299-302.
Briefwisseling tusschen J. Toutain en A. van Gennep, waarvan elk aan zijnen kant zijn meening over de methode in de godsdienstwetenschap tracht te rechtveerdigen.	J. Toutain et A. van Gennep suas quisque sententias de methode adhibendâ in religionum scientiâ, exponunt atque defendunt.
22 R. Batkas. - P[ommer]. Volksliederpolitik am, grünen Tisch. - Kunstwart. 1908, 2. Aprilheft; DV. 1908, Bd. X, S. 129-132.
In DV.: teils der Aufsatz des R.B., mit in weniger Punkten, kleinen Richtigstellungen von P.
Ueber die Bewegung zugunsten des Volksliedes.
23 O. Böckel. Glückauf zum zehnten Jahrgange! - DV. 1908, Bd. X, S. 2-3. ‘Deutsche pflegt deutschen Volksgesang!’
24 DBK. Kinderreime. - DV. 1908, Bd. X, S. 5-6.
‘An die jungen Mütter... Singt und “leiert” und spielt Poesie in die Seele eurer Kinder’.
25 Ekkehard. - J.W. Warum haben so viele studierte Leute keinen Sinn für das Volkslied?... Beim Volkslied ist Gefühl und Empfinden alles... Wie gelangt man zum Verständnis des Volksliedes? - DV. 1908, Bd. X, S. 153, 177; 1909, Bd. XI, S. 15-16.
26 [K. Frank]. Altes Gerümpel. - DG. 1909, Bd. X, S. 108-110.
...‘Sie sind für das Volks-Gemüt viel wichtiger als man ahnt. Man rette ihm noch, was man kann!’
27 [Frank]. Feste. Alte Sitten. - DG. 1909, Bd. X, S. 112, 115-116.
‘Volksfeste will man ersetzen durch “Heimatfeste”. Umsicht!... Die Sitten des Volkes soll mann veredeln, nicht totschlagen’.
23 [K. Frank]. Notschreie und Aehnliches. - DG. 1909, Bd. X, S. 110-111.
... ‘von Leuten, die sich früher gar nicht rührten und jetzt einmal als Retter des Vaterlandes sich aufspielen... Die Begeisterung allein machts noch nicht, man muss schon ein bischen von den Sachen auch verstellen...’
29 [K. Frank]. Der Ortschronist. - DG. 1909, Bd. X, S. 128.
... ‘Schaffe doch jeder... sofort einen Band.... Wer weiten, scharfen Blick hat, der füllt die Chronik nicht mit schalen Festberichten; da für beobachtet er alles; er ist Kulturhistoriker’.
30 A. Grieb. Zur Erhaltung der Bau- [und Natur]denkmäler. - BAW. 1908, Bd. VI, S. 29-31, mit Abb.
31 R.F. Kaindl. [Zur Kulturschichtung in prähistorischen Siedelungen]. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 17.
Die Leute bauten immer sofort auf den Schutt, ohne diesen abzuräumen. Daher wundere sich Niemand über Funde in einer unteren Kulturschicht.

32 A. König. Zur Volkslied-Pflege. [R. Kothe]. - DV. 1908, Bd. X, S. 95-96. Cf. n. 1790.
33 Lehrer und Jugend. Jahrbuch für die Schüler und Schülerinnen der bayerischen Lehrer- und Lehrerinnenbildungsanstalten auf das Schuljahr 1908. Eichstätt, 1909. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 153 = O. Schell).
... ‘in diesem Büchlein ein Versuch, die Ferienbeschäftigung der jungen Leute, welche einst das Volk lehren sollen, in den Dienst der Volkskunde zu stellen... Anweisungen...’ (O.S.).
34 E. Lucerna. Heimische Musikpflege. Kleine Skizze zur Förderung des Kunstlebens. - Bozner Nachrichten; DV. 1908, Bd. X, 8. 109-111.
35 B. Maier. - [K. Frank]. Die Ansichskarte. - DG. 1909. Bd. X, S. 7-9.
... sei ‘nicht im Dienste geschäftlicher Reklamen, sondern im Dienste der Kultur’.
36 G. Mainzer. Zweck, Ziel und Behandlung der Heimatkunde in der Volkschule. Wichtichkeit, Anlage und Behandlung der Gliederungen im Unterricht. Bielefeld, Helmich.
37 Niederdeutsche Schulaufsätze. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 168.
Een voorbeeld van handeling waarbij men de kinderen kan leeren luisteren naar 't leven rondom hen en naar den rijkdom der volkstaal.	Exemplum methodi secundum quam pueri faciliùs incitabuntur ad aures ubertati et pulchritudini dictorum circa se praebendas.
38 Aus der Pertisau am Achensee, Tirol. - DV. 1908, Bd. X, S. 161.
‘wird geschrieben... wie der Fremdenverkehr das volkslied hilft umbringen’.
39 P[ommer\|. Programmkritik [gegen die schlechten Liedertexte]. - DV. 1908, Bd. X, S. 179-180.
40 J. Pommer. Ueber das älplerische Volkslied, und wie man es findet. - DV. 1908, Bd. X, S. 6-7, 27-28, 45-46, 63-65, 81-82, 97-99, 113-114 (DV. 1909, Bd. XI, S. 58, a. Fremdenblatt; DV. Eb. S. 107 a. Oesterr.-Ungar. Musikerztg. 26-iii-1909).
Forts. d. DV. 1907, Bd. IX, S. 5, 25, 43, 63, 80, 97, 119, 135, 153, 168.
Cf. Ebenda. 1908, Bd. X.S. 161: ‘Ueber die reisenden Tiroler Sängerschaften’.
41 Popelak. Zur Wiederbelebung des Volksliedes. - DV. 1908, Bd. X, S. 79-80.
‘...dass sie möglich ist...’
42 J.B. Schepers. Een nationaal feest. [Het Gysbert-Japiex-feest te Bolsward]. - VvdD. 1909, bd. XXIV, bl. 26-34.
Bedenkingen over 't doen bewaren der eigen (bizonderlijk friesche) drachten.	Occasione arrepta ex nationali quodam festo neerlandico, vota facit Auctor ut vestitus nationalis servandus curetur.
43 O. Schulte. Habt Acht auf Türschwellen bei dem Abbruche von Häusern und Stallungen! - HBV. 1909, Bd. VIII, S. 47-51.
Naar aanleiding van een toevallige ontdekking: in den balk van een stalpoort vond men een stukje papier uit de 18^e eeuw, bevattende een bezweringsformuul tegen onheil.	Attendatur ad trabes veterum domorum aut stabulorum januis impositas, si forte in eis non habeantur formulae ad malum impugnandum.

44 P. Schultze-Naumburg. Die Entstellung unseres Landes. (Hrsg. vom Bund ‘Heimatschutz’). 2. Verbesserte Aufl. Meiningen, Feodorenstr. 8, 78 S. mit 75 Abb. M. 0,30. (ZöV. 1909, Bd. XV, S. 61 = J. Blau).

‘Vlugschrift, ein ausgezeichnetes und geschickt gearbeitetes Werkzeug zur Weckung der Erkenntnis und Wertschätzung unserer kulturgeschichtlichen Erbstücke, besonders auf dem Gebiete des Bauwesens...’ (J.B.).

45 Schwierigheit und Leichtigkeit der Heimatkunde. - DG. 1909, Bd. X, S. 116-117.

46 H. Sohnrey. Wegweiser für ländliche Wohlfahrts- und Heimatpflege. Bearbeitet auf der Geschäftstelle des Deutschen Vereins für ländliche Wohlfahrts- und Heimatpflege. und in dessen Auftrage herausgegeben. 3. Aufl. Berlin, Deutsche Landbuchhandlung, 1908, 494 S.M. 5. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV. S. 133 = H. Schönhoff).

47 C. Veth. Engelsche Prentenboeken en kinderboek-illustraties. - EIM. 1909, bd. XIX, bl. 1-16, met afb.

Figurae nonnullis in libris anglicis adhibitae.

48 P. Zink. Volkskunde und Geschichtsunterricht. (Pädag. Studien H. 189). Leipzig, Siegismund, 8^o, 45 S.M. 1. (MVSV. 1909, Bd. V, S. 32 = C. Müller).

‘Fleissige und gewissenhafte Arbeit... Sondern der Begriff der Volkskunde scheint mir zu erg bestimmt. Eine an Beispielen reichere Beweisführung, auch Quellenangaben wären erwünscht gewesen’. (C.M.).

49 W. Warde Fowler. The latin history of the word religio. - TICHRO. 1908, v. II, p. 169-175.

Cf. n. 124.

50 R. Kussmann. Heimatkunst im grossen und kleinen. - AdPL. 1908, Bd. III. S. 85-87.

Was ist Kunst? Was ist Heimatkunst?

51 J. Schwietering. Singen und Sagen. Göttingen, Vandenhoeck, 1908, 57 S. (ZVV. 1909, S. 222 = J. Bolte).

‘...er zeigt, dass die geistlichen Dichter des 10. Jahrh. mit dieser Formel nur den biblischen Ausdruck “cantare et dicere psahnum” wiedergaben und dass erst die Spielleute und die höfischen Dichter eine doppelte Art des Vortrages, der Form oder des Stoffes damit bezeichneten’ (J.B.).

2. Bronnen tot bron- of boekaanwijzing. - Fontium studiorumque fontes.

52 Aus Natur-und Geisteswelt. Katalog. Leipzig, Teubner 1908, ill.

Darin volkskündlich: Bruinier. [Bvb. I, 2075]; Stein. Die Anfünge der menschlichen Kultur; Steinthausen. Germanische Kultur in der Urzeit; Negelein. Germanische Mythologie; Rank. [Bvb. I, 241]; E. Otto. [Bvb. I, 1555]; Deutsches Frauenleben im Wandel der Jahrhunderte; Hansemann. Der Aberglaube in der Medizin.

53 G.F. Black. A Gypsy Bibliography. Provisional issue, printed privately for the members of the Gypsy Lore Society. Liverpool, Constable, 1909, 8vo, iv-139 p. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 210 = A[ndree]; RHR. 1909, t. LIX, p. 131 = P. A[lphandéry]).

Al de leden van de Gypsy Lore Society worden verzocht deze voorloopige volkskundige boekenschouw te helpen volledigen. Later wordt er dan een meerdere en verbeterde uitgave van gegeven (P.A.).	Bibliographia folklorica necessariò incompleta, quae nunc omnibus dietae societatis membris adaugenda quidem et perficienda mandatur.
... ‘ein erstaunlich reiches Material..., das von dem ersten Auftreten der Zigeuner in Europa bis zur Gegenwart reicht’ (A.).
54 J. Bolte. Neuere Arbeiten über das deutsche Volkslied. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 219-234.
Forts. v. ZVV. 1907, Bd. XVII, S. 203-210.
Uitgebreid grondig overzicht met inhoudsopgave en beoordeeling ook voor Nederland en Denemarken.	Methodicè et criticè citantur et diiudicantur opera etiam ex Neerlandia et Dania.
‘Eine genauere Aufzählung aller hergehörigen Artikel liefert der JGPh. 16. Abt. “Volksdichtung”’.
55 M. Breslauer. Katalog 3: Documente frühen deutschen Lebens. I. Reihe: Das deutsche Lied yeistlich und weltlich bis zum 18. Jahrh. Berlin, Breslauer, 1908, XI u. 277-581 S., mit ca. 100 Abb M. 8. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 224 = J. Bolte).
... ‘beschreibt... eine kostbare Sammlung von 556 Liederdrucken des 16. bis 18. Jahr., die grösstenteils von dem bekannten Hymnologen Karl Biltz († 1901) zusammengebracht ward und für die geistliche Dichtung Luthers, der böhmischen Brüder, der Wiedertäufer, aber auch für das weltliche Lied wertvolles Material enthält...’ (J.B.).
56 A. Brückner. Neuere Arbeiten zur slawischen Volkskunde. 1. Polnisch und Bömisch. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 208-219.
Belangrijk bibliographisch overzicht met korte bespreking en ontleding.	Bibliographia analytica et critica.
57 J. Capart. Bulletin Critique des religions de l'Egypte, 1906 et 1907. - RHR. 1909, t. LIX, p. 17-72; 160-220.
Traités généraux; Livre des Morts; Góographie religieuse; Magie; Hymnes; Prophéties; Rituels; Publications de temples; Mobilier des temples; Dieux; Culte des animaux; Fétiches; Caractères divins de la Royauté; Culte des Morts; Tombeaux; Stèles funéraires; Statues funéraires; Mobilier funéraire; Amulettes; Momies; Divinités gréco-égyptiennes; Religion à l'époque grecque et romaine; La Bible et l'Égypte; Religion juive en Égypte; Destruction du paganisme en Égypte; Religion égyptienne en dehors de l'Égypte; L'Égypte et les Religions sémitiques; Varia; Recueil de documents.
58 Catalogue of pamphlets, tracts proclamations, speechs, sermons, trials, petitions from 1506 to 1700 in the library of the honourable Society of Lincoln's Inn. London, Chiswick press, 1909, 8vo, 482 p.
59 E. Combe. Bulletin de la Religion Assyro-Babylonienne. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 371-378.
60 S. Cramer. - F. Pijper. Bibliotheca reformatoria neerlandica. Geschriften uit den tijd der hervorming in de Nederlanden, opnieuw uitgegeven en van inleidingen en aanteekeningen voorzien. 5^e deel. Nederlandsche Anabaptistica (geschriften van Henrick Rol, Melchior Hoffman, Adam Pastor, De Broederlicke Vereeninge), bewerkt door S. Cramer. Den Haag, Nijhoff, 1909, 8^o, xii-664 bl. G. 8.

61 Bibliographie der deutschen Zeitschriften-Literatur. Bd. XXII. Januar bis Juni 1908. Unter besond. Mitwirkung hrsg. Von F. Dietrich. H. 5. Leipzig, Dietrich, 1908, 4^o, 376 S.M. 25.

62 L. Helmling. - H. Bihlmeyer. Hagiographischer Jahresbericht. I. 1903; II. 1904-1906. Kempten, Kösel, 1904, 1908, 2 Bde. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 68 = E.A. S[tückelberg]).

Zusammenstellung aller in deutscher Sprache erschienenen Publikationen. Cf. Bvb. I, 1385.

63 H. Hermansson. Islandica. T.I. Bibliography of the icelandic Sages and minor Tales. Ithaca, Cornell University Library, 1908, 8vo, 126 p. P. 1. (RCHL. 1908, n.s., t. LXV, p. 411-412 = L. Pineau).

64 [I, 1391, 737] E. Hoffmann-Krayer. Bibliographie über die schweizerische Volkskundeliteratur des Jahres 1908. - SAV. 1909, Bd. XIII. S. 74-80.

1. Bibliographisches; 2. Vermischtes; 3. Frgeschichte; 4. Siedlung; 5. Wirtschaft; 6. Hans; 7. Denkmäler: 8. Volkskunst u. Industrie; 9. Tracht: 10. Nahrung; 11. Sitte, Brauch, Feste; 12. Volksglauben; 13. Volksdichtung; 14. Musik; 15. Rede des Volkes; 16. Namen; Sprache.

65 J. Lévi. Revue bibliographique (juive), 2^e semestre 1905 et année 1906. - REJ. 1907, t. LIII, p. 120-156.

66 A. Poncelet. Catalogus Codicum hagiographicorum latinorum bibtiothecarum romanarum praeter quam vaticanae. X. Codices bibliothecae Vallicellanae, p. 449-462. Appendix I. Miraculum S. Antonini martyris, p. 463-466. II. Fabulae de nativitate S. Briccii, p. 467-469. III. Passio S. Maximi comitis millenarii et et sociorum, p. 470-478. IV. Translatio S. Jacobi apostoli in Gallaeciam, p. 479-480. - AB. 1909, t. XXVIII, fasc. 1.

67 [I, 335, 1390, 2201] Wertheimer. Confession israélite et la question des Juifs. (Bibliographie der Schweizer. Landeskuude, Tl. V.), Heft 10. Bern. Wyss, 1907, 8^o, viii-104 S. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 439 = P. A[lphandéry]).

68 A. Hellwig. Ein Mord [berichtet von Rochholz (‘Deutscher Glaube’... 1867, Bd. I, S. 39)] aus Blutaberglauben? - SAV. 1908, Bd. XII, S. 285-286.

‘Wünschenswert..., wenn wir näheres über diesen kulturhistorisch so hochbedeutsamen Fall erfahren könnten...’ - Fragen.

69 A. Hellwig. Umfrage über kriminellen Aberglauben. - AdPl. 1908, Bd. III, S. 544.

70 E. Hoffmann-Krayer. Umfrage: Besondere Anlässe, Fest- und Gelegenheitsbräuche (mit zugehörigem Aberglauben). Marksteine im Menschlichen Leben. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 231.

71 E. Hoffmann-Krayer. Umfrage: Recht und Verfassung im Volke. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 231.

72 E. Hoffmann-Krayer. Umfrage. Werbung, Verlobung, Hochzeit. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 289.

73 B. Kahle. Umfragen zur Volkskunde. - BBVV. 1905-1908, S. 13. Varia.

74 H. Marzell. Aufruf. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 151-153. ‘Fragebogen’: deutsche Pflanzennamen und Volksbotanik.

75 E. Petzold. Umfrage [nach Verbreitung bez. Ursprung der folg. Lieder]. - MVSV. 1909, Bd. V, S. 30-31, mit Mel.

1. ‘Es war ein Knab gezogen wohl in die Welt hinaus...’

2. ‘Wo's Dörflein dort zu Ende geht...’

76 P[ommer]. Wånnst. - DV. 1908, Bd. X, S. 157-158.

Dieses W. kommt in einer überaus grossen Anzahl von... Liedern... vor. Was es sei?

77 Umfragen. Wibbe. - Fr. Cammin. - S. ‘'n Dag vüör Veerhochtieden geiht de Düwel upp Stelten’... was?; 2. geheime Bauernberatungen, wobei sie eigenartig geformte lange gehstöcke tragen... wo?; 3. bei einer Beerdigung das lange weisse [Toten]laken quer üher die Landstrasse gebreitet... wo?u. was? - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 206. Vgl. zu 1. u. 3. Ebend. S. 291.

78 K. Wehrhan. Dorfbachhäuser. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 66-67. Frage: wo gebe es noch solche.

79 K. Wehrhan. Umfrage betr. Getreidepuppen. [(d.i. den einzelnen Getreidebündeln, Garben, Schauf usw., und der Art und Weise ihrer Aufstellung) nach photographischen Aufnamen...] - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 148.

80 G. Wustmann. Kranzwurstelle. - MVSV. 1909, Bd. V, S. 32.

Das Wort ist ‘die Auflösung eines Rätsel... Unfrage: was für ein Gegenstand das gewesen ist und wie er aussah’.

81 W. Zierow. Gründonnerstag. - NSa. 1908-1909. Bd. XIV, S. 290.

Woher die Bezeichnung Gründonnerstag und die Sitte des Kohl- und Krüuteressens...[?].

82 J. Pommer. Zeitbestimmung zu A. Werles ‘Almrausch’ [1884]. - DV. 1908, Bd. X, S. 49-50.

Die Niederschrift der ersten 30 in die Zeit von 1820-1835, die der letzten 20 aber in die Jahre 1828-1848.

83 Adria. Hrsg. v. J. Stradner. Graz, 1908.

‘...eine neue auch der Volkskunde dienende Zs.’ (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 212).

84 BBVV. erscheinen nicht weiter. An ihre Stelle tritt als wissenschaftliche Zs. die Al. (3 F.) und das volkstümlich gehaltene Zweimonatsblatt DuH. (n. F.). - BBVV. 1905-1908, H. 7.

Cf. n. 86.

85 [I, 745] A. John. Unser Egerland. 1908, Bd. XII. (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 228).

86 Fr. Pfaff. An die Freunde und Leser der ‘Alemannia’ - Al. 1909, 3. F., Bd. I, S. 1-2.

Al. ist micht mehr, wie seit 1900. ‘zugleich Zs. der Gesellsch. f. Geschichtskunde zu Freiburg i. B.’, ist aber ihrer ursprünglichen Bestimmung wieder genähert worden. Al. ist nun ‘zugleich im Auftr. des Ver. f. Volksk., ländliche Wohlfahrtspflege u. Heimatschutz “Badische Heimat”’.

Cf. n. 84.

87 J. Pommer. Was wir wollen. - DV. 1909, Bd. XI, S. 2-4.

Was das DV. wollte im ersten Hefte seiner neubegründeten Monatschrift und auch noch heute will.

88 Portugalia. 1908, t. II. 700 p. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 20).

89 H. Strigl. Sprachwissenschaft für alle kleine gemeinverständliche sprachgeschichtliche und sprachvergleichende Aufsätze. Erscheint mit Ausnahme der Monate Juli und August am 1. und 15. jedes Monats. M. 4,50. Wien, Weisz, 1908, Jahrg. I, N^r 1-3. (Anthr. 1909, Bd. IV, S. 274 = W. Schmidt).

‘...ein recht verdienstvolles Unternehmen’ (W.S.).

90 Wörter und Sachen. Kulturhistorische Zs. f. Sprach- und Sachforschung. Hrsg. v. R. Meringer, W. Meyer-Lübke, J.J. Mikkola, R. Much, M. Murko. Heidelberg, Winter, ... ‘beginnt ab Jänner 1909 zu erscheinen’. (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 211-212).

91 [I, 749, 2158] F. Cabrol. Dictionnaire d'archéologie chrétienne et de liturgie. Fasc. 17. ‘Byzantin (art) - Calliste (Cimetière de)’. Paris, Letouzey, 1909, in-8^o, c. 1473-1728.

92 Ch. Daremberg. - E. Saglio. [- E. Pothier]. Dictionnaire des Antiquités grecques et romaines. Fasc. 41: ‘Radius-Sacrificium’; fasc. 42: ‘Sacrificium-Sculptura’. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 445; 1909, t. LIX, p. 141 = [R. Dussaud]).

93 [I, 21, 342, 751, 1404] G. Gezelle. Loquela. Afl. 11-14 (- z.)

94 Glossaire des Patois de la Suisse romande, 9^o Rapport annuel: 1907. Neuchâtel, 1908.

95 H. Gunkel. - O. Scheel. Die Religion in Geschichte und Gegenwart. Tübingen, Mohr, 1908, H. 1. (RHist. 1909 = Ch. Guignebert).

‘...Encyclopédie destinée au grand public... plutôt qu'aux spécialistes... L'histoire du christianisme y doit tenir une place prépondérante, mais mm pas exclusive.... L'ouvrage comprendra cinq ou six volumes.... Les noms des collaborateurs: Bousset, Clemen, Gunkel, Holtzmann, Jülicher, Knopf, Preuschen, Wernle....’. (Ch. G.).

96 J. Hastings. A Dictionary of Christ and the Gospels. Edimburgh, Clark, 2 vol. 1906-1908, 8vo, xii-936, xiv-912 p.

97 J. Hastings - J.A. Selbie... Encyclopaedia of religion and ethics. London, Clark, v. I. 1908, 8vo, xxii-903 p. 28s. (CUB. 1908, v. XIV, p. 798-800 = W. Turner; RHE. 1909, t. X, p. 195; TLBI. 1909, Bd. XXX, Hfs. 65 = E. König; Gl. 1909, Bd. XCV, S. 129 = K.L. Henning).

‘Es ist zu bedauern, dass es 10 bis 12 Jahre nehmen wird, bis es abgeschlossen vorliegt, aber dann wird die “Encyclopaedia...” auch ein Unikum darstellen, die in der Kulturwelt nicht ihres Gleichen aufzuweisen hat’ (K.L.H.).

98 Ch. G. Herbermann. - E.A. Pace. - C.B. Pallen. - Th. G. Shahan. - J.J. Wynne... The catholic encyclopedia. An international work of reference on the constitution, doctrine, discipline, and history of the catholic Church. New-York, Appleton. v. I, 1907, 4to, 826 p., 2 col.; v. II, 1908, 804 p. F. 5; v. III, 1908. (AER. 1907, v. XXXVI, p. 492-501; TRev. 1907, Bd. VI, Hfs. 137-143 = W. Engelkemper; ALB. 1907, Bd. XVI, Hfs. 1-3 = Gall; Month 1908, v. CXI, p. 90-92; AER. 1908, v. XXXVIII, p. 225-226; CC. 1908, t. II, p. 470-472; ACQR. 1908, v. XXXIII, p. 185-187; AFH. 1908, t. I, p. 452-154 = M. Bihl; ALB. 1908, Bd. XVII, Hfs. 193-194; CUB. 1908, v. XIV, p. 486-488 = Th. E. Shields; ITQ. 1908, v. III, p. 209-224 = W. MacDonald; LRKD. 1908, Bd. XXXIV, Hfs. 261-263 = Sauer; Month

1908, v. CXII, p. 196-198; RBén. 1908, t. XXV, p. 104-406 = U. B[erlière]; ACQR. 1908, v. XXXIII, p. 381; AER. 1908, v. XXXIX, p. 324-325; RHist. 1909, t. C, p. 164-165 = Oh. Guignebert; TRev. 1908, Bd. VII, Hfs. 481-485 = A. Bludau).
99 E. Jäschke. Lateinsch-romanisches Fremdwörterbuch der Schlesischen Mundart. (Wort u. Brauch. [Vgl. N. 1315]. H. 2). Breslau, Marcus, 1908, xvi-160 S.M. 5,60. (MSGV. 1908, Bd. X, 8. 134-135 = -p-).
... ‘Mit grossem Geschick und mit reichem Erfolge’ (-p-).
100 Akira Matsumura. A Gazetteer of Ethnology. Tokyo, The Marugen-Kabushiki-Kaisha, in-16, 495 p. (REES. 1908, t. I, p. 531 = A. v[an] G[ennep].
Lijst van 8000 namen van volkeren, met aanwijzing van hun woonstede.	Index 8000 nominum diversarum gentium; simul indicatur ubi habitent.
101 Fl. Melcher. L'idioticon retorumauntsck. - ASRR. 1908, Bd. XXII, S. 313 ff.
102 Roscher. Ausführliches Lexikon der griech. u. röm. Mythologie. H. 57. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 415 = (R. Dussaud]).
Psyche, Ptoios, Pudicitia, Pygmaien, Pygmalion, Pyrrha....

103 Der Deutsch-hannoversche Volkskalender für das Jahr 1909. Hannover, Jacob. M. 0,50. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 134).
104 Kalender für das bergische Land. Hrsg. v.d. Volksbücherei in Vohwinkel. Elberfeld, Born, 1909, Jg. I.M. 0,60. (NSa. 1908-1909, Bd. XIX, S. 134).
105 [W. Keetz]. Der Schütting. Ein heimatliches Kalenderhuch auf das Jahr 1909. Hannover, Sponholtz. M. 0,60. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 134).
106 P. Keller. Der gemittliche Schläsinger. Illustriester Kalender für die Provinz Schlesien. Schweidnitz, Heege, 1909.M. 0,50. (MSGV. 1908, Bd. X, S. 140 = s.).
107 Th. Krausbauer. Posener Jugendkalender für 1909. Lissa, Eulitz, Jg. II. M. 0,20.
108 [I, 20] W. Müller. Kalender für das Erzgebiege... 1909. Leipzig, Strauch, 4^o, 66 S.M. 1. (MVSV. 1906-1908, Bd. IV, S. 402-403 = E. M[ogk]).
109 [I, 757] C. Rauch. Hessenkunst 1909. Marburg, Ebel, Jg. IV. M. 1,50. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 134).
110 Sohnrey. Dorfkalender 1909. Hrsg. v. Deutschen Verein f. ländliche Woldfahrts- und Heimatpflege. Berlin, Trowitsch. M. 0,50. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 134).

111 Beispiele von Lokalmuseen: Windsbach, Leutershausen. - DG. 1909, Bd. X.S. 146-148.
112 Doffmuseum [f. Volkskunde] in Schwansdorf. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 213. Errichtung (1907), Einrichtung (1908).
113 H. Logeman. De ‘Vrije-lucht Museums’ van Scandinavië. - VvdD. 1909, bd. XXIV, bl. 1-25.
Inrichting, inhoud, belang. - Oordeelkundig; leerzaam.	‘Musea sub coelo’ quid sint Scandinavia, quid teneant, quid valeant - distinctè et doctè docetur.
114 M. Müller. Das Egerland im Egerer Stadtmuseum. (S.-A. 23 S.) - EJB. 1909. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 2, Umschl. 2 = P.).

115 K. Wehrhan. Rheinland. Westfalen und die lippischen Fürstentümer in der Sammlung für deutsche Volkskunde der Königlichen Museen in Berlin. - ZVRWV. 1909. Bd. VI, S. 55-60.
116 R. de Bettex. L'Exposition du Costume [Paris]. - APL. 1909, t. LII, p. 457, ill.
117 Internationale Volkskunstausstellung [für weibliche Volkskunst] in Berlin; [20-I-09] - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 51.
Melding.	Commemoratur.
118 P. Alphandéry. Le troisième Congrès international d'histoire des religions à Oxford. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 238-247.
Verslag der zittingen.	Quaenam ibi acta sint.
‘Le Congrès était presque tout entier acquis à la méthode comparative... A Paris et à Bâle, l'histoire du christianisme avait dominé saus conteste.... [A Oxford] il y avait quelque chose de changé.... le président d'honneur fut M.E. Tylor, salué... du nom de “Nestor de l'anthropologie....”’ (RHR).
119 G. Bonet-Maury. Le congrès de l'histoire de religions à Oxford (15-18 Septembre 1908). - RHist. 1909, t. C, p. 96-109.
120 F. Nau. Le XV^e Congrès international des orientalistes. (Copenhague, 14-20 Août 1908). - ROC. 1908, 2^e sér., t. III, p. 329-333.
121 The official report the Church Congress held at Manchester on oct. 6, 7, 8 and 9, 1908. Edit. by C. Dunckley. London, Bemrose, 1909, 8vo, xxxiv-686 p. 10s. 6d.
122 P. Oltramare. Le Congrès international des Orientalistes à Copenhague. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 233-237.
Kort verslag der werkzaamheden.	Quaenam ibi acta sint, ea breviter indicantur.
123 J.P. Raby. Le Congrès des Religions à Oxford. - RCÉ. 1908, t. V., p. 513-525.
124 Transactions of the third international Congres for the History of Religions. Oxford, Clarend. Pr., 1908, 2 vol., 8vo, xii-327 a. 457 p. ill. 21s. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 449 = [P. Alphandéry]).
Cf. nn. 1, 2, 3, 7, 49, 199, 265, 362, 493, 526, 529, 582, 577, 588, 592, 604, 618, 668, 700, 1492, 1562, 1573, 1578, 1610.

125 Arbeits- Ausschuss für das deutsche Volkslied in Böhmen. Bericht über die Sammlerergebnisse des Jahres 1908. - DV. 1909, Bd. XI, S. 72-73.
126 Vom Arbeitsausschuss für das Volkslied in Tirol und Vorarlberg [1908]. - DV. 1909, Bd. XI, S. 73.
127 Das deutsche Volkslied in Tirol and Vorarlberg. - DV. 1908, Bd. X, S. 143-144. Bericht des Arbeitausschusses dafür.
128 Deutscher Volksliederabend, [19-I-1908]. - Mödlinger Zeitung; DV. 1908, Bd. X, S. 58.
129 [K. Frank], Unser [der DG.] Heimatwerk. - DG. 1909, Bd. X, 8. 79-80. ... wie es geschieht.
130 A. Franz. Die Leistungen und die Aufgaben der liturgischen Forschung in Deutschland. - HPBKD. 1908, Bd. CXLI, S. 84-99.

131 O. Haffner. Die Pflege der Volkskunde in Baden. - BBVV. 1905-1908, S. 1-7, 27-29, 61-69, (Forts f. [?]).
132 A. Hauffen. Die deutsche Volkskunde in Böhmen. (S.-A. a.) - DArb. Bd. VIII.
‘Uebersicht über die volkskundlichen Bestrebungen in Deutsch-Böhmen’ (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 73 = [E. Hoffmann-Krayer]).
133 A. Hauffen. Ueber das Volkslied in Österreich und seine vorbereitete Herausgabe. - MVDVV. 1908, N^r 8, S. 9-21; DV. 1909, Bd. XI, S. 64-65, 85-87, 120-121.
Vortrag, bei der 2. Tagung des Verbandes deutscher Vereine f. Volkskunde in Berlin am 3-X-1908.
Cf. DArb. 1907, Bd. VI, S. 396 f.
134 Heimatschutzbestrebungen im oberösterreichischen Innviertel. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 212.
135 E. Hoffmann-Krayer. Wege und Ziele Schweizerischer Volkskunde (Vortrag). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 241-260.
‘...in einigen knappen Zügen die Verdienste der Schweiz um die Volkskunde, und die nächsten Aufgaben auf diesem Gebiete...; uur diejenige Bestrebungen die bewusst die Erforschung des Volkstums und seiner Äusserungen in's Auge gefasst haben... Volkspoesie, Lied, Volksreim, Tanz, Sage, Märchen, Sprichwort, Rätsel, Witz, Wortschatz, Volksglauben, Volksbrauch, Volksmedizin, Alpwirtschaft, Bauernhaus, Volkstracht, Volkskunst, Prinzipien.
136 K. Kronfuss. Volksliedforschung in Niederösterreich. Vortrag: 27-II-1908. (DV. 1908, Bd. X, S. 72).
137 M. Das Volkslied in Österreich. - DV. 1908, Bd. X, S. 162-163. Voni Arbeitsausschuss f.d. Deutsche Volkslied in Kärnten.
138 P[ommer]. [Arbeitsausschuss von Oberösterreich und] Salzburg. - DV. 1909, Bd. XI, S. 74.
139 E.M.F. Van Kerckhoff. Volkskunst in Oostenrijk. - EIM. 1909, bd. XIX, bl. 157-166, 225-233, met afb.
Algemeene beschouwingen.	Generalia quaedam de studio folklorico apud Austriacos.
140 W. von Staden. Märchenbilder. Volksabende in Stade. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 207.
Eine Bühne... in drei Absätzen. Auf der untersten Stufe... ein Chor. In der mittleren Höhe sitzt ein Grossmütterchen, von einer lauschenden Kindergruppe umgeben, und erzählt...... das Märchen. Bei der Höhepunkten der Erzählung öffnet sich über der Gruppe nach rechts und links ein Vorhang, und die erzählte Szene erscheint im Bilde, während der Chor... singt.
Ga naar voetnootEntwürfer:
141 Das Volkslied in Österreich. Arbeitsausschuss für das Deutsche Volkslied in Tirol und Vorarlberg. - DV. 1908, Bd. X, S. 184.

142 Die Erhaltung alter Volkstrachten in Tirol. - DV. 1908, Bd. X, S. 121. Ein Verein dazu in Innsbruck.
143 Gründung des Musealvereines ‘Alt Braunau’. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 52-53.

144 M. Haberlandt. Verein zur Brhaltung der Volkstrachten. Volksgebräuche und Volkskunst in Obersteiermark. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 51-52. Errichtung.

145 Assemblée générale [de la Société des Trad. Pop. Paris: 30-I-1909]. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 76-77.
Cf. n. 797.
146 K. Brunner. Aus den Sitzungs-Protokollen des Vereins für Volkskunde: 23. Okt. 1908; 27. Nov. 1908; 18. Dez. 1908; 22. Jan. 1909: 26. Febr. 1909. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 124-128, 245-248.
147 O.D. Bericht über die zweite Tagung des Verbandes deutscher Vereine für Volkskunde: 2/3-X-1908. - MVDVV. 1908, Nr. 8, S. 1-5.
148 13. Generalversammlung der Schweizerischen Gesellschaft für Volkskunde, 13. Sept. 1908 in Heiden. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 296.
149 J. Harrach. - M. Haberlandt. - J. Thirring. Mitteilungen aus dem Verein und dem Museum für österreichische Volkskunde. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 62-80.
Jahresbericht, Tätigkeitsbericht des Museums, Kassabericht für 1908; Vereinsleitung... Mitglieder; Vereinsnachrichten, Museumsnachrichten.
150 Hauptversammlung des D[eutsch.] V[olks]-G[esang] in Wien: 4-II-1909. - DV. 1909, Bd. XI, S. 59-60.
151 Haupt-Versammlung des Nordbayerischen Verkchrsvereins [:Passau, 5-V-1908]. - BW. 1908, Bd. VI, S. 79-80.
152 Hauptversammlung des Zweigverbandes Liesing: 15-I-1908; 13-I-1909. - DV. 1908, Bd. X., S. 38-39; 1909, Bd. XI, S. 41. Vgl. Eb. 1908, Bd. X, S. 58-59.
153 Heimatbund Niedersachsen. Siebenter Niedersachsentag am 5., 6. und 7. Oktober [1908]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 34-35.
154 Jahresbericht des Deutschen Vereins für ländliche Wohlfarts- und Heimatpflege [: Berlin, 24/25-II-09]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 223-224.
155 XI. Jahresbericht des Ver. f. Sächsische Volkskunde auf das Vereinsjahr 1908. Dresden, Hansa, 1909, 8^o, 44 S.
Allgemeines. Ortsgruppen, Hauptversammlung, Ausstellung volkskundlicher Gegenstände in Plauen, Arbeitsplan, Schülerarbeiten, Hausbauforschung, Sammlung von Flurnamen. (F. Halsig) Die Sammlung der Volkslieder in Sachsen, (P. Zink) Sammlung von Inschriften und Sinnsprüchen, (O. Seiffert) Heimatsfeste, (K. Gruber) von Kalendern, (E. Mogk) Bericht der Archiv- und Bibliotheksverwaltuug, (O. Seiffert) Museumsbericht, Schlussbemerkungen, Kassen-Abschluss.
Mitsgaders hier en daar een woord over geschied- en volkskundig bestaan of belang dezer verzamelingen.	Non quin obiter de historico vel ethnographico aspectu vel pondere eorum collectaneorum verbum aliquod additum sit.
156 Koldewey. Landesverein für Heimatschuss im Herzogtum Braunschweig. [Hauptversammlung: 15-XII-1908]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 272-273.
157 Aus dem Kuhlündchen. (5. Jahresbericht für 1907). -ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 212-213.
158 The thirty first annual Meeting (Folk-Lore Society, London). 20th Jan. 1909. Annual Report; Cash Account; Presidential Address. - FL. 1909, v. XX. p. 6-31.
Cf. n. 13.

159 Minutes of Meetings (Folk-Lore Society, London). 19th Nov. and 16th Dec. 1908. - FL. 1909, v. XX, p. 1-3.
160 Mitteilungen aus dem Verein und dem Museum für österreichische Volkskunde. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 229-232.
161 Die zweite Tagung des Verbandes deutscher Vereine für Volkskunde [2. u. 3. X-1908 in Berlin]. - DV. 1908, Bd. X, S. 161-162.
162 G. Thilenius. XXXIX. allgemeine Versammlung der Deutschen Antropologischen Gesellschaft in Frankfurt a. M. vom 2. bis 6. August 1908. - KbAEU. 1908, Bd. XXXIX, S. 65-149 mit Abb.
U. a.: R. Andree Eröffnungsrede über den Wert der Ethnologie für die andere Wissenschaften (S. 66-71); W. Belck. Die Erfinder der Eisentechnik (S. 100-107) [Cf. Bvb. I. 808; II, 380]; K. Wehrhan. Rheinische Wachscotive und Weihegaben (2 Taf.) (S. 141-143).
163 Verein f. niedersüchsisches Volkstum, Bremen. [Jährliche Mitgliederversammlang: 22-II-09]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 225-226.
164 R.W. In der Vereinigung Quickborn in Hamburg. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, H. 7, Umschl. S. 1.
Von P. Orlamünder meldet einen Vortrag über Volkshumor in plattdeutschen Sprichwörtern und Redensarten: z. B. ‘Allens mit Maaten, sä de Snieder, dor slög hei sin Wief mit de Ehl’....
Cf. n. 1151.
165 H. Wastian. Rede für die Gewährung einer Unterstützung an den D[eutsch.] V[olks]-G[esang]-V[er.] in Wien. (Sitzung des Steiermärkischen Landtags am 20-X-1908). - DV. 1909, Bd. XI, S. 16-17.

166 P. A[lphandéry]. F. Fausböll (†): 3-VI-1908. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 440.
Levensbericht van den bekwamen deenschen orientalist, beknopt overgenomen uit:	Biographia doctissimi Dani ‘Orientalistae’, perquam breviter resumpta ex:
Js. 1908, sept.-oct.
‘Fausböll a été, avec Childers le véritable fondateur des études pâlies’.
167 P. A[lphandéry]. Edmond Stapfer (†); 13-XII-1908. - RHR. 1908, t. LVIII, p, 440-441.
‘...doyen de la Faculté libre de théologie protestante de Paris... Il avait été élève de la Faculté de Montauban, puis avait travaillé en Allemagne aupres de Beck et de Tholuck. Plus théologien qu'exégète....’.
168 M. Boule. Albert Gaudry [†: 27-IX-1908]. - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 604-611, portr.
Paléontologiste.
169 Loys Brueyre (†): 18-XI-1908. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 459-460 = P. Sébillot.
170 Cordier. Le docteur E.-T. Hamy. - LG. 1909, Janv.
171 Grabschriftendichter Eduard Beer (†): 1908. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 214.
172 J. Gruber (†). - OPf. 1908, Bd. II, S. 144, mit Abb. = J.B. Lassleben.
173 Haddon. - Bushnell. Otis Tufton Mason. - Man. 1909, Febr.
174 E.T. Hamy (†): 18-XI-1908. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 461 = P. Sébillot; Gl. 1909, Bd. XCV, S. 34.
Anthropologus.

175 Hermann Jahnke (†): 12-XII-1908. - AdPL. 1909. Bd. IV, S. 20. = P. Beer.

176 O.E. Lessing. In memoriaal Gustaf E. Karsten (†): 28-I-1908. - JEGP. 1908, v. VII, n. 2. (DV. 1908, Bd. X, S. 178).

Biogr. u. Bibliogr. des bekannten Philolog Prof. an d. Univ. Illinois.

In der Nachlasse K.s unterm. ein Aufsatz: Folklore und Patriotism. Rede am deutschen Tag in Chicago 1907.

177 Otis T. Mason (†): 5-XI-1908. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 67. Verdienter amerikanische Ethnolog.

178 E. Mogk. Sophus Bugge. - JEGP. 1908, v. VII, n. 2. (DV. 1908, Bd. X, S. 178).

Leben und Wirken.

Cf. Bvb. I, 217, 1432.

179 H. Moritz. Andreas Skladny (†): 26-II-1909. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 167.

180 Maria Pitrè (†). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 462 = P. S[ébillot].

181 W. Reiss (†): 29 Sept. 1908 [in Könitz (Thüringen)]. - Anthr. 1909, Bd. IV, S. 530.

‘...bekannt durch grössere ethnographische und arcbäologische Arbeiten’.

182 Papi Schmid. [Direktor des Münchener Marionettentheaters]. - OPf. 1909, Bd. III, S. 50-51.

Biografie.

183 W. Tappert (†). - DV. 1908. Bd. X, S. 9.

Bekannter Musikschriftsteller.

184 R. Verneau. Théodore-Jules-Ernest Hamy. [†: 18-XI-1908]. - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 595-603, portr.

Anthropologue... fondateur de ‘L'Anthropologie’.

3. Geschiedenis, landen- en volkenkunde. Historia, geugraphia, ethnologia.

185 Fr. Austin. A source book of mediaeval history. Documents illustrative of european life and institutions from the German invasion to the Renaissance. New York, American book company, 1908, 504 p. (AHR. 1908, v. XIV, p. 187 = E.W. Dow).

186 A. Buckreis. Panorama der Welt- und Kulturgeschichte. Nürnberg, Heerdegen, 654 S.

187 E. Fuchs. Illustrierte Sittengeschichte vom Mittelalter bis zur Gegenwart. I. Bd. Renaissance. Lief 1-8. München, Langen, 1908. 8^o. M. l à Lief, v 24 S.

188 Grundriss der Gesammtwissenschaft des Judentums. G. Caro. Sozial- u. Wirtschaftsgeschichte der Juden im Mittelalter u. Neuzeit. T.I. Das Frühere u. das hohe Mittelalter. (Schriften hrsg. v. der Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaft des Judentums). Leipzig, Fock, 1908, 8^o, vii-514 S.M. 7.

189 Ludwig. Zur Kulturgeschichte der Juden. - DG. 1909, Bd. X, S. 14.

2 Tekste: 1. Ueber die durchgängige Abname des Wohlstandes der Juden in Franken. - Der frank. Merkur: 12-IV-1796;

2. Ein eigentüm-licher Fall von Toleranz. - In einer Aufschreibung aus der Pfarrei Untererlthal: 5-III-1686.

190 Orbis antiquitatum. Religions- u. kulturgeschichtl. Quellenschriften in Urtext, Umschrift u. Uebersetzg., unter Mitwirkg hervorrag. Fachgelehrter hrsg. v.

M. Altschueler u. J. Lanz-Liebenfels. 2. Tl. Bd. I. Die Syrische Bibel-Version, Peschita im Urtext. Hrsg. v. M. Altschueler. Bd. I. Pentateuch. Wien, Verlag ‘Lumen’, 1908, 8^o, xv-275 S.M. 25.
191 A. Vierkandt. Die Stetigkeit im Kulturwandel. Eine soziologische Studie. Leipzig, Duncker, 1908, xiv-209 S. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 59-61 = R. Lasch).
‘A.V. ergründet aus dem Studium der Wandlungen der menschlichen Kultur das Vorwalten des empirischen Gesetzes der Stetigkeit... Drie Erfordernisse...: 1. eine gewisse Reife..., 2. ein Bedürfnis und 3. eine schöpferische Initiative (mit oder ohne Entlehnung...).
Die eigentliche Untersuchung... gliedert sich in einen ethnologisch-historischen, einen psychologischen und einen soziologischen Teil...’ (R.L.).

192 F. Cabrol. L'Angleterre avant les Normands. (Bibliothèque de l'enseignement de l'histoire ecclésiastique). Paris, Gabalda, 1909, in-8, xxiii-341 p. Fr. 3,50. (RSCST. 1908, t. IV. p. 883-885 = F. Buonaiuti; CD. 1908, t. LXXVII, p. 533-534 = A.T.B.).
193 B. di Traschi. La Vie et l'Art Egyptiens au Musée du Caire. - MLP. 1909, t. XXI, p. 328-338, ill.
Histoire de l'art. Reconstitution de la vie en un rêve rétrospectif.
Lichtjes.	Liquidiùs.
194 D. Edersheim. Sketches of jewish social life in the days of Christ. New ed. London, R.T.S., 1908, 8vo, 354 p. 2s.
195 G. Foucart. La religion et l'art dans l'Egypte ancienne. - RId. 1908, 15 nov. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 444 = [R. Dussaud]).
... ‘recherche les répercussions de la statuaire sur le culte en Egypte.... et prend position contre le totémisme égyptien’.
196 Greeks and Romans compared with those of the Bible. - AAOJ. 1908, v. XXX, No. 6.
197 R. Griveau. Histoire de la conversion des Juifs habitant la vitte de Toméi, en Egypte, d'après d'anciens Manuscrits arabes. - ROC. 1908, 2^e sér., t. III, p. 298-313.
198 G. Guérin. [L'évangélisation du Finistère (VI^e siècle)] - BSAB. 1906-1907, t. XXXII. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 451-452 = P. A[lphandéry]).
... ‘corrige un certain nombre des erreurs de La Borderie (Hist. de Bretagne, I). Il snit l'oeuvre de s. Paul et de s. Tudual dans la conquéte chrétienne du Léon, celle de s. Guénolé et des moines de Landévennec, de Corentin et de Gurthiern, dans l'évangélisation de la Cornouaille’ (P.A.).
199 E. Guimet. Les chrétiens d'Antinoë. - TICHRO. 1908, v. II, p. 301-303.
Ter oorzaak van de mummiën met de beeltenis erop van den afgestorvene; II^e tot IV^e eeuw. (RHEPB. 1909, t. X, n. 2630).	Inspectis np. medicatis cadaveribus ex sec. II^o ad IV^m, in quibus ipsius defuncti imago figurata decernebatur.
Cf. n. 124.
200 Fr. Hommel. Zum babylonischen Ursprung der ägyptischen Kultur. 1. Das Sonnenschiff; 2. Die acht Begleiter des Sonnengottes; 3. Die Zwillingslöwen. - Mem. 1907, Bd. I, S. 80-85, 207-212. mit Abb. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 373 = E. Combe; 1909, t. LIX, p. 208-209 = J. Capart).
Niet vast. (J.C.).	Scientificè labans.

201 La Croix. Les derniers jours d'Herculanum et de Pompei interprétés à l'aide de quelques phénoménes récents du volcanisme. - LG. 1908. novembre.
202 P. Ladeuze. Caius de Rome, le seul Aloge connu. - Mélanges Godefroid Kurth, 1908. t. II, p. 49-60.
Cf. n. 1344.
203 K. Lake. De strijd tusschen het oudste christendom en de bedriegers. - TT. 1908, bd. XLII, bl. 395-411.
De lucta priorem Christianismum interet deceptores.
204 P. Lombroso Carrara. Chez M^r Kha et M^me Mirit qui vécurent il y a 4000 ans. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 449-454, ill.
‘Évocation à propos d'une découverte récente faite par Schiapparelli dans la vallée des Reines’ (Egypte).
Letterkundig.	Litteris mandata.
205 G. Massey. Ancien Egypt. The Light of the World. A Work of Reclamation and Restitution in Twelve Books. Vol. 3. London, Fisher Unwin, 1907, 8vo, 944 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 18 = J. (Capart).
206 H. Michael. Zur Leukas-Ithaka-Frage. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 191-193.
‘...Auch W. von Marées (Karten von Leukas. Beiträge zur Frage Leukas-Ithaka. Berlin, Moser) ist es nicht gelungen die ständige Inselnatur von Leukas und die Gleichsetzung dieser Insel mit dem Homerischen Ithaka zu erweisen, doch muss man ihm für die trefflichen Karten, Bilder und Schilderungen dankbar sein. Sie liefern nicht bloss den Geographen, sondern auch den Verteidigern der alten Ueberlieferungen recht wertvolles Material...’(Gl.). J.J. O'Shea. Relative anglo-saxon and gaelic civilization. - ACQR. 1908, v. XXXIII, p. 451-470.
208 E. Pears. The campaign against paganisme, A.D. 324. - EHR. 1909, v. XXIV, p. 1-17.
Constantiniana contra Licinum.
209 E. Philippon. Les Ibères, étude d'histoire, d'archéologie et de linguistique. Paris, Champion, in-18, xxiv-344 p. Fr. 5.
210 H. Schneider. Kultur und Denken der alten Aegypter. Leipzig, Voigtländer, 1908, 8^o, xxxvi-564 S. (RHR. 1909, t. LIX, p. 21 = J. Capart).
211 Schröter. Das ägyptische Volk. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 328-331, mit Abb.
212 X. [- H. Moritz.] - P. B[eer]. Die Piasteninsel im Lettberger See. - Pos. Tagebl.: II-VI-1908; AdPL. 1908, Bd. III, S. 332.
Verkenning en geschiedenis.	Recognitie; historia.
213 J. Angot des Rotours. Un Carême sous la Révolution [1791]. - MLP. 1909, t. XXI, p. 276-285, ill.
Gebeurtenissen. Geschied- en Volkskundig. - Ernstig.	Gesta varia historicè neenon folkloricè - etiam serio narrata.
214 H. Attenhofer. Die Burg Büron im Kt. Luzern [mit einer Sage]. - VL. 25/27-III-1908.
215 K.R. Bahn. Geros Gründung, die Reichsabtei Gernrode. Ein Beitrag zur Kulturgeschichte des Mittelalters u. der Reformationszeit. (Beiträge zur anhaltischen Geschichte, hrsg. v. P. Hornig. II. 2.) Göthen, Schettler 's Erben, 1908, 8^o, 63 S.M.I.

216 J. Bauer. Cinq lettres des Consuls d'Avignon.- REJ. 1907, t. LIII, p. 272-276.
... en faveur des Juifs.
‘La lettre n^o 3 rappelie une ancienne tradition qui obligeait les Juifs à fournir le bois pour les feux de la saint Jean et donne des renseignements précis et pittoresques sur le rôle de plantons que remplissaient les Juifs d'Avignon aux portes de leur ville’.
217 J. Bauer. Les Jiufs Comtadins pendant la Révolution. - REJ. 1907, t. LIV, p. 284.
Fragment d'une ‘pétition adressée vers 1820 à la Chambre des Députés’.
218 E. Baumgartner. Eine Quellenstudie zur Franziskuslegende des Jacobus de Voragine. Ord. Praed. - AFH. 1909, t. II, p. 17-31.
219 Th. Benecke. Geschichtliche Nachrichten über das ehemalige Schloss Moisburg. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 283-286, mit Abb.
Dazu eine Sage von Rauhrittern und Schätzen.
220 O. Benzinger. Geschichte des Marktes und der Grafschaft Kraiburg. 2. Aufl. (‘Bibliothek f. Volks-u. Heimatkunde’. H. 77). Zu beziehen v. Markt-Magistrat Kraiburg. 132 S.M. 1,20. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 4, Umschl. S. 3 = von Schrattenbach; [K. Frank]).
‘Neuauflage Riedl's Gesch. v. Kraibg. 1857.... Die Kraiburger machen sich durch ihr gediegenes Volksschauspiel urn Weckung edlen historischen Sinnes sehr verdient...’ (v. S.-K.F.).
221 S. Bielerzewski. Kloster Woznik (in Posen). - AdPL. 1908. Bd. III, S. 286-289, mit Abb.
Geschichte und Volkskunde. Plauderei.
222 J.J. Cordes - A. Petz. An der Waterkant. Aus Geschichte und Sage. Bremerhaven, Selbstverlag.
223 A. Dagnet. Le Clos-Poulet. Ses chapelles, châteaux et gentilhommières. Saint-Malo, Bazin, in-8, vi-238 p.
224 P. Delarue. Le clergé et le culte catholique en Bretagne pendant la Révolution. District de Dol, documents inédits recueillis, mis en ordre et publiés. 5^e partie. Communes des cantons de Combourget de Dingé. Rennes, Prost, 1908, in-8, 225 p. Fr. 3,50.
225 H. Dornbusch. Sturmfluten und Küstenschutz an der friesischen Küste. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 175-179, mit Abb.
Geschied- en werkkundig. - Zonder bewijsgronden.	Historica necnon ‘technica’, - nullis autem testimoniis demonstrata.
226 G. Dorrer. Neunberg vorm Wald. - BW. 1908, Bd. VI, S. 9-13, mit Abb. Geschichte, Volkskunde.
Onbewezen.	Gratis asserta quaedam.
Cf. n. 325.
227 W. Dötsch. Kloster Paradies. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 363-365, 389-395, mit Abb.
Geschichte und Sage.
Cf. n. 940.
228 J. Drehmann. Papst Leo IX und die Simonie. Ein Beitrag zur Untersuchung der Vorgeschichte des Investiturstreites. Leipzig, Teubner, 1998, 8^o, iv-96 S. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 436 = P. A[lphandéry]).

229 V. du Bled. La Société française du XVI^e au XX^e siècle. 4^e Série. Les médecins avant et après 1789. L'amour du XVIII^e siècle. Paris. Perrin, 1908, in-16, 312 p. Pr. 3,50 (RCHL. 1908, n.s., t. LXV, p. 317-319 = L.R,).
230 J. du Plessis. Les femmes d'esprit en France. Paris, Nouvelle librairie Nationale. (ÉF. 1908, t. XX, p. 558 = B. de S. François).
231 [R. Eckart]. Aus dem alten Niedersachsen. Eine Sammlung kulturhistorischer Denkwürdigkeiten. Breinen, Scbünemann, 1908, 3 Bde. einzeln à M. 1,50.
232 L. Eigl. Walahfrid Strabo. Ein Mönchs- u. Dichterleken. (Studien u. Mittheilungen aus dem kirchen-geschichtlichen Seminar der theologischen Fakultät der k.k. Universität in Wien. H. 2.) Wien, Mayer, 1908, 8^o, vi-134. M. 2,50.
233 E. Faguet. Une familie parisienne au XVII^e siècle. [Celle des Perrault]. - RDM. 1909. p. 879-892.
284 Fr. Fleischmann. Das tausendjährige. Jubiläum der Stadt Eichstätt. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 552-555, mit Abb.
Bondig de geschiedenis. - Zonder aanwijzing van bronnen.	Brevis historia - incertis orta fontibus.
235 Ch. Florisoone. Le mont Saint-Michel. Légende de la montagne mystique. - MLP. 1909, t. XXI, p. 137-151, ill.
Zeisels, wonderen, geschiedenis. - Zonder oordeelkunde opgevat.	Varia dicta, et varia mirè facta aliique praeteriti eventus - inconsultè proponuntur.
236 J. Fonssagrives. Saint-Gildas de Ruis et la société bretonne au VI^e siècle (493-570). Paris, Poussielgue, 1908, in-8, 420 p. Fr. 3,50.
Cf. Bvb. I, 797; II, 250.
237 C. Hessler. Eddertalsperre. Marburg i. H., Elwert, 1908, M. 0,80. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 339 = Gr.).
Vortrag. Historisch. Als Anhang, eine Beschreibung der alten Gerichtslinde in Basdorf.
238 F. Höltje. Wiegersdorf in der Franzosenzeit. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 23-24, 32, 38-39 (Forts f.).
239 J. Hupfer. Die Obere Pfalz im Mittelalter. Eine kulturgeschichtliche Plauderei. - OPf. 1908, Bd. II, S. 9-11, 24-25, 41-42, 57-58, 70-73.
240 D. Imesch. Beiträge zur Geschichte und Statistik der Pfarrgemeinde Naters. (S.-A. a.) - Zs. f. Schweiz. Statistik. 1908; Bern, Stämpfli, 1908, 8^o, 139 S. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 294; 1909, Bd. XIII, S. 74 = E. Hoffmann-Krayer).
... ‘Eingestreute volkskundlichen Notizen’ (E.H.-K.).
241 The itinerary of John Leland in or about the years 1535-1543. V. I-II, London, Bell, 1907-1908, 8vo, xliii-352 and vi-192 p. 18s. a. 12s. (RHist. 1909, t. C, p. 367-368 = Ch. Bémont).
242 Judenverfolgungen [infolge einer vier Jahre lang wütenden Pestseuche: Braunschweig, 1348]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, H. 13, Urnschl. S. 6.
Aus Rehtmeiers Chronik vom J. 1722.
Zonder oordeelkunde.	Non criticè.
243 E. Kindervater. Königslutter. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 257-259, mit Abb.

Geschichte... ‘Seinc grosse Bedeutung verdankte das Kloster... besonders dein am Peter-Paulstage (29. Juni) in vorreformatorischer Zeit nach dort unternommenen Pilgerfahrten...’
Geene bewijsgronden aangewezen.	Nos fallunt Auctoris argumenta.
244 L.J. Klarmann. Der Steigerwald in der Vergangenheit. Ein Beitrag zur fränkischen Landerkunde. 2 Aufl. Gerolzhofen, Teutsch, 1909, 230 S. mit Bildem u. Karte. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 2, Umschl. S. 4 = von Schrattenbach).
245 Fr. Klöning. Vom Dümmer[see] und von Reitemeiern. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 286-287.
Was sie seien philologisch... Eine Sage spricht von einem abgebrannten Wald....
- Niet diep uitgewerkt.	Non altè perfossum.
246 M. Kremmer. Der Kulturzustand in unsrer Heimatprovinz [Posen] vor dem Jahre 1793. Rede 1905 zu Fraustadt gehalten. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 34-41.
247 Fr. Krönig. Der Georgenberg bei Bleicherode. - HL. 1908-1909, S. 97-100, 110-112, 123-125, mit Abb.
Zweifelsohne wurde der Platz in heidnischer Zeit als Opferstätte benutzt...
Aufträge der Königsboten ca. 800!
248 G. Landgraf. Geschichte des Marktes Schnaittenbach (Amberg). Bibliothek f. Volks- u. Heimatkunde. Bd. 76). München, Selbstverl. 217 S.M. 2,50. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 4, Umschl. S. 3 = Pilgrim).
... ‘Zu den besten Ortsgeschichten der lesten Zeit zu zählen’ (P.).
249 F. Loritz. Anno dazumal. (Mit der Eilpost; zur Geschichte eines Gasthofes; Kriegserlebnisse, [1809]. Plauderei). - OPf. 1908, Bd. II, S. 104-106, 120-122.
Vgl. S. 160. Aufruf [Entwurf zum Kriegerdenkmal in Nittenau].
250 [I, 25, 797, 2226] F. Lot. Mélanges d'histoire bretonne. 7. La vie de Saint Gildas; 8. La plus ancienne vie de Saint Malo. - ABret. 1908, t. XXIII, p. 364-388, 553-579, (suite, à suivre).
Cf. n. 236.
251 H. May. Der Fahrenberg. Ein Natur-, Wirtschafts- und Geschichtsbild aus dem Böhmerwald. München, Selbstverl. M. 1,20. (OPf. 1908, Bd. II, S. 15 = M. Schmidt).
252 W. Miller. The latins in the levant. A history of frankish Greece, 1204-1566. London, Murray, 1908, 8vo, 696 p. 21s.
253 J. Miret y Sans. Le Massacre des Juifs de Montclus en 1320. Episode de l'entrée des pastoureaux dans l'Aragon. - REJ. 1907, t. LIII, p. 255-266.
Naar rechtstreeksche oorkonden.	Ex fontibus proximis.
254 S. Mitrani-Samarian. Le Sac [du quartier juif] de Cordoue et le testament d'Anton de Montoro [poète habitant le quartier juif et converti]. - REJ. 1907, t. LIV, p. 236-240.
255 E. Montmasson. Les oeuvres de bienfaisance grecques à Constantinople. - ÉO. 1909, t. XII, p. 35-43.
256 H. Moritz. Deutsche Kolonisation des Ostens im Mittelalter. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 105-108, 127-130.
Niet wetenschappelijk uitgerust.	Sine apparatu scientifico.

257 Fynes Moryson, an itinerary, containing his ten yeeres travell through the twelve dominions of Germany, Bohmerland, Sweitzerland, Netherland, Denmarke, Poland, Italy, Turky, France, England, Scotland and Ireland. 4 v., 8vo, xxiv-468, 466, 499 a. 521 p. 2s. (RHist. 1909, t. C, p. 369-370 = Ch. Bémont.)
258 P. Pisani. L'Église de Paris et la Révolution. T.I. Paris, Picard, in-12, 350 p. Fr. 3,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. 50* = C.).
259 E. Rahir. Minerve [bourgade fortifiée près de Carcassonne]. - BTCB 1909, t. XV, p. 53-54.
Geschiedkundig woord erover.	De eius sorte nonnulla.
260 O. Ringholz. Geschichte der Rindviehzucht im Stifte Einsiedeln. (S-A. a.d.) - Landwirtsch. Jahrb. d. Schweiz. 1908. Bd. XXII; Bern, Wyss. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 240).
‘Von Bedeutung für die Geschichte... auch durch den Abdruck älterer Schriftquellen’ (SAV.).
Cf. n. 1335.
261 E. Roca. Le grand siècle intime. De Richelieu à Mazarin (1642-1614). Les Etapes de Mazarin. Les Mécontents. Louis XIII roi; sa mort. La comédie politique. La conquête de la Reine. La bonne Régence. Le ‘Tout Paris’ avant la Régence. Paris, Alcan, 1908, in-8, lxii-402 p., Pl. Fr. 7,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. 19* = E.A.).
‘Étude anecdotique, curieuse, instructive’ (E.A.).
262 A. Savine. La cour galante de Charles II, d'après les documents d'archives et les mémoires. (Collection historique illustrée). Paris, Michaud, 1908, in-16, 190 p., avecillustr. Fr. 1,50.
263 M.A. Stolzenburg. Das Schloss zu Wolfenbüttel. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 252-256, mit Abb.
Hoe men er voorheen leefde. - Geen geschiedkundige bronnen.	Quamnam vitam ibiolim degerint. - Absunt argumenta historica.
264 Strohm. Die Juden-Niederlassung in Bruck bei Erlangen. - BBKG. 1908, Bd. XV, S. 98-100.
265 Prince of Teano. Observations on the great church of Damascus. - TICHRO. 1908, v. II, p. 333.
La tradition qui représente les Musulmans et les Chrétiens célébrant leur culte ensemble dans cette église, est une légende. Les Chrétiens seuls disposaient de l'église. (RHEPB. 1908, t. X, n. 2986).
Cf. n. 124.
266 P. Vinogradoff. English society in the eleventh century; essays in english medieval history, Oxford, Clarendon press, 1908, xii-599 p. (AHR. 1908, v. XIV, p. 102-104; SHR. 1908, v. VI, p. 76-79 = Wm. S. MacKechnie).
267 B. von Cramm. Auf einem braunschweigischen Edelhofe vor 70 Jahren. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 268-269.
Uit de verbeelding geschept.	Inania quaedam.
268 B. von Cramm. Braunschweiger Klöster und Burgen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 264-267, mit Abb.
Das Stift Steterburg; Die Burg Lichtenberg: Die Burg in Oelber am weissen Wege; Die Asselburg. Geschichte.

269 M. von Tilling. Der Kampf gegen die Missa prirata in Wittenberg im Herbst 1521. - NKZ. 1909, Bd. XX, S. 85-130.
270 H. Widmann. Geschichte Salzburgs. Bd. I. (Bis 1270). (Deutsche Landesgeschichten. Hrsg. v. A. Tille. 9.). Gotha, Perthes, 1907, xiv-384 S. (ZöV. 1909, Bd. XV, S. 55 = M. Haberlandt).
271 K. Wüstefeld. Allerlei Unwetter in der goldenen Mark. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 83-87.
Seit d. 17. Jh.
272 Abd-oul-Béha. Les leçons de Saint-Jean d'Acre, recueillies par L. Clifford Barney, trad, du persan par H. Dreyfus. Paris, Leroux, 1908, in-8, 416 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 124-126 = E. Montet).
Wereldopvatting van Abd-oul-Béha, die bizonderlijk het Babisme, een soort hervorming van het islamisme, genegen is.	Quid de universo mundo sentiat Abd-oul-Béha, qui praeser tim Babismo, np. cuidam islamismi reformationi, favet.
273 J. Back. Die Zeit-u. Festrechnung der Jaden unter besond. Berücksicht. der Gausschen Osterformel nebst e. immerwährenden Kalender. Freiburg. i. Br., Herder, 8^o, 36 u. 12 S.M. 2.
274 E. Bischoff. Babylonisch-astrales im Weltbilde des Thalmud und Midrasch. Leipzig, Hinrichs, 1907, 8^o, vi-72 S., 12 Abb. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 372 = E. Combe).
Geschreven volgens Jeremias' stelsel. [Vgl. Bvb. I, 1613... 364, 888, 1371].	Sequitur systema ab Auctore iuxtacitato propositum.
275 Candidus. Potentialtheismus, ein neuer Weg zur Lösung der Welträtsel. München, Ackermann, 50 S.M. 1,50.
276 The History of Coins and Coins in History. - AAOJ. 1908, v. XXX, No. 5.
277 F. Cumont. Recherches sur le Manichéisme. I. La cosmogonie manichéenne d'après Théodore bar Khôni. Bruxelles, Lamertin, 1908, in-8, 80 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 111-114 = E. de Stoop).
Schrijver wijst op het belang van het werk van den nestoriaanschen bisschop Bar Khôni.	Cuius momenti sit opus episcopi nestoriani Bar Khôni.
278 L. Darmstädter. - R. du Bois-Reymond. - D.C. Schäfer. Handbuch zur Geschichte der Naturrvissenschaften [auch der Erdkuude, Anthropologie, Ethnographie und Urgeschichte] und der Technik. 2. Aufl. Berlin, Springer, 1908, ix-1262 S.M. 16. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 113).
279 J.A. Decourdemanche. Note métrologique sur la livre et la pile de Charlemagne, et sur l'osselet de Suse. - REES. 1908, t. I, p. 515-516.
280 J.A. Decourdemanche. Note sur les poids assyro-babyloniens. (- JA.) 16 p.
281 E. Ebner. Geschichten von anderen Wetten. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 367-372.
Met eenige herinnering aan de sterrenkunde van de Grieken en van de Romeinen.	Non quin memoriâ repetantur astronomia graeca et romana.
282 Ch. Gilleman. Numismatique ostendaise. Le Saint Napoléon à Ostende. - RBNS. 1909, t. LXV, p. 30-42.

283 L. Günther. Die Mechanik des Weltalls. Eine volkstüml. Darstellung der Lebensarbeit Johannes Keplers, besonders seiner Gesetze u. Probleme. Leipzig, Teubner, 1909, xvi-156 S., mit Abb. M. 2,50.
284 S. Gutesmann. Sur le Calendrier en usage chez les Israélites au V^e siècle avant notre ère. - REJ. 1907, t. LIII. p. 19-1-200.
‘Comparaison des dates relevées dans les papyrus judéo-araméens découverts dans l'île Eléphantine près d'Assouan (Egypte)’.
Cf. nn. 391, 393, 395, 398, 401, 402, 405.
285 A. Jeremias. Das Alter der babylonischen Astronomie. Leipzig, Hinrich, 1908.
Cf. nn. 287, 558.
286 K.A.H. Kellner. Tradition, geschichtliche Bearbeitung u. Legende in der Behandlung der Chronologie des apostolischen Zeitalters. Zugleich Antwort auf die Frage: Wie lange war Petrus in Rom? Eine literar-histor. Studie. Meinen Kritikern gewidnet. Bonn, Hanstein, 1909, 8^o, 56 S.M. 1.
287 Kugler. Sternkunde und Sterndienst in Babel. Münster, 1907. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 378 = E. Combe).
Bevat wetensweerdigheden over den godsdienst.	Nonnulla scitu utilia de religione hic habentur.
Cf. nn. 285, 558.
288 H. de Morgan. Notes sur les stations quaternaires et sur l'àge du cuivre en Egypte. - REAP. 1908. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 629-631 = M. B[oule]).
289 J. de Morgan. Les Premières Civilisations. Etudes sur la Préhistoire et l'Histoire. Paris, Leroux, 1909, in-8, 600 p., 77 cartes, 50 fig. Fr. 15.
‘L'histoire générale du monde depuis les temps géologiques où l'homme est apparu sur la terre jusqu'à la fin de la conquête alexandrine’... Exposé général, notes savantes.
290 Dütschke. Die. älteste Bevölkerung des Wuppertales nach ihren Höfen. - ZBGV. 1908, Bd. XLI, S. 185-208.
291 R. Forrer. Urgeschichte des Europäers von der Menschwerdung bis zum Anbruch der Geschichte. (Spemanns Kompendien. Bd. 2.). Stuttgart, Spemann, o. J., vii-584 S., mit üb. 1500 Abb. M. 6. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 177).
‘Kleines chronologisch zusammenfassende, praktische und handliche Buch... Zu beiden [R. Forrer u. Soph. Müller], die in dem unleugbar starken Einflusse des Orients auf das alte Europa oft zu weit gehen, möge aber das mässigende Werk von M. Much “Die Trugspiegelung orientalischer Kultur in den vorgeschichtlichen Zeitaltern Nord- und Mitteleuropas” 1907, verglichen werden, um vor zu weit gehenden zu behüten...’ (Gl.).
292 F. Honoré. Le Cràne [de la Chapelle-aux-Saints (Corrèze)] du plus vieil ancètre connu de l'humanité. - Les Débuts de l'Humanité. - Ill. 1909. t. CXXXIII, p. 124-129, 151, 156, ill.
Toestand van 't vraagstuk der voorhistorische menschen, ook van de vondsten die gedaan zijn geweest te Neanderthal (1856) te Spy (1886), in Java (1891), te Chapelle-aux-Saints (1907) en in de vallei der Vézère (1908).	Proponitur status quaestionis de hominibus praehistoricis; Deinde enumerantur inventa, np. collecta in locis iuxtanominatis.
- Enkel voortverkoop.	- In solum vulgum vulgetur.
Cf. nu. 406, 407, 438.

293 F.M. Näbe. Die steinzeitliche Besiedelung der Leipziger Gegend. (Veröffentlichungen des Museums für Völkerkunde zu Leipzig. H. 3.). Leipzig, Voigtländer, 1908, 58 S., mit 6 Taf. 2 Kart, und 121 Abb. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 46).
294 H. Obermaier. Das geologische Alter des Menschengeschlechts. - Mitt. der geologischen Gesellschaft. 1908, Bd. III, S. 290 ff. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 613-615 = L. Laloy).
295 A.J. Reinach. L'Egypte Préhistorique. (Ed. de la RId.). Paris, Geuthner, 1908, in-8, 54 p. (REES. 1908, t. I, p. 533 = Ch. Boreux; L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 631 = M. B[oule]).
‘...Saus aucune intervention sémitique l'Egypte préhistorique se serait formée d'éléments tout africains... Cette théorie... est beaucoup trop absolue’ (Ch. B.).
‘Excellent article de vulgarisation auquel de nombreuses notes bibliographiques donuent un caractère élevé’ (M.B.).
296 W. Ridgeway. The Beginning of Iron. - Report of Meeting of the British Association for the Advancement of Science, held at Leicester, 1907-08, p. 644. (REES. 1908, t. I, p. 536 = A.J. R[einach]).
Het ijzer werd het eerst bewerkt in Midden-Europa.	Primi fabri ferrarii fuerunt ex parte interiori Europee.
Cf. Bvb. 1, 366, 808; II, 380.
297 Schliz. Die vorgeschichtlichen Schädeltypen der deutschen Länder in ihrer Beziehung zu den einzelnen Kulturkreisen der Urgeschichte. - AfA. 1908-1909, n. F., Bd. VII, S. 239-267, 299, mit Abb. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 163).
298 A. Schmidt. Das Zeugnis der Versteinerungen gegen den Darwinismus oder die Bedeutung der persistenten Lebensformen für Abstammungslehre und Apologetik. Freiburg i. Br., Herder, 1908, viii-124 S., mit 14 Abb. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 177 = Gr.).
299 G. Schwantes. Aus Deutschlands Urgeschichte. (Naturwiss. Bibliothek für Jugend und Volk). Leipzig, Quelle, 1908, 8^o, 183 S.M. 1,40. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 118 = K. Bruinier).

300 A. Abel. Reuzen[wezens] der Vóórwereld. Vert. en voorz. van aanteekeningen, met een bijschrift over Planten der Vóórwereld door H. Callenbach. (‘De Natuur en hare wonderen’. No. 13). Zutphen, Thieme. (Tsp. 1909, bd. LXVI, bl. 315-316 = A.J.C. Snijders).
Eenige beschouwingen over de zedelijke ontwikkeling van den mensch.	Immania terrae praehistorica. Etiam aliquid de morali ‘evolutione’ hominum.
301 H.M. Bsrnelot Moens. Vérité. Recherches expérimentales sur l'origine de l'homme. Paris, Maloine, 1908, in-8, 24 p.
302 A. Bloch. Sur le Mongolisme infantile dans la race blanche et sur d'autres anomalies qui sont des caractères normaux dans différentes races. - BMSAP. 1908, 5^e sér., t. IX, p. 561-570.
303 Are Civilized Nations Advancing or Retrograding? - SoM. 1908, new s., v. X, no. 5, September.
304 J. Deniker. L'Anthropologie au dernier congres des naturalistes et des médecins allemands [20/26-IX-1908, Cologne]. - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 692-695.
305 J. Deniker. Les Races de l'Europe; II. La taille en Europe. Assoc. Fr. Av. Sc. Congrès de Lyon, 143 p., 1 carte en couleurs.

306 J. de Tensin. Où en est l'histoire préhumaine? - RI. 1908, t. II, p. 736-743 (suite, fin).
Darwin, Huxley, Häckel; Gaudry....
Praat, bijna priet...praat.	... ‘Si quid stultum a morione profertur’...!
307 The Evolution of Mankind. - SoM. 1908, new s., v. X, No. 5. September.
308 E. Frizzi. Ein Beitrag zur Anthropologie des ‘Homo alpinus tirolensis’. (S.-A. a.) - MAGW. Bd. XXXIX. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 211).
309 K. Günther. Vom Urtier zum Menschen. Ein Bilderatlas zur Abstammungsund Entwickelungsgeschichte des Menschen. Stuttgart, Deutsche Verlagsanst. Fol., 20 Lief. à 1 M. (KbAEU. 1908, Bd. XXXIX, S. 89-90 = J. Ranke).
310 S. Megenberg. Neues vom Urmenschen. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 539-543.
Ter gelegenheid vooral van den ‘Horno Mousteriensis Hauseri’.	Arripitur np.
Cf. n. 427.
311 P.G. Mahoudeau. La question de l'origine de l'homme et la faillite de la science d'après Brunetière. - REAP. t. XVIII, n^o 10.
312 Ch. Torquet. La Naissance de l'Homme. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 255-263, ill.
‘...où en est la discussion’.
Lezing.	locando.
313 Ch. Lejeune. De l'Anthropoïde à l'Homme. - BMSAP. 1908, 5^e sér., t. IX, p. 450-454.
... examine là-dessus les théories de S. Reinach (Univ. de Paris, 1906, nov.)... et ‘saus nier l'importance que certains [scrupules ou] tabous ont eu dans le développement de la civilisation’... croit que ‘peut-être on leur a attribué parfois une trop grande influence’.
314 R. Liebreich. L'Asymétrie de la figure et son origine. Paris, Masson, 1908. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 680-681 = R[ivet]).
... ‘conséquence nécessaire de la station debout, par conséquent... la déformation considérée par Lombroso et ses élèves connne un stigmate de degénérescence devient une caractéristique essentiellement humaine’ (R.).
315 A. Vierkandt. Führende Individuen bei den Naturvölkern. - ZSWi. 1908, Bd. XI, H. 9, 28 S. (REES. 1908, t. I, p. 537; Anthr. 1909, Bd. IV, S. 528-529 = W. Schmidt).
L'Auteur ‘étudie chez les Cherokies ...les modifications sociales (en tant que) l'oeuvre d'individus plus intelligents’ (REES.).
Schrijver aanveerdt nu, hetgeen hij vroeger loochende, dat er ook bij de natuurvolken meer begaafde enkelingen aangetroffen worden, die de beschaving van hun volk helpen bevorderen (W.S.).	Ab Auctore admittitur, quod olim ah ipso negabatur, etiam apud nationes incultas inveniri personas maioris ingenii praeditas, a quibus res publica morumque cultura maxime sit promovenda.
Cfr. Anthr. 1906, Bd. I, S. 614 u. 636 ff. = Wr. Schmidt.
316 O. Böckel. Dorfbilder aus Hessen und der Mark. Giessen, Roth.
317 D. Döring. Draussen auf dem Dorfe. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 427-430, mit Abb.
Duitsche dorpuitzichten. - Letterkundig.	Quid prae se ferant rura germanica - litteris exponitur.

318 Goldstein. Die Ethnographie im Dienste der Bibelforschung. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 155-157.
Verkenning van bibelsche stroomen in 't algemeen, van Euphraat en Tigris in 't bizonder.... Steller steunt daartoe op oude en hedendaagsche begrippen bij 't volk, teweten aangaande den aard van stroomen en de beschrijving ervan.	Quibus melius agnoscantur flumina biblica speciatim Euphrates et Tigris, varii ponuntur conceptus populares, antiquiores et recentes, np. de fluviorum specie necnon descriptione.
319 E. Grucker. Die Vogesen. (Geographische Monographien, hrsg. v. A. Scobel. Bd. 22.). Bielefeld, Velhagen, 1908, 8^o, 176 S., mit 130 Abb. M. 4. (SAV. 1909, Bd. XIII, S^t 72 = E. Hoffmann-Krayer).
‘...Auch die Volkskunde komt zu ihrem Recht: Hausbau, Tracht, Stämme, Mundart, Charakter, Feste, Bräuche, Aberglauben, wirtschaftliche Verhältnisse’ (E.H.-K.).
320 O. Schlüter. F. von Richtofens Vorlesungen über allgemeine Siedelungsund Verkehrsgeographie. Berlin, Reimer, 1908, xvi-351 S., mit 4 Taf. M. 10. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 208 = H. Spethmann).
321 E. Seyler. - H. Der Bayerische Pfahl. - BW. 1908, Bd. VI, S. 76-77; 1909, Bd. VII, S. 15.
Was und woher?
322 J. Walles. Den heliga geografien och dess förhallande till mysterna och religionshistorien. üppsala, Almquist, 1908. Kr 7.
323 M. Bücking. Das heutige Braunschweig. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 244-247, mit Abb.
Uitzicht, doening.	Quid esse aut agere videatur.
324 F. de Thomaz de Bossierre. Sur le lac Majeur. Notes d'un Touriste. - BTCB. 1909, t. XV, p. 62-66, ill.
325 G. Dorrer. Die Umgebung von Neunburg vorm Wald. - BW. 1908, Bd. VI, S. 65-71, mit Abb.
Cf. n. 226.
326 Th. Fischer. Mittelmeerbilder. [I. Bd.]. Leipzig, Teubner, 1906, 8^o, vi-480 S.; Neue Folge [II. Bd.]. Ib. 1908, 8^o, vi-423 S. Je M. 6. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 237 = E. Hoffmann-Krayer).
327 P. Giffard. L'Empire des Slaves est-il possible? - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 279-288, ill.
Un chapitre: La Laugue, la Mythologie et la Musique chez les Siaves.
Lezingske.	Lectiuncula.
328 H. Haguet. La Corse. Un voyage à l'île de beauté. - BTCB. 1909, t. XV, p. 3-9, 25-31, ill.
329 Havelock Ellis. The Soul of Spain. London, Constable, 8vo, 420 p. 7s. 6d. (REES. 1908, t. I. p. 532 = R.).
330 M. Herbert. Eine Herbstfahrt von Straubing nach Oberalteich. Plauderei. - OPf. 1908, Bd. II, S. 169-171, 189-192. (Vgl. Eb. 1909, Bd. III, S. 36).
331 J.-Ph. Heuzey. Les Normands. - MLP. 1909, t. XXI, p. 496-499.
Caractère national. Extr. de Heuzey La Normandie et ses peintres. (Coll. Les Pays de France). Paris, Libr. nat.

322 W. Hörstel. Die Napoleonsinsein Korsika und Elba. Berlin, Allgem. Ver. f. deutsche Lit. 1908, 346 S., mit 16 Abb. M. 6. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 65-66).
Land und Volk.
333 J. Huret. De Hambourg aux Marches de Pologne. Paris, 51 r. St. Georges, 1908. Fr. 3,50. (Extr. ‘La politesse Allemande’. - APL. 1909, t. LII, p.7-9).
‘Études pittoresques sur l'Allemagne’.
334 J.H. Kann. Erez Israel, Das jüdische Land. Köln, Jüdischer Verl., 1909, viii-185 S., mit Abb. u. 2 Kart.
335 J. Klein. Fûhrer durch das östliche Vongelande Colns. Worringen a. Rh., Selbstv. mit 1 Spezialkarte. M. 0,60. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 154 = Sartori).
‘Verschiedene Bräuche und namentlich eine Reihe von Sagen werden mitgeteilt...’
336 C. Lund. ‘Dat nige Oe’ [die Insel Neuwerk]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 213-215, mit Abb.
Uitzicht, leven.	Externè et internè.
337 L. Massignon. Les Saints Musulmans ententes à Bagdad. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 329-338.
Types de tombes; genèse de la sainteté de ces morts; premières tombes et premières vies des saints officielles; Al Ghazali et Ibn al Djanzi; le calendrier actuel.
338 A. Maurel. Un Mois à Rome. Paris, Hachette. Fr. 3,50. (Ill. 1909, t. CXXXIII, p. 198).
339 Fr. Mielert. Das heutige Serbien. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 9-14, mit Abb.
Gewerbe, Handwerk, Landwirtschaft, Volk.
340 Fr. Mielert. Serbische Reisebilder.. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 245-251, mit Abb.
341 E. Möhring. Swante Wustrow. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 126-127, mit Abb.
Lyrisch!
342 J.B. Niedermaier. Glonn und Umgebung in Vergangenheit und Gegenwart nach Quellenforschungen zum ersten Mal dargestellt. Freising, Datterer, 1909, 176 S., 42 Ill. M. 2. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 3, Umschl. S. 3 = Pilgrim).
‘Kulturgeschichtliches S. 159-171’....
343 J.J. Rebmann. Die Alp- u. Weidewirtschaft im Kt. Bern. Solothurn. 1908.
344 A. Reich. Neumarht in der Oberpfalz. - OPf. 1909, Bd. III. S. 2-5, 22-25, 38-40, mit Abb.
345 Segall. Die ausländischen Juden in München. - ZDSJ. 1909, Febr.
346 G. Siösteen. Das moderne Belgien. Berlin, Pätel, Lief. 1.
In 6 Lieferungen zu M. 1,75. Mit etwa 200 Abb.
347 John Stow. A survey of London, reprinted from the text of 1603 with introduction and notes, ed. Ch. L. Kingsford. Oxford, Clarendon press, 1908, 8vo, 352 a. 470 p. 30s-. (RHist. 1909, v. C, p. 368-369 = Ch. Bémont).
348 G. Tamboise. Un coin de l'Entre-Sambre-et-Meuse. Nismes. - BTCB. 1909, t. XV, p. 110-114, ill.
349 Tissier. Roche-Fontaine. Légende de Sainte Diétrine sur Saint-Germain-des-Champs. (Bulletin de la Société d'études d'Avallon. Extrait.) Avallon, Grand, 1908, in-8, 14 p.

350 E. V[an] Z[eebroeck]. Espagne méridionale. Maroc et Portugal. - BTCB, 1909, t. XV, p. 135-137, ill.
351 Verra-t-on revivre la perle de la Sicile? - LT. 1908-1909, t. XI, p. 527-534, ill, ‘Messine avant le désastre... Quelques aspects de la ville et des habitants’.
352 A. von Kerner. Der Wald und die Alpenwirtschaft in Oesterreich und Tirol, Gesammelte Aufsätze, hrsg. v. K. Mahler. Berlin, Gerdes, 1908. M. 3,20, (DV. 1909, Bd. XI, S. 20).

353 G.F. Abbott. Israel in Europe. Londen, Macmillan, 1907, xix-533 p. (AHR. 1908, v. XIII, p. 320-321 = F. Schwill; RHist. t. XCIX, p. 159-160 = M. Liber).
354 J. Beddoe. A last contribution to Scottish ethnology. - JRAIGBI. 1908, v. XXXVIII, n. 1-2.
355 Cardoso. O Poveiro: Estudo anthropologico dos pescadores da Povoa de Varzim. - P. 1908, t. II, s. 4.
356 [I, 813, 1469] G. Cirot. Recherches sur les juifs espagnols et portugais à Bordeaux. - BHisp. 1908, t. X, p. 353-367 (suite).
357 V. Dingelstedt. The Swiss abroad. - SGM. 1909, p. 126-137.
358 Ethnological Notes: Migration of the Goths. - AAOJ. 1908, v. XXX, no. 6.
359 Fishberg. Die angebliche Rassenimmunität der Juden. - ZDSJ. 1908, Dezemb.
360 Goldstein. Die Konzentration der jüdischen Einwanderungs-Bevölkerung in London. - ZDSJ. 1909, Januar.
361 P. Graff. Wendische Spuren im Knesebecker Lande. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 143-144.
... in der Sprache; in noch einer Sitte (da der ‘Kinderbaum’ von Hochzeitsleuten und Taufgesellschaften auch drei Schluck Branntwein bekommt, ähnlich so wie in Wendlande); in vielen Flurnamen; und in der rundlichen hufeisenförmigen Anlage des Dorfes.
Cf. n. 1471.
362 P. Haupt. The ethnology of Galilee. - TICHRO. 1908, v. I, p. 302-304.
Handelt over de af komst van Christus; verwerpt den bekenden stam uit David, de volksopneming van Quirinus, enz... (RHEPB. 1909, t. X, n. 2612).	De origine Xⁱ quaedam, reiiciendo tralatitia elementa v.g. stirpis Davidicae, recensionis Quirinalis, etc.
Cf. n. 124.
363 J. Janko. [Quid secundum scientiam hodiernam sentiendum sit de antiquis Indo-Europeanis]. - NVC. 1908, t. III, n. 4-6.
364 C. Keller. Die Stammesgeschichte unserer Haustiere. (‘Aus Natur u. Geisteswelt’. Bd. 252). Leipzig, Teubner, 1909, 114 S., 28 Abb. M. 1,25. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 3, Umschl. S. 2 = P.).
‘Für die Kulturentwicklung der Menschheit war die Erwerbung von Haustieren ein folgenschweres Ereignis...’ (P.).
365 I. Kollmann. Die kleinen Menschenformen. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 235-237.
‘Körpergrösse... - Komplexion... - Hypothese: Sie seien die ältesten und ursprünglichsten, heute noch lebenden Formen des Homo sapiens’.
Voortverkoop.	Vulgatio quaedam.
Cf. n. 1404.

366 Gr. Kossina. Archäologische Ergebnisse zum Ursprung und zur Östlichen Ausbreitung der Indo-Germanen. - ZfE. 1908, Bd. XL, H. 5.
367 F. Lo Parco. Il Petrarca e gli antipodi etnografici in rapporto con la concezione patristica e dantesca. - Rom. 1908, t. XXXVII, p. 337-357.
368 L.K. Moser. Bevölkerungsgruppen des Küstenlandes. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 19-38, mit 2 Abb.
Overzicht der verschillende volksgroepen op de Adriatische zeekust, met wat ze eigenaardigs hebben aan woning en dracht, gebruiken en samenleving.	Variae citantur gentes, mare Hadriaticum accolentes, quibus adduntur ipsarum mores et usus, etiam vestitus et genera vivendi.
369 A. Musil. Arabia Petra III. Ethnologischer Reisebericht. Wien (Kaiserliche Akademie der Wissenschaften), Hölder, 1908, 8^o, xvi-550 S., 62 Abb. (RHR. 1909, t. LIX, p. 100-104 = R. Dussaud).
Cfr. Bvb. I, 1846.
‘OEuvre spécialement ethnographique’ (R.D.).
370 Ch. S. Myers. Contribution to Egyptian Anthropology. - JRAIGBI. 1908, v. XXXVIII, no. 1-2.
371 Peixoto. Ethnographia portuguesa: As filigranas. - P. 1908, t. II, s. 4.
372 H. Ploy. Anthropologie des oberen Salzachgebietes. - MAGW. 1908, Bd. XXXVIII. (Gl. 1909, Bd. XCV. S. 179).
373 [Die Rassenfrage der Altägypter]. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 130.
Status rerum.
Br. Oetteking: ‘Keineswegs ist das Volk, Anthropologisch genommen, einheitlich, sondern es ist aus verschiedenen Elementen zusammengesetzt; noch aber ist die Frage nicht gelöst, ob und inwieweit Neger, Libyer, Hamiten Anteil an seiner Zusammensetzung haben...’
Dagegen Ch. S. Myers: ‘Die neuen anthropometrischen Daten begünstigen die Ansichten, welche die AEgypter stets als homogenes Volks betrachten, je nach dem Milieu mit kaukasischem oder negroidem Charakter variierend; anthropometrisch stehen sie den benachbarten Libyern und Arabern nahe; sudanesische Beimischung erfolgte nur sporadisch’.
374 Gr. Tyrrell. Lettres à un professeur d'anthropologie. (Bibliothèque de critique religieuse). Paris, Nourry, 1908, n. 12, 101 p. (RHist. 1909, t. C, p. 159 = Ch. Guignebert).
375 N.W. Wiazemsky. Essai d'anthropologie pédagogique dans les lycées bulgares de Sofia. Paris, Maloine, 1908. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 650-653 = M. Reclus).
376 Wilke. Neolithische Keramik und Arierproblem. - AfA. 1908-1909, n. F., Bd. VII, S. 298-344, 106 Abb.
Mit Ratzel: ‘Nicht einzelne grosse Völkerwanderungen, sondern immer sich wiederholende Bewegungen, im allgemeinen gleiche Richtungen bewahrend, können allein die Entstehung und Lage auch der arischen Völker in Europa und Westasien erklären’.
Mit dieser Aulfassung lässt sich nun auch recht gut die Wellentheorie Joh. Schmidts verbinden, die jedenfalls viel besser als die Sleichersche Stammbaumtheorie die späteren Lagerungsverhältnisse der einzelnen indogermanischen Völker erklärt... ‘Wollen wir nun die Verwandschaftsverhältnisse der indogermanischen Sprache in einem Bilde darstellen, welches die Entstehung ihrer Verschiedenheiten veranschaulicht, so müssen wir die Idee

des Stammbaumes gänzlich aufgeben. Ich möchte an seine Stelle das Bild der Welle setzen, welche sich in konzentrischen mit der Entfernung vom Mittelpunkte immer schwächer werdenden Ringen ausbreitet’...

377 S. Zaborowski. Les Peuples aryens d'Asie et d'Europe. Paris, Doin, 1908, in-18, 440 p. (BMSAP. 1908, 5^e sér., t. IX. p. 659-660).

‘...les peuples de l'Europe, au point de vue de la langue, ne sont pas de provenance asiatique’.

378 Zaborowski Les roux en Hollande. - REAP. t. XVIII, n^o 10.

4. Oudheidkunde en beeldende kunsten. - Archeologia, artesque pulchrae.

379 E.S. Balch. Art and ethnology. - PAPS. 1908, v. XLVII, p. 30 ff.
‘Nécessité d'étudier l'art dans son ensemble, sur toute la Terre, en y comprenant l'art de tous les peuples sauvages...’ (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 712 = J. Deniker).
380 W. Belck. Die Erfinder der Eisentechnik. - ZfE. 1908, Bd. XL, H. 1, Abb.
‘Les Égyptiens n'ont connu le fer que par les envahisseurs qui l'ont importé dans le pays. Les inventeurs de la fabrication de l'acier étaient les Philistins (Phéniciens)’. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 705 = J. Deniker).
Cf. Bvb. I, 366, 808; II, 162, 296.
381 Berteaux. Etude historique en deux volumes sur l'ancienne cathédrale, les évêques et les archécêques, les églises, les paroisses, les chapelles, les cloches, les sépultures dans les églises et les couvents, les cimetières, les caveaux, les épitaphes et les pierres tombales encore existantes de la ville de Cambrai, de l'an 500 à l'an 1798. T.I, Cambrai, D'Halluin, 1908, in-8, 519 p.
382 E. Brandenburg. Les vestiges des plus anciens cultes en Phrygie, - RHR. 1909, t. LIX, p. 1-16.
Sommige trappen, nissen, grotten, beelden, aldaar ontdekt, zijn voorwerpen van den vroeger daar bestaanden eeredienst.	Scalae, loculi, speluncae, statuae, aliaque ibi detecta, saepè fuerunt obiecta cultus ibi quondam vigentis.
Dit besluit Schrijver uit het volgende beginsel: ieder voorwerp, waarvan men na een ernstig onderzoek niet kan zeggen, dat het wezenlijk en werkelijk een praktisch doel had, behoort tot den eeredienst.	Quod concludit Auctor ex sequenti suo principio: scil. cuius obiecti sedulâ inquisitione factâ superior utilitas designari nequit, tantum, qualecumque sit, praeterito cultui adscribendum manet.
- Men kan niet te voorzichtig zijn in het toepassen van zulke beginsels.	- Summa autem vigilantiâ, procedat oportet, qui talibus nititur principiis. Tenetur res manifesta.
L. Ghys.
383 H. Fischer. Grundzüge der deutschen Altertumskunde. (Wissenschaft und Bildung, hrsg. v. P. Herre. 40). Leipzig, Quelle, 1908, 8^o, 130 S.M. 1,25. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 117 = W. Scheel).
Goed volksboek (W. Sch.).	Opus vulgo utillimum.
384 G. Maspero. Trépanation, peut-être rituelle, observée sur les momies royales en Égypte. - Journal des Débats. 1908, 30 déc. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 441-442 = R. D[ussaud]).
‘Un trait commun...: au sommet du crâne un large trou à peu près triangulaire... Je pense... par une nécessité religieuse... pour permettre à l'esprit

mauvais, cause des maladies, de s'en aller... Pas remarqué que les momies privées eussent subi ce genre de trépanation...’

385 J. Morin. Archéologie de la Gaule et des pays circonvoisins. Paris, Alcan, 1908, in-8, 230 p., 74 fig., 26 pl. Fr. 6. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 613 = M. B[oule]).

‘...Quelques erreurs... Les chapitres relatifs aux âges métalliques m'ont paru être plus soignés; on y trouvera, nettement exposée, la typologie des épées et des fibules’. (M.B.).

386 E. Piette (†). - L'Art pendant l'âge du Renne. Paris, Masson, 1908, in-4, 112 p., 128 fig., atlas 100 pl. (BMSAP. 1908, 5^e sér., t. IX, p. 454-455).

387 S. Reinach. Album des moulages et modèles en vente au Musée des Antiquités nationales à Saint-Germain-en-Laye. T.I. Ages de la Pierre; Epoques celtiques. Paris, Eggimann, in-8, 48 p., 28 pl., 11 fig. Fr. 3.

388 S. Reinach. Bas-reliefs énigmatiques. - RAfr. 1908, n^o 2G9. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 443-444 = P. A[lphandéry]).

L'article a trait à un groupe de monuments: une urne de marbre (urne de Vienne), deux coffrets en pierre, trouvés l'un à Essarois (Côte d'Or), l'autre à Volterre [passés de la collection du duc de Blacas au Musée Britannique, où S.R. les a retrouvés], et un bas-relief provenant de la Condamine. Représentations étranges. Hammer (1818) et Mignard (1852, 1853), combattus victorieusement par Gmelin, et H.C. Lea, y avaient vu des figures symbolisant un culte secret de Templiers; Loiseleur (1869) et Pfeiffer (1897) y virent plutôt des monuments gnostiques et ophitidiques, remontant au XIV^e s, et peut-être dûs à des sectaires druses. L'auteur réfute encore cette autre opinion (P.A.).

389 H. Schetelig. [Beziehungen der alten Steindenhmäler aus der Wikingerzeit in Norwegen zu solchen in Grossbritannien]. Vortrag. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 67.

Nachricht.

390 Clermont-Ganneau. Dédicace bilingue [minéo-grecque] au dieu minéen Wadd, [du milieu du II^e s.a. J.-C.], trouvée à Délos. - CRSAIBL. 1908, p. 546-560. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 442 = R. D[ussaud]).

‘Deux formes grecques: Oddos et Oaddos; l'arabe a conservé le souvenir d'une double vocalisation Wadd et Woudd’ (R.D.).

Critique externe par Hommel et O. Weber. (OLZ. 1909, S. 59 ff.; cf. RHR. 1909, t. LIX, p. 139 = R. D[ussaud]).

391 [R. Dussaud. Communication à l'Acad. de Berlin d'un nouveau papyrus provenant d'Eléphantine]. - RHR. 1909, t. LIX, p. 136.

‘Le papyrus contient une liste de noms d'où il appert que la colonie israélite d'Eléphantine était une colonie militaire. Deux noms divins seraient mentionnés: le dieu Bethel et le déesse Anat-Bethel.

Cf. nn. 284, 393, 395, 398, 401, 402, 405.

392 R. D[ussaud]. Inscription sémitique de Gézer. - RHR. 1909, t. LIX, p. 138-139. Cf. Lidzbarski in Palestine Expl. Fund, Quart. St. 1909, p. 26-29.

‘La première inscr. en caractères phéniciens qu'amènent au jour les fouilles poursuivies à Gézer depuis 1902... Un des plus auciens textes sémitiques, remontant au moins au VIII^e s. avant notre ère’.

393 Zur Einführung in die Papyrusausstelluny der königl. Museen in Berlin, dem Internat. Kongresse für histor. Wissenschaften gewidmet. Berlin, Weidmann, 1908, 8^o, 19-23 S.

‘Ces papyrus, du V^e siècle av. J.-C., nous introduisent dans la colonie des juifs d'Eléphantine, nous initient à leur vie et nous révèlent les vicissitudes de leur temple consacré à Jahû’. (RHR. 1909, t. LIX, p. 199-200 = J. Capart).
Cf. nn. 284, 391, 395, 398, 401, 402, 405.
394 Héron de Villefosse. [Inscription votive découverte à Alise-Sainte-Reine]. - CRSAIBL. 1908, p. 498-500. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 309 = R. D[ussaud]).
‘Ucuetis et Bergusia, divinités gauloises... On y a la preuve qu'Ucuetis était un dien et non, comme on le croyait, une déesse’ (R.D.).
395 I. Lévi. Le Temple du dieu Yahou et la colonie juive d'Eléphantine au V^e s, avant l'ère chrétienne. - REJ. 1907, t. LIV, p. 153-165 (à suivre).
... d'après ‘les nouveaux papyrus d'Assouan... que la mission Allemande a eu la bonne fortune d'exhumer du sol de l'île d'Eléphantine et que M. Sachau s'est empressé de déchiffrer’.
‘L'exhumation de nos documents, si exactement datés, modifie l'optique appliquée jusqu'ici aux derniers livres historiques de la Bible: il ne faut plus désormais les contrôler par Josèphe, mais éclairer celui-ci à la lumière de ceux-là’.
Cf. nn. 284, 391, 393, 398, 401, 402, 405.
396 P. Monceaux. L'inscription des martyrs de Dougga et les banquets des martyrs en Afrique. - BACTHS. 1908, p. 87-104.
397 S. Reinach. [Découverte à Phaestos en Crète, de hiéroglyphes égéens imprimés]. - CRSAIBL. 1908, p. 478-479. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 305 = R. D[ussaud]).
398 E. Sachau. Drei aramäische Papyrusurkunden aus Elephantine. (S-A. aus AKPAW. 1907) Berlin, Reimer, 1907, 46 S., 2 Pl.; und 1908.
Cf. nn. 284, 391, 395, 401, 402, 405.
399 M. Schwab. Rapport sur les inscriptions hébraiques de l'Espagne. (Nouvelles archives des missions scientifiques et littéraires, t. XIV, fase. 3). Paris, Imprimerie nationale, 1907, 193 p., 23 photogr. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 404-408 = A. Lods).
171 Hebreeuwsche opschriften uit de middeleeuwen, in Spanje opgeteekend. Het belang ervan ten opzichte der kennis van de volksvoorstellingen nopens den godsdienst: het voortbestaan na den dood; het eerbetoon aan de voorouders; de opstanding op het einde der wereld; de onsterfelijkheid der ziel; het voorafbestaan der ziel enz.	171 inscriptiones mediaevales hebraïcae in Hispaniâ collectae. Quomodo his inscriptionibus cognosci valeant quae fuerint sententiae populares de rebus religiosis: de vitâ post mortem, de cultu erga avos, de resurrectione in fine mundi; de animae immortalitate; de animae praeexistentiâ etc.
400 Seymour de Ricci. [Un texte nouveau à propos du cimetière juif de Tell-el-Yahoudiyeh (Egypte)]. - CRSAIBL. 1908, p. 796 ss. (RHR. 1909, t. LIX, p. 137 = R. D[ussaud]).
Texte précisant la date des inscriptions trouvées par Naville, en 1886.
401 W. Staerk. Aramäische Urkunden zur Geschichte des Judentums im Vl. und V. Jahrh. vor Chr. (Kleine Texte. Hrsg. Lietzmann). Bonn, Marcus, 1908.
't Zijn de teksten uit Elefantina uitgegeven door Sachau in 1907.	Textus sunt Elephantinenses a^o 1907 a doctissimo Sachau in lucem editi.
Vgl. t^k 398, 402.

402 A. Van Hoonacker. De Arameesche Papyrus-oorkonden van Elefantine. - DWB. 1908, bd. VII, bl. 1-22; bd. VIII, bl. 105-124.
Cfr. J. Barth. Zu den neuen Papprusfunden in Elephantine. - JJLG. 1907; J. Halévy. - RS. 1908, p. 238; A. Blanchet. - RN. 1908, p. 270-277; Clermont-Garneau - E.-J. Pilcher. - PSBA. 1908, p. 45-52; Macler. - RHR. 1908, t. LVII, p. 229 ss.; RHR. 1908, t. LVIII, p. 311.
Bvb. II. 284, 391, 393, 395, 398, 401, 402.
Te Elefantine, een eiland in den Nijl, vond men onlangs oude oorkonden, waaruit blijkt dat er daar, in de zesde eeuw vóór Chr., een heiligdom bestond, door Joden aan Jehova gewijd.	In insulâ Elephantinâ inventa sunt nuper antiqua documenta, quibus colligitur ibi, sec. VI^o ante Chr. n., templum quoddam, a Judaeis Jehovae dicatum, exstitisse.
Mochten dan de Joden een ander heiligdom dan dit van Jerusalem oprichten?	An igitur Judaeis licitum erat, prseter hierosolymitanum, templum quoddam exstruere?
A.V.H. vraagt zich af, of men te Elefantina niet te doen heeft met een heiligdom van Samaritaanschen oorsprong. Later nochtans zouden eigenlijke Joden zich aangesloten hebben bij de Aramaïseerende Jaho-vereerders uit het Samaritaansche gebied.	Secundum A.V.H. agitur hìc forsan de templo quodam a Samaritanis sedificato; postea vero, puta, illis Samaritanis aramaïzantibus et Jehovam colentibus veri Judaei se coniunxerunt.
Anderen (Barth, Halévy) meenen dat het aan Joodsche volkszettingen in vreemde landen niet verboden was, tempels op te richten.	Alii (Barth, Halévy) opinantur nunquam Judseis colonis prohibitum fuisse, quominus templa in regionibus externis erigerent.
Tot nog toe is het niet mogelijk op bovenstaande vraag afdoende te antwoorden.	Conclusie certa et plena ad hanc quaestionem solvendam ex documentis hucusque notis colligi nequit.
L. Ghys.

403 M. Alsberg. Ein neuentdeckter fossiler menschlicher Unterkiefer [im Grafenrain, Gm. Mauer, Bz. Heidelberg]. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 37-41, mit Abb.
‘Beschreibung der Fundstätte, sowie der besonderen Eigentümlichkeiten jenes Fundstückes... und Schlüsse’.
404 E.R. Ayrton. The tomb of Thyi. - PSBA. 1908, v. XXIX, p. 277-281, 1 pl. (RHR. 1909, t. LIX, p. 35 = J. Capart).
405 Babelon. [Fouilles d'Éléphantine]. - CRSAIBL. 1908, p. 612-613. (RHR. 1909, t. LIX, p. 135 = R. D[ussaud]).
Le quartier juif retrouvé. Espoir d'en retrouver le temple. (R.D.).
Cf. nn. 284, 391, 393, 395, 398, 401, 402.
406 M. Boule. L'Homme fossile de la Chapelle-aux-Saints (Corrèze).- L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 519-525, ill.
‘...tout cela prouve que les origines humaines sont plus lointaines encore qu'on ne le suppose généralement’.
Cf. nn. 292, 407, 438.
407 A. Bouyssonie. - J. Bouyssonie. - L. Bardon. Découverte [faite par les auteurs) d'un squelette humain moustérien à la Bouffia [grotte] de La Chapelle-aux-Saints (Corrèze). - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 513-518, ill.
Rapport.
Cf. nn. 292, 406, 438.

408 H. Busse. Das Gräberfeld auf dem Kesselberg bei Biesenthal. - ZfE. 1908, Bd. XL, Heft 5.
409 M. Clerc. Le Temple romain du Vernègues. Marseille, 1908. (RHR. 1909, t. LIX, p. 142 = [R. Dussaud]).
‘...révèle des ruines curieuses non saus analogie avec la Maison carrée de Nîmes’ (R.D.).
410 C.H. Davis. Recent Discoveries in Greece. - AAOJ. 1908, v. XXX, no. 5.
411 Une grande découverte archéologique à Rome. Le tempte des dieux syriens au Janicule. - Ill. 1909, t. CXXXIII, p. 146-147, ill.
‘Résultats obtenus, photographies’.
412 Delattre. [Fouilles à Carthage: découverte de sépultures puniques, d'un aqueduc et de thermes]. - CRSAIBL. 1908, p. 592-601. (RHR. 1909, t. LIX, p. 139-140 = R. D[ussaud]).
413 A. De Mortillet. Souterrains et grottes artificielles de France. - REAP. t. XVIII, n^o 9.
414 Depéret. - Jarricot. Le Cràne préhistorique de Saint-Paul de Fenouillet. - BMSAP. 1908, n^o 4.
415 U. Dumas. La grotte des Fées, à Thabaux, Gard. - REAP. t. XVIII, n^o 9.
416 R. D[ussaud]. Fouilles d'Assour. - RHR. 1909, t. LIX, p. 137-138. Cf. MDOG. H. 38.
Découvert: un doublé temple dédié au dieu Nebo par... un des derniers rois assyriens... Le type du temple assyrien [est désormais] fixé’.
417 R. D[ussaud]. Fouilles de Jéricho par Sellin. - RHR. 1909, t. LIX, p. 138. Cf. MDOG. H. 39.
‘Les découvertes les plus notables sont celles du mur d'enceinte et de la citadelle constituée par une double muraille.... La céramique de l'époque cananéenne est séparée de la céramique israélite par une couche de terre végétale, ce qui atteste la réalité de... l'interdiction dont la ville fut frappée après la conquête israélite’.
418 R. D[ussaud]. Pseudo-figure de Yahwé. - RHR. 1909, t. LIX, p. 139. Cf. le P. Vincent dans RBI. 1909, p. 121-127.
‘Une représentation publiée en 1906 par Dalman, reconnue fausse. Elle avait fourni à Fr. Jeremias un appui à sa théorie astrale: l'arche d'alliance aurait été une barque astrale identique aux barques divines égyptobabyloniennes’.
419 R. D[ussaud]. Sacrifice humain de consécration dins un sanctuaire syrien, à Rome. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 306-309.
‘Découverte... de l'antre de la Nymphe Furrina.. (confirmation des hypotheses de P. Gauckler. Cf. n. 422) et d'une des chapelles du sanctuaire syrien (par MM. Nicole et Darier).... Dans la cella... une abside dans laquelle... une statue... un Jupiter syrien. Sous la statue... un petit ossuaire qui ne contenait qu'une calotte crânienne d'homme... Manifestement... un sacrifice de consécration... Pratiques analogues.’
420 R. Dussaud. Le Sarcophage peint de Haghia Triada. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 364-370.
Beschrijving van een graf, uit de XI^e eeuw vóór Chr., met godsdienstige verbeeldingen, in Creta gevonden. Naar	Descriptio sepulcri cuiusdam ex sec. XI^o ante Chr. n., np. sepulcri imaginibus religiosis ornati, atque

aanleiding van het opstel van R. Paribeni [t^k 432].	in insula Creta detecti. Datur haec descriptio occasione operis Rⁱ Rabibeni [n. 432].
421 Edhem Bey. [Zeus Olbios en Mysie: bas-relief votif trouvé près de Panderma]. - BCHell. 1908, t. XXXII, p. 521-528. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 443 = R. D[ussaud]).
‘E.B. rapporte ce monument au prem. siècle avant notre ère’ (R.D.).
422 P. Gauckler. Le bois sacré de la Nymphe Furrina, et le sanctuaire des dieux syriens au Janicule. - BCAC. 1907, fasc. 1-2; CRSAIBL. 1907, p. 135 ss. Cf. n. 419.
423 H. Gressmann. Die Ausgrabungen in Palästina und das alte Testament. (Religionsgeschichtliche Volksbücher. 3 Reihe, H. 10). Tübingen, Mohr, 1908, 8^o, 48 S.M. 0,70. (RHR. 1909, t. LIX, p. 128-129 = R. Dussaud).
Volksuitgave. De beschaving in Palestina zou tot stand gekomen zijn deels onder Babelonischen, deels onder Egyptischen invloed.	Editio popularis. Auctor asserit, evolutionem culturce in Palestina partim babylonicae, partim aegyptiacae esse secutam.
424 L. Grünhut. Der Raum des Tempels nach Estori hap-Parchi. - ZDPV. 1908, Bd. XXXI, S. 281-296.
425 J. Jacobs. Ein römisches Grabdenkmal [mit Totenmahlszene,] aus Weilheim [vor kurzer Zeit entdeckt]. - DG. 1909, Bd. X, S. 49-54, mit Abb.
Beschreibung.
426 A.R.S. Kennedey. Some problems of Herod's Temple. - ExpT. 1909, v. XX, p. 181-183.
427 H. Klaatsch. - O. Hauser. Homo mousteriensis Hauseri. Ein altdiluvialer Skelettfund im Departement Dordogne und seine Zugehörigkeit zum Neandertaltypus. - AfA. 1908-1909, n. F., Bd. VII, S. 287-297, mit 10 Abb. 1 Taf.
Cf. n. 310.
428 G. Lefebvre. [Un ‘hieron asylon’ au Fayoum]. - CRSAIBL. 1908, p. 772-782. (RHR. 1909, t. LIX, p. 136-137 = R. D[ussaud]).
‘Communication d'un décret [de la reine Bérénice IV], conférant l'asylia au temple de Théadelphie du nome Arsinoïte’.
429 R. Leonhard. Die paphlagonischen Felsengräber und ihre Beziehung zum griechischen Tempel. - (JSGVK. Bd. LXXXIV); Breslau, 1907, 8^o, 38 S. (REES. 1908, t. 1, p. 529 = A.-J. Reinach).
430 E. Liebetanz. Ein Steinkistengrab [aus dem Ausgang der Steinzeit, gefunden Anfang Mai 1908 in Puzdrowiec bei Janowitz). - AdPL. 1908, Bd. III, S. 526-528, mit Abb.
Beschreibung.
431 R. Paribeni. [Adulis (colonie italienne de l'Erythrée)]. - MARAL. 1908, t. XVIII, p. 437-572. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 442-443 = R. D[ussaud]).
‘Fouilles... Découverte d'une construction d'uu autel consacré au culte solaire? - de l'époque gréco-romaine païenne’ (R.D.).
432 R. Paribeni. Il sarcofago dipinto di Haghia Triada (- MARAL.). Roma, 1908, in-4^o, 86p., 23 fig. 3 p. col. (REES. 1908, t. I, p. 527-528 = A.J. Reinach).
Nauwkeurige beschrijving van deze grafstede.	Cuius sepulcri accurata descriptio.
Cf. n. 420.

433 H. Rott. Kleinasiatische Denkmäler aus Pisidien, Pamphylien, Kappadokien und Lykien. Leipzig, Dieterich, 1908, xiv-393 S., mit Kart. Abb. u. PI. (RHR. 1909, t. LIX, p. 140 = R. D[ussaud]).
‘Les monuments chrétiens, relevés en coliaboration avec K. Michel, s'étagent depuis le V^e siècle jusqu'au VIII^e etprennent un intérêt particulier grâce aux fresques et aux inscriptions qui les décorent’ (R.D.).
434 L. Saad. Die neueren Ausgrabungen in Gezer. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 171-174, mit Abb.
‘Die Ausgrabungen haben bewiesen, dass Gezer ein alter internationaler Platz war und nicht spezifisch jüdisch. Palästina war ja ein Durchgangsland zwischen AEgypten und Babylonien’.
Entdeckte Gegenstände.
435 Schliz. Die steinzeitlichen Schädel des Grossherzoglichen Museums in Schwerin. (S.A. a. -) AfA. N.F., Bd. VII, H. 4.
436 C. Schuchhardt. Die Bauart unserer germanischen Gräber der Stein- und Bronzezeit. - ZfE. 1908, Jahrg. XL, Heft 5.
437 Seymour de Ricci. Temple funéraire de la pyramide de Mykérinos, à Memphís. - CRSAIBL. 1908, p. 806 ss. (RHR. 1909, t. LIX, p. 134-135 = R. D[ussaud]).
‘Depuis les fouilles de Borchardt à Abousir nous savons qu'une pyramide royale de la 4^e ou de la 5^e dynastie se composait de trois parties distinctes: la pyramide..., un temple au pied du monument... sur sa face oriëntale, et enfin quelques centaines de mètres plus ù l'est, un deuxième temple situé dans la vallée...’ Or un ‘temple de la vallée’ dépendant de la pyramide de Mykérinos, vient d'être découvert par Reisner (R.D.).
438 G. Treffel. L'Homme fossile de la Chapelle-aux-Saints. - LMI. 1909, t. III, p. 440, ill.
Trouvaille, commentaires.
Cf. nn. 292, 406, 407.
439 C.G. Vollgraff. Διονύσεος Λίμναις. - Mn. 1908, t. XXXVI, p. 211-215.
Verkenning van den tempel die binnen de VI^e eeuw te Athenea bij 't Schouwburg stond.	Quidnam de templo [Liberi], per seculum VI, prope theatrum [Athenis] sito, censendum videatur.
440 F. Wiegers. Neue Funde paläolitischer Artefakte. - ZfE. 1908, Bd. XL, S. 543 ff., 3 Abb. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 625-626 = L. L[aloy]).
‘...Après l'interglaciaire... l'homme se retira du Harz... A l'époque où le loess se déposait, la région était de nouveau fréquentée par l'homme’ (L.L.).

441 H. Bodensieck. Die Kirche zu Idensen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 216-219, mit Abb.
‘Kunsthistorisch merk würdige Bau; kulturgeschichtliche Erinnerungen’.
442 A. Dahler. Dorf und Kirchenbefestigungen in Niederösterreich. - BMAVW. 1908, Bd. XLI. (ZöV. 1909, Bd. XV, S. 59-60 = O. Jauker; Gl. 1909, Bd. XCV, S. 20).
‘Historische Darlegung, Erklärungsversuch.
‘Der Vf. komint zu dem Schlusse dass die erste Aulage von den Kelten herrühre, die freilich uur wenige solche Gänge für ihre Häuptlinge angelegt

haben dürften; die meisten stammen erst aus der Zeit der deutschen Besiedlung und sollen diesen älteren nachgeahmt sein. Die unruhigen Zeiten vom 9. bis zum 14. Jh. in Niederösterreich haben die Benützung dieser Zufluchtsstätten notwendig gemacht. Aber auch in den späteren Zeiten mussen sie wiederholt aufgesucht worden sein. Die sogenannten Hauslöcher, stellenweise auch Erdställe genannt, sind eine Art von Kellerräumen...’ (O.J.).
443 A.S. e Barnes. Le tombeau de S. Pierre à Rome. Trad, de l'anglais par les pères Bénédictins de Farnborough. Lille, Société Saint-Augustin. (SC. 1909, t. XXXVII, p. 119 = C.M.).
444 G. Gustafson. [Découverle en Norvège d'une tombe de femme du VIII^e s. renfermant entre aurre matériel ethnographique un navire de 21 X 5 m. avec tous ses agrès]. - CRSAIBL.1908. (RHR. 1908, t. LVIII, p.310 = R. D[ussaud]).
445 A. Heisenberg. Grabeskirche und Apostelkirche. Leipzig, Hinrichs, 1908, 2 Tle. (RHR. 1909, t. LIX, p. 142-143 = [R. Dussaud]).
‘Étude approfondie, par plusieurs côtés nouvelle, (non dégarnie cependant de quelques conjectures évitables), de deux basiliques construites par Constantin l'une à Jérusalem, l'autre à Constantinople’ (R.D.).
446 E. Roth. Oldchurches of London. - ACHR. 1909, n.s., v. V, p. 25-28.
447 E. Wenzel. Befestigte Kirchhöfe in Hessen. - ZVHGL. 1908, Bd. XLII, S. 12-13, 3 Abb.

448 A. Corna. I francescani e l'origine del monte di pietà in Piacenza. - AFH. 1909, t. II, p. 32-46.
449 A. Desaintes. Une curiosité de l'Art Religieux. Le ‘Sacro Monte’ de Varallo [en Lombardie]. - MLP. 1909, t. XXI, p. 417-425, ill.
Quarante chapelles... représentations figurées de souvenirs de Jerusalem. Pèlerinage depuis le XVI^e siècle. Histoire.
Bondig, onwetenschappelijk.	Ex sententia. non ex scientia!
450 J. Leisching. Figurale Holzplastik. Bd. I. Wiener Privatbesitz. Kirchliche und profane Schnitzwerke Wien, Schroll, 1908. (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 214-215 = M. Haberlandt).
Zeer rijk en ernstig werk. M.H. wenscht ook zuiver volkswerk behandeld te zien.	Opus serie tractatum et monumentis plenum. Sed ut quaesivit ad haec doctissimus M.H., nutiquam neglectui maneant res populares.

451 G. Daressy. Les cercueils des prêtres d'Amon. - ASAEg. 1908, t. VIII, p. 3-38. (RHR. 1909, t. LIX, p. 49 = J. Capart).
452 J. Hertkens. Die mittelalterlichen Sakraments-Häuschen. Eine kunsthistor. Studie. Frankfurt a. M., Kreuer. 1908, 8^o, 41 S. mit 62 Abb. 23 Taf. M. 18. (SML. 1909, Bd. LXXVI, S. 206-207 = S. Beissel).
453 L. Heuzey. [Fragments sculptés découverts (par le commandant Cros) à Telloh]. - CRSAIBL. 1908, p. 898 ss. (RHR. 1909, t. LIX, p. 137 = R. D[ussaud]).
Sont reconstituées entr'autres: ‘l'image d'une stèle élevée par Goudea sur une des terrasses du temple de Nin-Ghirsou, patron de la cité; une représentation unique jusqu'ici: la fabrication du char divin, dont les roues

massives, renforcées tout autour par de fortos têtes de clous, mais encore inachevées, sont manoeuvrées par des génies-forgerous’; etc... (R.D.).
454 Y. Hirn. Sacred shrines of catholic art. - TICHRO. 1908, v. II, p. 358.
Voorwerpen uit den kerkdienst, relikwieschrijnen enz...	Varia e cultu obiecta, solia etc...
455 Messerschmidt. Altbabylonische Königssiegel. - Amtliche Berichten aus den Königlichen Kunstsammlungen. Berlin, 1909, Febr., mit Abb. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 195).
Beschreibung.

455 O. Münsterberg. Jipanische Kunstgeschichte. Bd. III. Braunschweig, Westermann, 1908, 8^o, 4-392 S., XIII Pl., 356 Abb. M. 28. (REES. 1908, t. I, p. 535 = A. van Gennep).
‘L'auteur part de l'époque préhistorique et arrive à l'art actuel’ (A.v.G.).
Cf. O. Münsterberg. Japans Kunst. Braunschweig, Westermann, 1908, 8^o, 104 S., mit 161 Bild. M. 4,50. (REES. 1908, t. I, p. 535 = A. van Gennep).
457 G.J. Witkowski. L'art profane à l'ésglise, ses licences symboliques, satiriques et fantaisistes, contribution à l'étude archéologique et artistique des édifices religieux. T. I-II. Etranger, avec le concours de G.A. Payraud. Paris, Schemit, 1908, in-8, iii-444 et iv-480 p. Le vol. Fr. 15.

458 A. Bellesheim. Das Busshemd des hl. Thomas von Canterbury. - Kath. 1908, 4^e F., Bd. XXXVIII, S. 239-240.
459 H. Defontaine. Costume civil officiel et uniforme militaire des officiers de la cour ou auprès des chefs d'Etat français depuis 1804 jusqu'à nos jours. Paris, Geoffroy. Fr. 15.
460 H. Duvernois. Du Cothurne au Brodequin. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 264-268, ill. ‘Monographie de la chaussure’.
461 F.C. Eeles. The ornaments rubric. Its history and meaning. London, Mowbray, 1908, 18mo, 46 p. D. 1.
462 The ornaments rubric, legally and historically considered. - CQR. 1909, v. LXVII, p. 277-299.

463 M. Heins. La culture de la terre et les industries alimentaires [en Belgique, autrefois et aujourd'hui]. - BTCB 1909, t. XV, p. 12-14, ill.
464 H. Hungerland. Die natur- und altertumswissenschaftliche Bedeutung der Torfmoore und ihre rationelle Erforschung. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 38-44, 54, mit Abb.
465 J. Sonnemann. Das mittelalterliche Handwerksleben unsrer Provinz [Posen]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 468-470.
Einrichtung.

5. Letterkunde en levende kunsten. - Litterae, artesque dulces.

466 A. Barine. Le père du Petit Poucet. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 635-644, ill. Perrault, ses collaborateurs, sou temps, ses mérites.
Letterkundig.	Litteraria.

467 E. Bayard. L'Art du Bon Goùt. Paris, Garnier, in-12. (MLP. 1909, t. XXI, p. 27*-28* = A.F.).

... ‘s'est donné la mission de convertir le bourgeois sur toute la ligne. depuis sa toilette et l'arrangement de sou chez soi jusqu'à sa conduite morale....; ...s'imagine de supprimer les laideurs salissantes, en portant seulement contre elles une accusation d'inélégance et d'inesthétique’ (A.F.).

468 N. Christodoulos. 'Ο φιλόσοφος Φρειδερίκος Νίτσε (Nielszche). - Νέα Σιών. 1908, t. VII, p. 424-444.

469 Beati Johannis Dominici, cardinalis S. Sixti, Lucula Noctis. Ed et ann. R. Coulon O.P. Paris, Picard, 1908, in-8, cx-461 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 143).

Dans ce traité, composé vers 1403, ‘Dominici prit part contre les humanistes qui considéraient l'étude de la littérature antique comme permise et même profitable aux chrétiens’. Il tenait avec Fra Giovanni di San Miniato contre le chancelier florentin Coluccio Salutati (RHR.).

470 M. Egger. Histoire de la littérature grecque. 17^e édit. Paris, Delaplane, in-12, 465 p. Fr. 3,50 (MLP. 1909, t. XXI, p. 114* = V.B.).

‘Développements nouveaux. Bibliographie à jour. Progrès’. (V.B.).

471 A. Guthmann. Die Rückkehr zur Natur. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 758-760.

... ‘bestehe in dem unentwegten Fortschreiten zu einer hygienischen Erkenntnis, durch die sich die Fübrung eines wahrhaft “naturgemässen” Lebens ermöglicht’.

472 R. Stauber (†). Die Schedelsche Bibliothek. Ein Beitrag zur Geschichte der Ausbreitung der italienischen Renaissance, des deutschen Humanismus und der medizinischen Literatur. Nach dem Tode des Verfassers hrsg. v. O. Hartig. (Studien und Darstellungen aus dem Gebiete der Geschichte, hrsg. v. H. Grauert. Bd. VI, H. 2. u. 3). Freiburg i. Br., Herder, 1908, 8^o, xvi-277 S.M. 8. (TLZ. 1909, Bd. XXXIV, Hfs. 147-149 = Brecht: TRev. 1909, Bd. VIII, Hfs. 54-55 = F. Falk.).

473 J.J. Walsh. The popes and science. The history of papal relations to science during the middle ages and down to our own time. New York, Fordham university press, 1908. (ACQR. 1908, v. XXXIII, p. 566-568).

474 O. Albrecht. Neue Katechismusstudien. - TSK. 1909, S. 78-120.

475 G. Des Marez. Les sermons du maitre Jordiens. - RBAB. 1908, t. VI, p. 206-213.

Sermons flamands du XV^e siècle, conservés aux archives communales de Bruxelles. (RHEPB. 1909, t. X, n. 2521).

476 Kaiser Julians Philosophische Werke. Uebersetzt und erklärt von R. Asmus (Philosophische Bibliothek. Bd. CXVI). Leipzig, Dürr, 1908, 8^o, ix-222 S.M. 3,75. (TLZ. 1909, Bd. XXXIV, Hfs. 139-141 = J. Dräseke.)

Cf. n. 615.

477 H. Lindenborn. ‘Der Kölnische Diogenes’. Hrsg. v. Karl Beckmann. (‘Beiträge zur Literaturgeschichte und Kulturgeschichte des Rheinlandes’. Hrsg. v. J. Gotzen. H. I). Bonn, Hanstein, 1908, xii-288 S.M. 6. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 80 = A. Wrede).

‘Die Satire Lindenborns, dic sich auf die sozialen, wirtschaftlichen, politischen und kirchlichen Verhältnisse im Rheinlande des 18. Jh. bezieht’... (A.W.).

478 Nicholas Love. The Mirrour of the blessed lyf of Jesu Christ, ed. S.F. Powell. London, Frowde. 21s. (ExpT. 1909, v. XX, p. 169-170).
Een engelsche herdruk uit 1410, van de ‘Meditationes Vitae Xⁱ’ toegeschreven aan Kard. Bonaventura. (RHEPB. 1909, t. X, n. 2519).	Reeditio quaedam a^o 1410 anglicé facta, ‘Meditationum Vitae Xⁱ’ Card. Bonaventurae adscriptarum.
479 A. Müller-Stade. Der Schauplatz des Gudrunliedes. - NSa. 1908-1909 Bd. XIV. S. 180.
‘In der Gegend von Breinen?’
Aardrijkskundige gissingen.	Geographicae coniecturae.
Cf. n. 487.
480 La Chanson des Niebelunge. Trad. J. Firmery. Paris, Colin, in-18, 310 p. Fr. 3,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. 115* = T.F.).
481 I. Lévi. Les deux alphabets de Ben-Sira. - REJ. 1907, t. LIII, p. 62-66.
Cf. nn. 482, 484.
‘Ce sont des sortes de commentaires de vingt-deux sentences attribuées à Ben-Sira et rangées suivant l'ordre alphahétique’.
482 S. Poznanski. La Version Espagnole des alphabets de Ben-Sira. - REJ. 1907, t. LIV, p. 279-290.
Intérêt bibliographique.
Cf. nn. 481, 484.
483 H. Rapine de Sainte-Marie. Lettres inédites du XVIII^e siècle, contribution a l'histoire de la justice et des moeurs en France au temps de XIV. Nevers, Vallière, 1908, in-8.
484 M. Schwab. Version Espagnole des Alphabets de Ben-Sira. - REJ. 1907, t. LIV, p. 107-112.
Intérêt culturel.
Cf. nn. 481, 482.
485 B. Sepp. Ein neuer Text der Afralegende. - SMBCO. 1908, Bd. XXIX, S. 451-461.
486 Gr. Sommerfeldt. Die Prophetien der hl. Hildegard von Bingen in einem Schreiben des Magisters Heinnch v. Langenstein (1383), und Langensteins Trostbrief über den Tod eines Bruders des Wormser Bischofs Eckard von Ders (um 1384). - HJ. 1908, Bd. XXX, S. 43-61 (Forts. f.).
487 Wanner d. Ält. Der Schauplatz des Kudrunliedes. - NSa. 1908-1909, Bd XIV, S. 180-181.
... ‘eine genaue Festlegung der Länder [einer Sage]... teils unmöglich. ... Vermütungen:... eine Gegend in der Nähe der Nordsee’.
Cf. n. 479.

488 Gr. Beer. Das Alischnatractat ‘Sabbat’ ins Deutsche übersetzt und unter besonderer Berüksichtigung des Verhältnisses zum Neuen Testament mit Anmerkungen versehen. (‘Ausgewählte Mischnatractate in deutscher Uebersetzung’, hsgv. v. P. Fiebig. 8). Tübingen, 1908, 8^o, 120 S. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 267-268 = Mayer Lambert).
489 C. Clemen. Does the fourth Gospel depend upon pagan tradïtions? - AJT. 1908, v. XII, p. 529-546.
490 GL Henslow. The Vulgate, the source of false doctrines. London, Williams, 1909, 8vo, 152 p. 2s. 6d.

491 W.G. Jordan. Biblical criticism and modern thought; or, the place of the old Testament documents in the life of To-day. London, Clark, 1909, 8vo, xi-322 p. 7s. 6d.
492 J. Offord. Book of the Dead compared with the Bible. - AAOJ. 1908, v. XXX, no. 5.
493 F.C. Porter. The place of the sacred book in the christian religion. - TICHRO. 1908, v. II, p. 283-290.
Cf. n. 124.
494 J. Dyneley Prince. A Hymn to the Goddess Bau. - RBI. 1907, p. 62-75. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 378 = E. Combe).
Tekst, vertaling en uitleg van een lofzang uit de ‘Cuneiform Texts. XV, 22’.	Textus, translatio et explanatio hymni XV, 22, ex ‘Cuneiform Texts.’
495 Der babylonische Talmud m. Einschluss der vollständigen Misnach. Hrsg. nach der 1. zensurfreien Bombergschen Ausg. (Venedig 1520-1523), nebst Varianten der späteren, v. S. Lorja, J. Berlin, J. Sirkes u. aa. revidirten Ausgaben u. der Münchener Talmudhandschrift, möglichst sinn- u. wortgetreu übers. u.m. kurzen Anmerkgn. versehen v. L. Goldschmidt. Bd. VIII, II. 4. Der Traktat Menahoth (v. den Speiseofsfern). 2. Tl. Leipzig, Harrassowitz, 1908, 8^o, S. 601-800. M. 15.

496 J. Anglade. Les Troubadours. Leurs vies, leurs oeuvres, leur influence. Paris, Colin, 1908, in-12, viii-328 p. Fr. 3,50. (RCHL. 1909, n.s., t. LXVI, p. 50-52 = A. Jeanroy; MLP. 1909, t. XXI, p. 83* = M.L.).
Non sans quelques attaques déplacées contre le catholicisme. (M.L.).
497 F. Béthune. De quelques points de contact entre la poésie du midi de la France et celle du nord. - Mélanges Godefroid Kurth. 1908, t. II, p. 155-172.
Cf. n. 1344.
498 J. Deutschl. Volksdichtung in oberösterreichischer Mundart. Linz, Pirngruber, 1908, Bd. VII, 160 S. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 2, Umschl. 5 = Frank).
‘D's Gedichte haben grosse Bedeutung für die Volkskunde Oberösterreichs und darüber hinaus’ (F.).
499 The Elder or Poetic Edda, commonly known as Saemund's Edda. (Viking Club Translation Series). Part I. The Mythological poems, ed. and transl. with Introd. and Notes by O. Bray. London, Nutt. 15s. (FL. 1908, v. XIX, p. 493-496 = A.F. Major).
‘Excellent...; the sketch of the mythology, taken as a whole, is both complete and accurate...’ (A.F.M.).
500 P. Geyl. François Villon. - Eeuw. 1909, jg. 9, bd. I, bl. 243-289.
[Poète français du XV^e s. 1431-1463 (?)]. (RHEPB. 1909, t. X, n.3089).
501 Hesiod. The Poems and Fragments done into English prose, with Introduction and Appendices by A.W. Mair. London, Frowde, 1908, 12mo, 224 p. (Fl. 1909, v. XX, p. 105-106 = A Nutt).
‘As embodying the oldest formal record alike of mythologic speculation and agricultural practice among the Greeks, Hesiod must always be of the highest interest to folklorists... - Excellent version... A.W.M. hints at a larger work in which all the multifarious and complex questions raised by Hesiod will be discussed’ (A.N.).

502 Isolt's Return. Ed. W. Wells Newell (†). Wayland (Mass.), Hazlebrook, 4to, 127 p. (EL. 1909, v. XX, p. 127).
... ‘an original poem telling in part, in outline, the story of Tristan and Iseult,... and an essay on the story...’ (FL.).
503 G. Jungbauer. Volksdichtung aus dem Böhmerwalde. (Beiträge zur deutschböhmischen Volkskunde. Hsg. A. Hauffen. 7.). Prag, Calve, 1908, xxxvi-236 S., mit Singnoten u. 2 Lichtbildern. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 227 = J. Bolte).
‘Produktionen neuerer Volksdichter, Johann Gabriel, Johanna Raschko, Ludwig Baier u. a.... Sie behandeln die Kriege von 1789 u. 1870, Mordtaten und spasshafte Begebenheiten... Daneben verbreitete Stücke... Reime und Spiichwörter, alles mit sorgfältigen Anmerkungen und Literaturvergleichungen...’ (J.B,).
504 S. Meier. Ein Freiämter Spottvogel. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 202-210. Joseph Bieler (†: 7.-III-1870), Volksdichter: Leben, Spottlieder.
505 A. Piaget. Le miroir aux Dames, poème inédit du XV^e siècle avec une introduction. (Recueil de travaux publiés par la Faculté des Lettres. Fasc. 2). Neuchâtel-Paris-Leipzig, 1908, in-8, 27 p.
506 L. Pirkl. Hans Staudinger. Lebensbild eines Tiroler Dichters und Bauers. - DV. 1908, Bd. X, S. 26-27, 44-45, 63, 82-83, 99-100, 112-113 mit Liedern.
507 J. Sahr. Volkspoesie und Kunstdichtung. - DV. 1909, Bd. XI, S. 25-28, 45-47.
503 A. van Bever. Les poètes du terroir du XV^e au XX^e siècle. T.I. Alsace, Anjou, Auvergne, Béarn, Berry, Bourbonnais, Bourgogne, Bretagne, Champagne. Paris, Delagrave, in-16, xv-565 p. Fr. 3,50. (RTrP. 1909, t. XXIV, p. 157-158 = P.-Y. Sébillot).
On y trouve des ‘Chansons populaires généralement bien choisies...’ (P.-Y.S.).

509 E. Nikel. Geschichte der katholischen Kirchenmusik. Bd. I. Geschichte des giegorian. Chorals. Nebst. e. Einleitg: Die religiöse Musik der vorchristl. Völker. Mit zahlreichen Musikbeispielen. Breslau, Goerlich, 1908, 8^o, xx-474 S.M. 7,50.

510 W. Bang. Materialen zur Kunde des älteren englischen Dramas. Bd. XXIII, John Fo^rdes dramatische Werke in Neudruck. Bd. I. Mit einem einleitenden essay: Forde's contribution to the decadence of the drama von B.P. Sherman und einem Neudruck von Dekkers Penny-Wise, pound foolish. Leuven, Uystpruyst, 1908, 8^o, xxviii-210 S. u. 3 Taf. Fr. 22 50.
Cf. Bvb. I, 862, 1583.
511 Gr. d Avenel. Les riches depuis sept cents ans. IX. Honoraires des auteurs et artistes dramatiques. - RDM. 1909, p. 53-84.
512 de Bethune. Le théàtre dans les anciens collèges de Belgique. - Mélanges Godefroid Kurth, 1908, t. II p. 251-266.
Cf. n. 1344.
513 C. De Roche. Débat de l'âme et du corps. Publié d'après un mauuscrit du XIV^e siècle. (Progr.). Bâle, 1908, in-4, 15 p.
514 P. Félix. Die Operette. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 284-291, mit Abb.
Nieuwe stroomingen, vooral in 't opmaken van deze soort stukken.	Quodenuò inclinent animi, praesertim hanc rem componentium.

515 Chr. Gaehde. Das Theater. Schauspielhaus u. Schauspielkunst vom Griech. Altertum bis auf die Gegenwart. (‘Aus Natur u. Geisteswelt’. 230.). Leipzig, Teubner, 1908, 8^o, iv-142 S.M. 1.
516 [Fr. Kluge. - E. Hoffmann-Krayer]. Der Verfasser des Urner Tellenspiels. - Beiläge der Münchner Neuesten Nachrichten. 1908, Nr. 92; SAV. 1908, Bd. XII, S. 290-291.
‘Zeugnis des Pantaleon (1573), dass Joh. Fabritius “Wilhelm Tellen histori erstlich mit versen beschriben” habe. Gemeint ist wohl das Urner Tellenspiel und als Verfasser der Grammatiker Fabritius’ [aus Diedenhofen]. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 79 = E. Hoffmann-Krayer).
517 J. Màchal. Starceské skladby dramatické puvodu liturgichého. (Les anciennes compositions tchèques d'origine liturgique). (Public. de l'Acad. de Prague, cl. III, n. 23). Prag, 1908, 234-5 p. (RTrP. 1909, t. XXIV, p. 153-154 = O. Dubsky).
... ‘a indiqué le rapport direct entre les drames tehèques et les drames français qui provient probablement de l'époque de leur origine, c'est-à-dire de Jean de Luxembourg et de Charles IV’ (O.D.).
518 M. Sepet. La moralité exemplaire, genre dramatique du moyen-àge. - Mélanges Godefroid Kurth, 1908, t. II, p. 145-154.
Cf. n. 1344.

519 P. Arminjon. L'enseignement, la doctrine et la vie dans les universités musulmanes d'Égypte. Paris, Alcan, 1907, in-8, 294 p. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 283-284 = R[ené] D[ussaud]).
Te Kaïro alleen bloeit het Mohammedaansch hooger onderwijs. In descholen, door den Staat ondersteund, blijft echter dit onderwijs beperkt tot den uitleg van den Koran.	Quomodo instructio in regionibus islamiticis etiam excultioribus tradita, miserrime se habeat.
520 G. Bauer. Schul- und kulturgeschichtliche Skizze aus der Zeit des 30jährigen Krieges. - DG. 1909, Bd. X, S. 27-32.
Schuldbrief aus 1645-1648, über bezogene, aber von Seite des Empfängers [dem Schulmeister und Organiste J. Faber] nicht sogleich bezahlte Getränke.
521 Enseignement de l'histoire religieuse à Paris en 1908-1909. Cours et conférences qui, dans les Écoles ou Facultés de Paris, se rapportent aux études des religions. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 294-298.
522 Ritzer. Zur Schulgeschichte der Pfarrei Freyung älteren Bestandes. - BW. 1908, Bd. VI, S. 26-28, 58-63, mit Abb.
1. Schule Mauth. Das Werden einer Pfarrschule. (Nach den Pfarrakten von Freyung und Mauth); 2. Schule Kleinphilippsreut. Das Werden einer Gemeindeschule.
523 J. Schmid. - Klaus. Schulwesen: Wasserburg a. Inn, Aichach. Inchenhofen, Hollenbach, Pöttmes, Schrobenhausen, Unterthingau: ‘aus einer Personal. Liste, 1827’. - DG. 1909, Bd. X, S. 34-38.
Geschiedenis in 't wilde... van school en leeraarstand.	De loci scholis et professoribus per elapsa tempora - nimis tamen inordinatè.

6. Zielkunde. geloofs- en rechtsgeschiedenis. - Psychologia. cultuum historta iurisque.

524 Dunkmann. Die Idee der Entwicklung als Klassifikationsprinzip der Religionen. - TSK. 1909, S. 121-155.
525 Lang. Linked Totemism. - Man. 1908, Dezemb.
Cf. n. 528.
526 J.H. Leuba. The psychological origin of religion. - TICHRO. 1908, v. II, p. 380-383.
Cf. n. 124.
527 H. Reex. Hegel über das Auftreten der Christlichen Religion in der Weltgegeschichte. Ein Beitrag zur Geschichte der Religionsphilosophie. (Diss.). Erlangen, 1908, 8^o, 48 S.
528 Seligmann. Linked Totems: a Reply to Mr. Lang. - Man. 1908, Dezemb.
Cf. n. 525.
529 A. Titeies. Das Verhältnis von Religionsgeschichte und Religions-Psychologie. - TICHRO. 1908, v. II, p. 412-415.
Cf. n. 124.
530 M. Werner. Das Christentum und die monistische Religion. Berlin, Curtius. M. 2. (ZRePs. 1908, Bd. II, S. 479-480 = II. Vogel).
Oppervlakkig en onwetenschappelijk. (H.V.).	Haud scientificum.

531 Alexis. Istoriia sekty baptistov. [Historia sectae ‘Baptistarum’]. - PS. 1908, t. II, p. 440-450.
532 P. Alphandéry. Remarques sur le type sectaire dans Phérésiologie médiévale latine. - TICHRO. 1908, v. II, p. 354-357.
Cf. n. 124.
533 G.B. - F.A. Une Autre Mecque. Kerbéla, sanctuaire du ‘Chiisme’. - Ill. 1909, t. CXXXIII, p. 200-211, 230, ill.
Origine de la secte; légendes; funérailles; fète des Sacrifices [où les ‘sacrifiés’ se donnent des coups de sabre à la tête].
Bondig en belangwekkend voorgesteld; - onbewezen.	Breviter et gratiosè; - utinam etiam firmè.
534 P. Bernard. Luther intime. - Ét. 1908, t. CXVII, p. 160-177; 357-370.
535 P. Bert. Histoire de la révocation de l'édit de Nantes à Bordeaux et dans le Bordelais. (Diocèse de Bordeaux), 1653-1745. Avec préface de C. Jullian. (RHBG. 1908, t. 1, n^o 3, 4 et 5. Extrait). Bordeaux, Mounastre, 1908, in-8, ix-106 p. (RCHL. 1909, n.s., t. LXVII, p. 154-155 = R.).
536 A. Bertholet. Das religionsgeschichtliche Problem des Spätjudentums. (Sammlung gemeinverständlicher Vorträge und Schriften aus dem Gebiet der Theologie und Religionsgeschichte. Bd. LV). Tübingen, Mohr, 1909, 8^o, iii-30 S.M. 0,80. (TLBI. 1909, Bd. XXX, Hfs. 43-44 = G. Hölscher).
537 J.C. Broussolle. Cours d'Instruction religieuse. La Religion et les Religions. (V. 5), 2^e partie: Les Religions. Paris, Téqui, 1909, in-12, 383 p. Fr. 2. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 437 = P. A[lphandéry]; MLP. 1909, t. XXI, p. 53*= E.A.).

538 J.C. Carrick. Wycliffe and the lollards. (The world's epoch-makers-series). New-York, Scribner, 1908, x-329 p. Sh. 1,25.
539 C. Clemen. Die Entwicklung der christlichen Religion innerhalb des Neuen Testaments. (Sammlung Göschen. H. 388.) Leipzig, Göschen, 1908, 8^o, 136 S.M. 0,80. (TLBI. 1909, Bd. XXX, Hfs. 68 = J. Leipoldt).
540 C. Coignet. L'évolution du protestantisme français au XIX^e siècle. Paris, Alcan, 1908, in-18, 172 p. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 425-427 = R. Reuss).
Niet wetenschappelijk genoeg (R.R.).	Haud scientificè.
511 L. de la Vallée Poussin. Notions sur les religions de l'Inde. Le védisme. 2^e éd. (Science et religion. Histoire des religions. Fasc. 526-527). Paris, Bloud, 1909, in-12, 127 p. Fr. 1,20. (MLP. 1909, t. XXI, p. 54* = E.G.).
‘Mise au point consciencieuse et érudite de la question des religions de l'Inde’. (E.G.).
542 O. Dibelius. Studien zur Geschichte der Valentinianer. - ZNWKU. 1908, Bd, IX, S. 329-340.
543 L. Duchesne. Histoire ancienne de l'Église. Paris, Fontemoing, 1907, 2 vol., in-8, 577 et 671 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 115-124 = F. Nicolardot).
544 [I, 417, 2178] A. Dufourcq. L'avenir du Christianisme. Vol. 1. Le passé chrétien. Époque orientale. [Cf. Bvb. I, 417). Vol. 2. Époque syncrétiste. Histoire de la fondation de l'Église. La révolution religieuse. Vol. 3. Époque syncréliste. Histoire de la fondation de l'Église. Le christianisme primitif. 3^e édit. Paris, Bloud, 1909, vol. 2-3, in-8, ii-278 et ii-246 p. Le vol. fr. 3,50.
545 W. Fairweather. The Background of the Gospels, or Judaism in the period between the Old and Nerv Testaments. (Cunningham lectures). London, Clark, 1908, 8vo, 486 p. 8s.
546 B. Fleischlin. Schweizerische Reformationsgeschichte. Bd. I. Mag. Ulrich Zwinglis Person, Bildungsgang und Wirken. Die Glaubensneuerung in der deutschen Schweiz. 1484-1529. Stans, von Matt, 1907, 8^o, ii-933 S. Fr. 10.
547 J. Gairdner. Lollardy and the reformation in England. An historical survey. London, Macmillan, 1908. 2 v. (Month. 1908. v. CXII, p. 614-626 = H. Thurston; ExpT. 1909, t. XX, p. 114).
548 R. Glaser. Ueber die Religion des Mithras. - NKZ. 1908, Bd. XIX, S. 1062-1070.
Cf. Bvb. I, 1966, 1968; II, 563.
549 M. Goguel. Les Chrétiens et l'empire romain à l'époque du Nouveau Testament. Paris, Fischbacher, 1908, in-8, 32 p. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 449-450 = [P. Alphandéry]).
Entre le juif et la domination romaine... opposition et conflit [politique] violent. Dans la pensée de Jésus, la possibilité même d'un conflit est exclue par le fait qu'il n'y a aucun point de contact. Pour les premières communautés chrétiennes... de méme. Chez l'apôtre Paul citoyen romain et apôtre à Rome... coutradiction apparente, conciliation réelle: selon lui le chrétien est essentiellement citoyen du Royaume des cieux, mais provisoirement soumis à une autorité terrestre représentative (P.A.).
Cf. nn. 636, 650.
550 I. Goldziher. Die dogmatische Partei der Sâlimijja. - ZDMG. 1907, Bd. LXI, H. 1. (RHR. 1908, t. LVIII. p. 230 = R. Basset.).
‘Renseignements sur une secte peu connue, fondée par Hichâm ben Sâlim enterré à Basra.’ (R.B.).

551 E. G-riselle. Avant et après la révocation de l'édit de Nantes. - BSHPF. 1908, t. LVII, p. 551-562 (à suivre).
552 J. Hansen. Die Kontroverse über den Hexenhammer und seine Kölner Approbation vom Jahre 1487. - WZGK. 1908, Bd. XXVII, S. 366-372.
553 M.M. Hassett. Early christian churches. - CUB. 1908, v. XIV, p. 714-765.
554 Chr. Hege. Die Täufer in der Kurpfalz. Ein Beitragzur badish-pfälz. Reformationsgeschichte. Frankfurt a. M., Minjon, 1908, 8^o, v-178 S. M, 3,50.
555 J. Heron. A short history of puritanism. A handbook for guilds and bible classes. London, Clark, 1908, 12mo, 224 p. 1s.
556 G. Hönnicke. Das Judenchristentum im 1. u. 2. Jahrh. Berlin, Trowitzsch, 1908, 8^o, xxii-247 S.M. 10.
557 P. Jacques. Le mariavitisme en Pologne. - ÉF. 1908, t. XIX, p. 113-133.
558 F.X. Kugler. Auf den Trümmern des Panbabylonismus. - Anthr. 1909, Bd. IV, S. 477-499.
Cf. n. 287.
De panbabylonisten beweren dat drie duizend jaar vóór Chr. de sterrenkunde in Babylonië wetenschappelijk bestudeerd werd. Kugler integendeel schreef in 1907, dat er daar vóór de jaren 700 vóór Chr. geen wetenschappelijke ster- renkunde had bestaan. Om de stelling der panbabylonisten te verdedigen. gaf A. Jeremias in 1908 een strijdschrift uit: ‘Das Alter der babylonischen Astronomie. [Vgl. t^k 285]. De beweegredenen, die in dit strijdschrift voorkomen, worden nu door Kugler een voor een weerlegd, zóó dat A. Jeremias naar andere middelen zal mocten uitzien, om zijne stelling te schragen.	Panbabylonistae asserunt, iam tricesimo seculo ante Chr. n. astronomiam in Babylonia scientficè tractatam fuisse. Kugler vero anno 1907 affirmaverat, astronomiam scientificam ante seculum septimum ante Chr. n. ibi non exstitisse. Ad confirmandam panbabylonistarum thesim edidit A. Jeremias anno 1908 opus iuxtacitatum; cujus operis effata nunc a F.X. Kugler diiudicata adeo refelluntur, ut non nisi novis melioribusque argumentis, si quae forte sit reperire, A. Jeremias suum systema ex angustiis educere possit.
L. Ghys.
559 Le Camus. Los origines del Cristianismo. 1^a parte. La vida de Nuestro señor Jesu Cristo. T.I. Trad. por J.B. Codina y Formosa. Barcelona, Gili, 1909, in-4^o, 470 p. P. 1. (CD. 1909, t. LXXVIII, p. 153-154 = P.L. Conde).
560 A. Le Roy. La Religion des Primitifs. (Études sur l'histoire des religions. T.I.). Paris, Beauchesne, 1909, in-16, vii-519 p. avec cart. et grav. F. 4. (RCF. 1909, t. LVII, p. 310-329 = A. Bros. - O. Habert).
561 W.M. Macphail. The presbyterian Church. A brief account of its doctrine, worship, and polity. London, Hodder, 1908, 8vo, 300 p. 5s.
562 Mariavity. Otdiel pervyi. Oproverjenie lojnykh slukhov o mariavitakh. Lodz, Kowalski, 1908, 16^o, 161-166 p.
De Mariaviten. 1^e dl: loochening van valsche gezegden over hen. (RHEPB. 1909, t. X, n. 1332).	De Mariavitis. Primum: refelluntur quae falsa de ipsis narrantur.
563 C.C. Martindale. The religion of Mithra. - Month. 1908, v. CXII, p. 390-402; 471-481; 577-589.
Cf. Bvb. I, 1966, 1968; II, 548.

Aard en geschiedenis, eerst in volstrekte beschouwing, daarna tegenover 't christendom.	Absolutè et relatè ad Christianismum; de eius natura et sorte.
564 Ch. Michel. La religion officielle et la religion populaire dans la Grèce ancienne. - RIPB. 1908, t. LI, p. 349-367.
565 J. Montgomery. The Samaritans. Thc earliest jewish sect, their history, theology and literature. Philadelphia, Winston, 1907, 8vo, xii-358 p. D. 2. (RHR. 1909, t. LIX, p. 104-105 = F. Macler).
‘L'ouvrage... s'adresse aux étudiants qu'intéressent plus particulièrement les études bibliques... et au grand public’ (RHR.).
566 H. Clifford Moore. The Distribution of Oriental Cults in the Gauls and the Germanies. (- TAPA. 1908, v. XXXVIII,) 8vo, 42 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 93-96 = A.J. Reinach).
De Oostersche eerediensten waren in de westergouwen van 't Roomsche rijk weinig verspreid.	Cultus orientales in regionibus occidentalibus imperii romani haud multum diffusi erant.
567 A.-L.-M. Nicolas. Seyyed Ali Mohammed dit le Bâb. Paris, Nourry, in-12, 458 p., portr. Fr. 2,50.
568 P. Oltramare. Les Religions de l'Inde et de l'Iran, au Congrès d'Oxford. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 352-363.
Verslag der lezingen over brahmanisme, bouddhisme, jainisme en hindouisme.	Quid in hoc coetu dictum sit de brahmanismo, bouddhismo, jaïnismo et hindouismo.
569 P. Oud-kalholicisme. - Stud. 1908, bd. LXX, bl. 378-380.
570 B.N. Perettz. Novye trudy o jidostvuiuchtchikh XV vieka i ikh literaturie. Kiev, Kortchak-Novitzky, 1908, 8^o, 42 p.
Nieuwe vorschingen betreffende de sekte der russische judaïzanten uit de XV^e e.; almede hun letterkunde. (RHEPB. 1909, t. X. n. 1329).	Inquisitiones qusedam novae de secta iudaïsantium sec. XVⁱ ex Russia, deque eius litteris.
571 O. Pfleiderer. Die Enstehung des Christentums. 2. Aufl. München, Lehmans, 1907, 8^o, 255 S.M. 4. Die Entwickelung des Christentums. Ibid. 1907, 8^o, 230 S.M. 4. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 290 = P. A[lphandéry]).
572 E. Pilastre. La religion au temps du duc de Saint-Simon, d'après ses écrits, rapprochés des documents anciens ou récents, avec un commentaire et des notes. Paris, Alcan, 1909, in-8, 431 p. Fr. 6. (MLP. 1909, t. XXI, p. 49* = L.P.).
... ‘L'impartialité de M. Pilastre... aurait dû, en plus d'un passage, se substituer à celle qui faisait défaut à Saint-Simon’ (L.P.).
573 K. Rautsky. Der Ursprung des Christentums. Eine histor. Untersuchg. Stuttgart, Dietz, 1908, 8^o, xvi-508 S.M. 5.
574 [I, 1623] S. Reinach. Cultes, mythes et religions. T. III. Paris, Leroux, 1908, in-8, 539 p., 25 grav. Fr. 7,50. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 379-383 = Goblet d'Alviella; RHist. 1909, t. C. p. 156-158 = Ch. Guignebert; V. 1909-1910, bd. XX, bl. 126-127 = A. D[e] C[ock]; Le XX^e siècle: 28-vi-1909 ‘A propos d'un mauvais livre’).
28 bijdragen over verscheidene onderwerpen, gekenschetst door R's overdreven totemism en tabou-stelsel(G.d'A.).	28 studia variis de rebus, in quibus tamen omnihus Auctor totemismo nimis favisse videtur.

La mort du grand Pan; Actéon; Hippolyte; Aetos Prometheus; Les sycophantes et les mystères de la figue; Un mythe né d'un rite; Mercure tricéphale; Tarpeia; Midas et Midacritus; L'idée du Péché originel... Les monuments de pierre brute dans le langage et les croyances propulaires; Morale orphique et morale chrétienne.. etc.
575 S. Reinach. Orpheus. Histoire générale des Religions. Paris Picard 1909, xxi-625 p. Fr. 6. (Ill. 1909, t. CXXXIII, p. 198; V. 1909-1910, bd. XX bl. 127-128 = A. D[e] C[ock]).
‘Orpheus était aux yeux des anciens le théologien par excellence...’
‘Le récit manque parfois de ce calme qui donne confiance en l'impartialité des jugements’ (Ill.).
576 E. Reuterskiöld. La Religion des non-civilisés au Congrès d'Oxford. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 339-351.
Verslag van deze afdeeling: wie er sprak en waarover er gehandeld werd:	Quid a variis auctoribus tractatum sit:
Sidney Hartland: de betrekkingen tusschen godsdienst en tooverij;	Sidney Hartland: quomodo religio et magia ad invicem se habeant;
F.B. Jevons: bepaling der tooverij;	F.B. Jevons: definitio magiae;
E. Clodd: de vooranimistische toestanden van den godsdienst;	E. Clodd: de praeanimismo;
W Skeat: het totemisme bij de Maleische stammen;	W. Skeat: de totemismo;
Preuss: Sterrendienst bij Mexicaansche Indianen;	Preuss: Astrorum cultus apud Mexicanos;
D. Mac Ritchie: afgodendienst bij volken uit Noord-Europaen Noord-Azië;	D. Mc Ritchie: idololatria in regionibus septentrionalibus Europae et Asiae;
T.C. Hodson: begravingsgebruiken bij stammen uit Assam;	T.C. Hodson: usus funebres in Assam.
W.M. Flinders Petrie: ex-voto's met ooren mt Memphis;	W.M. Flinders Petrie: obiecta votiva, aures habentia;
C.G. Seligmann: de Veddahs van Ceylon;	C.G. Seligmann: Veddah ex Cylon;
Hartland: eeredienst jegens gehalsrechte misdadigers in Sicilië. [Vgl. t^k 1610];	Hartland: Cultus in Sicilia erga malefactores, summis paenis defunctos;
Lina Eckenstein: toover- en geluks- voorwerpen, in Europa gedregen;	Lina Eckenstein: amuleta in Europâ;
Spilsbury: het geloof der Indianen in Zuid-Amerika;	Spilsbury: religio Indianorum in parte meridionali Americae;
Pullen-Burrey: het geloof der inboorlingen in de eilanden Bismarck;	Pullen-Burrey: religio in insulis dictis nomine Bismarck;
Titius: wat Scheppig over de natuurvolken ontdekte;	Titius: quid Scheppig de gentibus incultis invenerit;
A.C. Hollis: de godsdienst van Nandi.	A.C. Hollis: religio in Nandi.
577 W. Sanday. President's adress. - TICHRO. 1908, v. II, p. 263-282.
Over dat wat 't christendom vóórging	De ‘autecedentibus’ christia-

of weleens omgaf: ook over 't boekenwezen daarover. - Nuttig opstel. (RHEPB. 1909, t. X, 11. 2197).	nismi, et de eius ‘concomitantibus’; etiam de litteris in ea. - Bibliographiae utilia.
Cf. n. 124.
578 F.M. Schiele. Die Religion in Geschichte und Gegenwart. Handwörterbuch in genieinverständlicher Darstellung, unter Mitwirkung von H. Gunkel u. O. Scheel. H. 1-2-3. Tübingen, Mohr, 1908, 8^o. (RHist. 1909, Bd. C, S. 165-166 = Ch. Guignebert).
579 P. Schwen. Afrahat. Seine Person und sein Verständnis des Christentums. Ein Beitrag zur Geschichte der Kirche im Osten. (Neue Studien zur Geschichte der Theologie und der Kirche, hrsg. von N. Bonwetsch und R. Seeberg. 2. Stück). Berlin, Trowitzsch, 1907, 8^o, viii-153 S.M. 4,80. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 410-412 = F. Macler).
‘...Je ne sais s'il apporte beaucoup de nouveau sur ce personnage du quatrième siècle, et qui joua un grand rôle dans le christianisme de Perse...’ (F.M.).
580 S.B. Slack. Early christianity. (Religions ancient and modern). London, Constable, 1909, 12mo, 106 p. 1s.
581 M.M. Tareev. Die Grundprinzipen des Christentums. Ein System der religiösen Idee. Bd. I-IV, 2^e Aufl. Sergiev Posad, 1908, 8^o, 369, 367, 319, u. 422 S.R. 8,25. (TLZ. 1909, Bd. XXXIV, Hfs. 85-87 = N. Bonwetsch).
582 J. Toutain. Etudes de mythologie et d'histoire des religions antiques. Paris, Hachette, 1909, in-12, vi-299 p. Fr. 3,50. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 384-387 = Goblet d'Alviella; RCHL. 1909, n.s., t. LXVI, p. 127-129 = A. Audollent).
Verzameling van 13 studiën, in verscheidene tijdschriften verschenen (1892-1908).	Colliguntur hic in unum 13 opera, olim variis in periodicis edita (1892-1908).
Toutain bekampt alwie, voor het verklaren van bedoelde verzinselen, uitsluitend een bepaald stelsel aankleeft. (G. d'A.).	Omnem, unius tantum ope systematis explicandae mythologiae conatum, Auctor quasi non sufficientem strenuè impugnat.

583 J. Auriault. Les vraies forces. XI. La saintelé du XIV^e au XVI^e siècle. (Eglise militante; Jeanne d'Arc et la France; Saint Ignace et la Compagnie de Jésus; sainte Thérèse et le Carmel; le Concile de Trente). Paris, Vitte, 1908, in-16, 247 p.
584 S. Bernard. La Vierge-Esprit. La doctrine de la sagesse selon la tradition et la philosophie. Paris, Beaudelot. 1909, in-8, 47 p.
585 J. Böhmer. Der religionsgeschichtliche Rahmen des Reiches Gottes. Leipzig, Dieterich, 1909, 8^o, vi-215 S.M. 4.
586 E. Boutroux. Science et religion dans la philosophie contemporaine. Paris, 1908, in-16. (LMI. 1909, t. III, p. 449-450 = E. van Biéma).
‘L'Auteur ne détermine les rapports de la science et de la religion ni en savant ni en croyant...’ (E. v. B.).
587 L.G. Broughton. Salvation and the old theology. Pivot points in romans. London, Hodder, 1908, 8vo, 188 p. 2s. 6d.
588 H. Camerlynck. L'origine du christianisme [à propros des similitudes avec le Bouddhisme]. - TICHRO. 1908, v. II, p. 353.
Cf. n. 124.

589 A. Causse. L'évolution de l'espérance messianique dans le christianisme primitif. (Thèse). Paris, Fischbacher, 1908. in-8, 250 p.
590 T.K. Cheyne. Traditions and beliefs of ancient Israël. Loudou, 1907, 8vo, xxx-591 p. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 408 = Mayer Lambert).
Steunt op de aprioristische verklaring van het woord YeraHmeel, alszijnde de naam van het oorspronkelijk land en van de eerste godheid der Israëlieten.	Haeret in explicatione aprioristicâ verbi YeraHmeel, quasi fuerit nomen primae regionis et primae divinitatis Israëlitarum.
591 C.H. Cornill. - E. von Dobschütz. - W. Hermann. - W. Stärk. - E. Tröl[...]sch. Das Christentum. (Wissenschaft und Bildung, hrsg. v. P. Herre. H. 50). Leipzig, Quelle, 1908, 8^o, 164 S.M. 1,25. (DLZ. 1908, Bd. XXIX, Hfs. 3086-3088 = H. Holtzmann).
592 T. Witton Davies. The relation between judaism and christianity. - TICHRO. 1908, v. II, p. 303-305.
Cf. n. 124.
593 X. de Franciosi. Le Sacré-Caeur de Jésus et la tradition. Documents recueillis chez les pères, les docteurs, les hagiographes. 2^e éd. Tournai, Casterman, 1908, in-8, viii-748 p. Fr. 6.
594 L. de la Vallée Poussin. Le bouddhisme et l'apologétique. - RPA. 1908, t. VII, p. 117-123.
595 J. de la Perrière. Dieu et science. T. I-II. Paris, Vitte, 1909, in-16, xii-314 et 369 p. Fr. 7.
596 L. de la Vallée Poussin. Un point de contact entre le christianisme et le bouddhisme. - Mélanges Godefroid Kurth. 1908, t. 1, p. 13-15.
Cf. n. 1344.
597 J.P. de Man. Theosofie en christendom. Amsterdam, Theosofische uitgeversmaatschappij, 1908, 8^o, iv-30en 160 bl. G. 1,90.
598 F. de T. El modernismo cientifico y la crisis historica. - CD. 1909, t. LXXVIII, p. 132-141 (cont,).
599 S.R. Driver. - W. Sanday. Christianity and other Religions. Three short sermons. London, Longmans, 1908, 12mo, 47 p. 1s. 6d. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 289 = P. Alphandéry).
Sermoenen uitgesproken door twee protestantsche stiftheeren als een soort voorbereiding tot het Congres der Godsdienstengeschiedenis, dat korts daarna te Oxford plaats had.	Conciones a duobus canonicis protestantibus traditae in praeparationem coetûs universalis, qui paulo post in Oxonia de religio num historiâ celebrandus erat.
600 R. Eucken. Hauptprobleme der Religionsphilosophie der Gegenwart. Berlin, Reuther, 1907, 8^o, 120 S.M. 1,50. (RHR. 1908. t. LVIII, p. 285-287 = A.-N.B.).
De godsdienst volgt de ontwikkeling van het verstandelijk leven (A.-N.B.).	Religio evolutioni philosophiae aptatur.
- Zulke stelsels strijden doorgaans vooraf, ook hier, tegen een blijvenden geopenbaarden godsdienst. Echter alle geschiedkudige studie of daadvorschende wetenschap moet afzien van stelsels vooraf.	- Talia systemata generatim, etiam hic, a priori omni religioni revelatae et permanenti advert santur. Iamverò historicum aliudve quodvis de factis studium horrescat oportet a sententiis dictis a priori.
L. Ghys.

601 L. Feuchtwanger. Geschichte der sozialen Politik und des Armenwesens im Zeitalter der Reformation, besonders in Deutschland. 1. Tl. Reformen und Ideen bis 1526. (Diss.) Berlin, 1908, 8^o, 37 S.
602 I. Guibert. Les croyances religieuses et la science de la nature. Paris Beauchesne, 1908, in-16, 320 p. Fr. 3. (PPL. 1909. t. CXV, p. 149-150 = C. de Kirwan).
603 [I, 897, 2200] Ch. J. Héfélé. Histoire des Conciles d'après les documents originaux. T. II. 1^re partie. Paris, Letouzey, 1908, in-8, 646 p. Fr. 7,50. (RHE. 1909, t. X, p. 103-105 = P. Demeuldre; PPL. 1909, t. CXV, p. 62 = J.).
604 L.T. Hobhouse. Comparative religion and sociology. - TICHRO. 1908, v. II, p. 433-445.
Cf. u. 124.
605 F.S. Hoffmann. The sphere of religion: A consideration of its nature and of its influence upon the progress of civilization. New-York, Putnam, 1908, 387 p. Sh. 1,75.
606 Th. Kappstein. Moderne Theologie und Kultur. Essai. Berlin, Marquardt, 143 S.M. 3.
607 A. Klaver. De inhoud van Haemstede's martelaarsboek. - NAKG. 1908, n.r., bd. VI, bl. 174-190.
Inlichtingen over 't leven, 't geloof en 't lijden der protestantsche martelaars. (RHEPB. 1909, t. X. n. 1991).	Commentaria in martyrologium Haemstedense, scil. morando in vita in fide et in passione martyrum ‘protestantium’.
608 M.J. Lagrange. Le messianisme chez les Juifs. (150 av. J.-C. à 200 ap. J.-C.). (Etudes bibliques). Paris, Gabalda, 1909, in-8, viii-349 p. Fr. 10. (TLBI. 1909, Bd. XXX, Hfs. 79-81 = E. König.)
609 W. Larfeld. Alter od. neuer Glaube? Ein Beitrag zur Orientierung in den religiösen Wirren der Gegenwart. Bielefeld, Velhagen, 1908, 8^o, v-168 S.M. 1,50.
610 M. Legendre. Le christianisme espagnol d'après Angel Ganivet. - RCÉ. 1908, t. V, p. 465-488; 526-552.
611 J.D. Luciani. La Djaouhara. Traité de théologie par Ibrahim Lagani, avec notes d'Abdesselem et d'El-Badjouri. Texte arabe et traduction française par J.D. Luciani. Alger, 1907, in-8, xxi-39-36 pp. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 269-272 = I. Goldziher).
‘M. Luciani a rendu un réel service à la science islamique par cette solide publication’ (I.G.).
612 J. Mader. Apostel und Herrenbrüder. - BiblZ. 1908, Bd. VI, S. 393-406.
613 A. Marmorstein. Les ‘Epicuriens’ dans la littérature Talmudique. - REJ. 1907, t. LIV, p. 181-193.
‘...ils ne peuvent avoir été des chrétiens, mais seulement des gnostiques antinomistes’.
614 A. Matthes. Die moderne Religionswissenschaft und das Evangelium der Kirche. - NKZ. 1909, Bd. XX, S. 131-154.
615 G. Mau. Die Religionsphilosophie Kaiser Julians in seinen Reden auf König Helios und die Göttermutter. Leipzig, Teubner, 1908, 8^o, viii-170 S. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 435 = P. Alphandéry).
Cf. n. 476.

616 Ch. Mercier. Les Prophètes d'Israël. Roubaix, Foyer solidariste, 1908. in-8 156 p. Fr. 1,60. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 262-264 = C. Piepenbring).
‘Travaii de vulgarisation’ (C.P.).
Godsdienstige, zedelijke, maatschappelijke en zelfs staatkundige in vloed van Israëls propheten op hun tijdgenooten. Schrijver weigerde echter ze te beschouwen als Zieners in de toekomst (C.P.). - Dat Schrijver weigerde ze te beschouwen als Zieners, is daarom nog geen bewijs, dat zij het met wezenlijk kunnen geweest zijn of werkelijk waren. En alleszins, weigeren een opzicht in acht te nemen, is het wel wetenschappelijk-onbevooroordeeld werken?	Quid in re religiosâ, morali, oeconomicâ necnon politicâ prophetae israëlitici apud cooevos valuerint. Ex ratione vero renuit Auctor illos prophetas, tanquam futura quaedam intuitos vel ideo ‘Videntes’, inspicere (C.P.). - Quod certe licuit Auctori; sed ex eius facto non sequitur, illos reapse nihil ‘vidisse’. Ceterum recta ratio in scientialiter et aequabiliter rem intuendo, non videturesse ut quis renuat subiectum ex aliqua parte speculari.
L. Ghys.
617 H. Oxenham. Histoire du dogme de la Rédemption. Trad. par J. Bruneau. Pans Bloud, 1909, in-16, 347 p. Fr. 4. (RBén. 1909, t. XXVI, p. 119-120 = B. Lebbe; RFCO. 1909, t. XVIII, p. 426-427 = P.M.).
618 M.O. Owen. Messiah beliefs of the american Indians. - TICHRO 1908, v. I, p. 101-102.
Ten deele is hier spraak van godheden welker geschiedeins herinnert aan deze van den Messias. (RHEPB. 1909, t. X, n. 2861).	Agitur interdum de diis quibusdam, quorum sors videtur tequanda Messianicae.
Cf. n. 124.
619 N. Paulus. Neue Aufstellungen über die Anfünge des Ablasses. - HJ. 1909, t. XXX, p. 13-14.
620 N. Paulus. Zur Kontroverse über den Hexenhammer. - HJ. 1908 Bd XXIX, S. 559-574.
621 St. D. Peet. The Natural and the Supernatural. - AAOJ. 1908 v. XXX, no. 5.
622 S. Périssé. Sciences et religions à travers les siècles. Paris, Fischbacher 1908, in-8, xiii-480 p. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 292 = P. A[lphandéry]).
Clericahsme en materialisme moeten bevochten en vervangen worden door een wetenschappelijk spiritualisme. S.P. is zijn kennis gaan putten in encyclopedieën, die dan nog niet altijd de beste waren (P.A.).	Clericalismus et materialismus cedant scientifico cuidam spiritualismo. Auctor ex variis - non tamen semper melioribus - libris, sic dictis encyelopediis, suam scientiam hausit.
623 Religions Influences. - SoM. New series, 1908. v. X, no. 3. July.
624 A. Schmid. Die Seitenwunde Christi. - ZCK. 1908, Bd. XXI, Hfs. 217-218.
625 [I, 69, 423, 900, 1638] W. Schmidt. L'origine de l'idée de Dieu. - Anthr 1909, Bd. IV, S. 207-250; 505-524 (Forts., Forts. f.).
Tot nog toe had W. Schm. niet anders gedaan, dan zijn oordeel uiteengezet over A. Lang's stelsel en over de meeningen	Hucusque doctissimus noster W. Schm. theoriam laudandi A. Lang sententiasque oppositas

van Lang's bestrijders. Nu echter wil hij uit al het voorgaande een algemeen besluit trekken, hiervoor steunende op feiten, die bij volken uit Australiën voorkomen en die hier nauwkeurig onderzocht worden.	adversariorum ipsius A. Lang criticè exposuerat. Nunc vero generalem quamdam conclusionem ex praecedentibns iam deducturus, exempla sua petit ex historiâ, accurate exploratâ, nationum Australiae.
Schrijver komt tot de volgende besluiten: a/ er dient een onderscheid gemaakt tusschen godsdienst en verzinsel;	Iamvero ab Auctore ostenditur: a/ distinguendum esse inter religionem et mythologiam;
b/ voor de volken uit het Zuid-Oosten van Australiën, kan men nog aantoonen, dat het monotheism de oorspronkelijke godsdienst geweest is en ter plaats zelf ontstond. Eerst later werd het zuiver begrip van het Opperwezen vermengd voorstellingen, eigen aan een Zonnegod of aan een verheerlijkten Stamvader.	b/ apud nationes Australiae meridionalis (versus orientem), adhuc exstare indicia monotheismi primitivi et non aliunde in illas regiones introducti, ideoque notionem genuinam Entis Supremet mi fuisse postea corruptam, et quidem sententiis desumptis ex cultu praestito cuidam deo solari vel avo deificato.
Wat A. Lang zelf aangaat, is W. Schm. het met hem in hoofdzaak en over het algemeen ééns, vooral hierin, dat het begrip van het Opperwezen zonder moeite ook door de oervolken kan bekomen worden.	Ceteroquin W. Schm. quoad res principaliores idem sentit ac A. Lang, praesertim ubi hic opinatur, notionem Entis Supremi etiam ab incultis gentibus posse et sine labore acquiri.
Zoodus, het stelsel van het oorspronkelijk animism wordt duchtig bestreden door dit van het vóóranimistisch monotheism. Maar op onze dagen wordt hetzelfde stelsel nog bevochten, ofschoon minder doelmatig door een ander nu te besprekenstelsel, waarin beweerd wordt, dat tooverij de oorsprong is van allen godsdienst.	Ergo theoria animismi primitivi haud sine solidis argumentis a theoriâ praenimistici monotheismi impetitur. Nostris autem temporibus idem animismus primitivus insuper aliâ nunc exponendâ theoriâ, sc. magià primitivà, sed revera minus apte, impugnatur.
Daarom geeft Schrijver ons in een zevende hoofdstuk een overzicht van de verscheidene richtingen in het stelsel der oorspronkelijke tooverij:	In capite VII invenire est, quae sint praecipumsententiae, ad theoriam magiae primitivae spectantes. Nominantur:
1/ Guyau: zijn boek L'irréligion de l'avenir aprioristisch.	1/ Guyau, cuius opus iuxtacitatum est aprioristicum.
2/ J.H. King: zijn werk The Supernatural is wetenschappelijk aangelegd. J.H. King mag als Vader van het stelsel der oorspronkelijke tooverij aangezien worden.	2/ J.H. King, cuius opus ‘The Supernatural’ est scientificè conceptum. Ipse H. King theoriae magiae primitivae praecursor et auctor merito vocabitur.
3/ R.R. Marett: zijn bijdrage Preanimistic Religion (- FL. 1900, v XI, p. 162-182) werd te haastig algewerkt.	3/ R.R. Marett: opus eius iuxtacitatum citius tequo est confectum.

4/ H. Hubert. - M. Mauss: hun bijdrage Esquisse d'une théorie générale de la magie(- L'année sociologique. 1904, p. 1-146) is het werk van sociologen, voor wie de invloed van de maatschappij alle werking en persoonlijkheid van den enkeling opslorpt.	4/ H. Hubert. - M. Mauss, qui in elucubrationibus iuxtim indicatis de magiâ scripserunt, sunt sociologi, qui omnem actionem singularem cuiuscumque personae flocci facientes, ideo communi societatis actioni quam maximum pondus addendum opinantur.
Al deze werken kunnen dienstig zijn, om de tooverij bij de oervolken te helpen verklaren. Zedolen echter voornamelijk hierin, dat ze in de tooverij den oorsprong van den godsdienst plaatsen, en daarbij loochenen dat de oervolken van den beginne af het begrip hadden van een persoonlijk Opperwezen.	Quae omnia opera hic notata utilia quidem sunt, quibus multae res magicae explanentur; quse verò omnia eadem opera errant prsesertim hac ratione, quum ab eis affirmetur, quin probari queat, ex magiâ religionem ortam esse, et quum negetur exstitisse apud gentes incultas, saltem in initio vitae religiosae, notionem Entis Supremi personalis.
- Dit alles wordt ons door Schrijver duidelijk, bondig en grondig voorgesteld.	- Talia ab Auctore W. Schm. breviter sed nitide exponuntur.
L. Ghys.
626 Ch. Gr. Shaw. Christianity and modern culture. An essay in philosophy of religion. Cincinnati, Jennings, 1908, 310 p. Sh. 1,25. (AJT. 1909, v. XIII, p. 147-148 = G.B. Foster.)
627 A. Villien. Histoire des commandements de l'Église. Préface par M. Boudinhon. Paris, Gabalda, 1909, in-8, xii-357 p. Fr. 3,50.
Cf. Bvb. I, 1641.
628 H. Weinel. Ibsen. Björnson. Nietzsche. Individualismus und Christentum. Tübingen, Mohr, 8^o, 244 S.M. 3. (RCHL. 1908, n.s., t. LXV, p. 299-300 = L.R.).
629 C.T. Winchester. The life of John Wesley. New-York, Macmillan, 1906, 8vo, xiii-301 p. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 291 = P. A[lphandéry]).
Schrijver zegt, dat hij het leven van den stichter van het Methodisme wil voorstellen in heel zijnen omvang, en objektiever dan tot nog toe gedaan werd.	Mens Auctoris fuit, ut ipse declarat, fundatoris Methodismi vitam plenissimè et prorsus obiectivè proponere.
‘Vaste projet dont on ne saurait dire qu'il ait été tout entier réalisé.’ (P.A.).
630 Th. Witry. Moderner Pseudomessianismus. - ZRePs. 1909, Bd. II, S. 411-416.
Levensbericht van twee stichters van sekten, die zich als den verwachten Messias voorstelden:	Biographia duorum quorum dam sectarum fundatorum, np. qui se Messiam esse dicebant:
1/ Bonjour, die op het einde der XVIII^e eeuw de sekte der Fareinisten stichtte in 't fransch dorp Farein (Depart. Ain);	1/ Boujour, qui sec. XVIII^o in vico Farein in Gallia docebat.
2/ Wilhelm Monod (1800-1896). [Vgl. Bvb. I, 886, 887].	2/ Wilhelmi Monod (1800-1896). [Cf. Bvb. I, 886, 887].

631 E. Albertz. Bibelstunden über das Leben Jesu. Hrsg. von H. von Hase. Gutersloh, Bertelsmann, 1908, 8^o, vi-416 S.M. 5. (TLBI. 1908, Bd. XXIX. Hfs. 549-550 = W. Sperl).
632 L. Brun. Jesus og det gamle Testamente. (Fri forskning og positiv kristendom). Kjøbenhavn, Gad. 1908, 8^o, 116 s. Kr. 1,75.
De Jesu et veteri Testamento, liberè in inquirendo, positivè in sentiendo.
633 F.C. Conybeare. The use of sacred names. - TICHRO. 1908, v. II, p. 358-361.
Hier wordt een vergelijking ingesteld tusschen de namen van Jesus en de apostelen, en dezen van voormannen uit andere godsdiensten (RHEPB. 1909, t. X, n. 2859).	Conferuntur inter se nomina Jesu quidem et Apostolorum ab altera parte, ab altera verò, alia ex aliis cultibus, illustria.
634 J.A. Cramer. Het historisch getuigenis aangaande de opstanding van Jesus-Christus. - TT. 1908, bd. XLIII, bl. 51-78.
De testimonio historico circa J.-Cⁱ resurrectionem.
635 Gr. Dodici. La sepoltura di Gesù e la critica più recente. - SC. 1908, 4^a s., t. XIV, p. 201-208.
636 C.F. Dole. What we [?] know about Jesus. Chicago, Open court, 1908, xiii-89 p. Sh. 0,75. (AJT. 1909, v. XIII, p. 117-120 = S.J. Case).
Dat wat in Jesus' leering weerde heeft was niet nieuw: en de stichter van t Christendom is Paulus geweest. (RHEPB. 1909, t. X, n. 2935).	Nullâ parte validâ, nova fuisse videtur Jesu doctrina: Auctor verò Christianismi revera fuit Paulus.
That's what C.F.D. does know about Jesus!
Cf. n. 549, 650.
637 F.W. Farrar. Das Leben Jesu. Deutsche Bearbeitung v. F. Barth. H. 1. Neuenburg, Zahn, 1908, 8^o, viii-32 S., 12 Taf. 300 Abb. Das H.M. 1.
638 W.W. Fenn. - W.D. Mackenzie. The relation between the resurrection of Jesus and the belief in immortality. - AJT. 1908, v. XII, p. 565-587.
639 [I, 1646] L.-Cl. Fillion. Ce que les rationalistes daignent nous laisser de la vie de Jésus. - RCF. 1908, t. LV, p. 641-665 (suite, à suivre).
640 [I, 896] L.-Cl. Fillion. L'existence historique de Jésus et le rationalisme contemporain. - RQH. 1908. t. LXXXIV, p. 365-398 (suite et fin).
641 J. Groenings. The history of the passion of our Lord Jesus Christ. Saint-Louis, Herder, 1908, 8vo, xiv-461 p. (CUB. 1909, t. XV, p. 96-97 = A. Menges).
642 E. Heyn. Geschichte Jesu. (Reukauf und Heyn. Präparation lur den evangelischen Religionsunterricht in den Oberkiassen der Volksschule und den Mittelklassen höherer Schulen. Bd. VIII). 3^e Aufl. Leipzig, Wunderlich, 1908, 8^o, xviii-337 S.M. 4. (DLZ. 1909, Bd. XXX, Hfs. 400-401 = H. Holtzmann).
643 K. Kastner. Christi Dornenkrönung und Verspottung durch die römische Soldateska. - BiblZ. 1908, Bd. VI, S. 378-392.
644 Th. Korff. Die Auferstehung Christi und die radikale Theologie. Die Feststellung und Deutung der geschichtlichen Tatsachen der Auferstehung des Herrn durch die fortgeschrittene moderne Theologie (Arn. Meyer u.

H Holtzmann) in kritischer Beleuchtung. Halle, Strien, 1908, 8^o, vii-258 S.M. 4,50. (TLZ. 1909, Bd. XXXIV, Hfs. 135-136 = H. Holtzmann).

645 E. Kuhl. Das Selbstbewusstsein Jesu. Munster, Aschendorff 1908 88 S.M. 0,90. (TRev. 1908, Bd. VII, Hfs. 621-622 = Dausch).

646 P. Ladeuze. Christus' Verrijzenis voor de moderne critiek. Vert. door B. van Kesteren, (Kat. 1909, bd. CXXXV, bl. 86-87 = B.D. van Breda).

Vert. van La Résurrection de Jésus devant la critique contemporaine. (Conférence faite à l'Association des Anciens Etudiants de Bonne-Espérance. Réunion du jeudi 19 sept. 1907). Louvain, Ch. Peeters, 1907, in-8, 32 p. Fr. 0,75.

647 P. Le Breton. La résurrection du Christ. Paris, Nourry. 1908, in-18, 100 p. Fr. 1,25.

648 E. Le Camus. La vita di Gesù Christo. 3^a ed. Brescia, Libr. Queriniana 591 et 738 p. L. 9. (SC. 1908, 4^a s., t. XIV, p. 649-650 = a.l.n.).

649 J.A. Leighton. Jesus Christ and the civilisation of to-day. New York Macmillan, 1908. (AJT. 1908, v. XII, p. 669-671 = A.T. Burns).

650 A.C. Mac Giffert. Was Jesus or Paul the founder of christianity? - AJT 1909, v. XIII, p. 1-20.

Cf. n. 549, 636.

651 E. Mangenot. La résurrection de Jésus Christ. - RPA. 1908, t. VII, p. 161-177, 253-271 (suite, à suivre).

652 C. Manthey-Zorn. Der Heiland. Das Bild Jesu Christi, den vier Evangelien nachgezeichnet. Zwickau, Schriftenverein, 1908, 8^o, xv-403 S. mit Abb. M. 7.

653 M. Meschler. Gesammelte kleinere Schriften. H. 1. Zum Charakterbild Jesu. Freiburg. i. Br., Herder, 1908, 8^o, viii-112 S.M. 1,40. (TLZ. 1908, Bd. XXXIII, Hfs. 557 = P. Wernle).

654 A.N. Jizn Jisusa Ern. Renana. - PS. 1908, t. II, p. 369-382. Vita Jesu auct. Ern. Renan.

655 M. Neeser. La durée du ministère de Jésus. Étude exégétique et chronologique. RTP. 1908, t. XXXXI, p. 327-366 (à suivre).

656 W.R, Nicoll. The Church's one foundation. Christ and recent criticism London, Hodder, 1908, 12mo, 236 p. 2s.

657 J. Orr. The resurrection of Jesus. London, Hodder, 1908, 8vo. 292 p. 6s.

658 R. Otto. Life and ministry of Jesus. London, Paul, 1908, 8vo, 2s. 6d.

659 J. Riehl. Jesus im Wandel der Zeiten Berlin, Seemann, 1908 8^o, 105 S. (TLZ. 1908, Bd. XXXIII, Hfs. 557 = P Wernle).

660 A.T. Robertson. Epochs in the life of Jesus. A study of development and struggle in the messiah's work. London, Hodder, 1908, 8vo. 202 p. 2s. 6d. (PTR. 1909, t. VII, p. 133-134 = W.P. Armstrong).

661 Ch. H. Robinson. Studies in the resurrection of Christ. An argument. London, Longmans, 1909, 8vo, 162 p. 3.s 6d

662 E. Schoyen. Messias. Jesu Knsti liv efter de fire Evangelier. Indledning v. P.B. Stoylen. Christiania, Stenersen, 1908, 486 s. Kr. 4.

Vita Xⁱ secundum 4 Evangelia.

663 J. Steinbeck. Das göttliche Selbstbewusstsein Jesu nach dem Zeugnis der Synoptiker. Eine Untersuchung zur Christologie. Leipzig, Deichert, 1908, 8^o, 61 S.M. 1,20. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 274 = M. Goguel).
‘L'auteur se propose d'établir que... Jésus a eu une conscience nette d'être vraiment homme, distinct de Dieu mais cependant d'essence divine’ (M.G.).
Cf. Bvb. I, 1644.
664 J. Stier. Zur Frage des Selbstbewusstseins Jesu. - NKZ. 1908, Bd. XIX, S. 911-934.
665 H. von Soden. Die wichtigsten Fragen im Leben Jesu. (Ferienkurs-Vorträge). 2^e Aufl. Berlin, Glaue, 1909, 8^o, 122 S.M. 2.
666 O. Zar-Adusht Ha'Nisch. Das Leben Jesu. Enthüllungen nach bisher uubekannten oriental. Quellen. Ueberges. v. D. Ammann. Leipzig, Lentze, 1908, 8^o, 79 S.M. 1,50.

667 S.M. Agnes. Nunnery life in the Church of England. London, Protestant truth soc., 1909, 8vo, 192 p. 1s.
668 G. Bonet-Maury. Les conférences religieuses dans l'Islamisme et les ordres militaires dans le catholicisme. - TICHRO. 1908, v. II, p. 339-345.
Parallèle établi entre les deux, influence exercée par les Musulmans. (RHEPB. 1909, t. X, n. 3395).
Cf. n. 124.
669 F. Callaey. Les origines de la vie monastique dans le christianisme. - ÉF. 1908, t. XXI, p. 38-53 (à suivre).
670 R.H. Connoly. Einige alte Regeln für syrische Mönche. Ueberges. v. O. Stark. - SMBCO. 1908, Bd. XXIX, S. 495-503.
671 M. Czerminski. Na górze Athos. Wsrod mniszej republiki. Krakau, Czas, 1908, in-8^o, 278 p. (RHE. 1909, t. X, p. 204).
De Athosberg. Zijn monnikengemeenebest	De monte Atho, necnon de eius monastica republica.
672 Delgrange. Les conférences ecclésiastiques du diocèse de Tournai au XVII^e siècle. - BSÉPC. 1908, t. XII, p. 255-256.
Notes extraites du ‘Journal’ du curé de Rumegies.
673 E. Dimnet. Figures de moines. (Les Bénédictins anglais de Douai. La Trappe. La vallée du Cadi et l'abbaye de Saint-Martin du Canigou. Une abbaye au XVIII^e siècle (Liessies vers 1720). Petit Moutier. Les moines de Shakespeare. Lettres de moines). Paris, Perrin, 1909, in-8, 252 p. Fr. 3,50.
674 E.L. Earp. Social aspects of religious institutions. New-York, Eaton, 1908, xii-152 p. (AJT. 1908, v. XII, p. 667-668 = A.T. Burns).
675 R. Génier. Vie de Saint Euthyme le Grand (377-473). Les moines et l'Église en Palestine au V^e siècle. (Études palestiniennes et orientales, éd. Lagrange). Paris, Gabalda, 1909, in-8, xxxii-301 p. avec grav. et cart. Fr. 4.
676 M. Heins. Nos temples et nos institutions cultuelles [belges]. - BTCB. 1909, t. XV, p. 49-52, ill.
Al te... bondige geschiedenis.	Historia summaria... nimis.
677 [I, 1218, 2240] F. Nau. Histoires des solitaires égyptiens. [ms. Coislin 126. fol. 198 ssq.] - ROC. 1908, 2^e s., t. III, p. 266-297 (suite, à suivre).

678 Th. Reinach. [Les prêtres de Tebtynis]. - REG. 1909. p. 62: RHR. 1909, t. LIX, p. 136.
‘Dans le second vol. des papyrus de Tebtynis publiés par B. Grenfell, A. Hunt, E. Goodspeed, plusieurs textes ont trait à l'organisation des prêtres de Soknebtunis, le dieu-crocodile identifié à Saturne. Résumé’ (RHR.).
679 F. Tocco. Studii Francescani. Neapoli, Perella, 1909, in-12^o, vi-558 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 130 = P. A[lphandéry]).
‘...se rapportent surtout à deux périodes de l'histoire de l'ordre: vie de s. François; conflit entre spirituels et conventuels aux XIII^e et XIV^e siècles’ (P.A.).

680 J. Bessmer. Die Religion und das sog. Unterbewusstsein. - SML. 1909 Bd. LXXVI, S. 60-75.
681 E. Bosc. La Psychologie devant la science et les savants. Ode et fluide odique, Aura, Polarité humaine, Fluide astral, Magnétisme, Hypnotisme, Suggestion, L'hypnose, Catalepsie, Léthargie, Somnambulisme, Clairevue, Clairaudience, Télépathie, Médium, Extériorisation, Obsessions, Les sept dimensions dé l'espace, La force psychique, Spiritisme, Les trois âges de l'homme, Magie et Goétie, Occultisme. Paris, Daragon, in-12, 380 p. Fr. 3,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. 59* = A. Fanton).
‘Pot-pourri. Définitions vagues et incomplètes, exposé nuageux, absence complète de preuves. Critique nulle’ (A.F.).
682 Bresler. Das religiöse Schuldbewusstsein. - ZRePs. 1909, Bd. III. S. 1-16.
G. Stosch had beweerd (Bvb. I, 1597), dat het schuldgevoel, oorsprong van den godsdienst, iets transcendentaals, iets buitenwereldsch was. Daarop heeft D^r Bresler tot verscheidene geneesheeren voor zenuwziekten het verzoek gericht, hun meening over het godsdienstig schuldgevoel te willen mededeelen. Die hebben geantwoord, dat dit gevoel een heel natuurlijk verschijnsel is, dat te verklaren valt door psychopathologische wetten.	G. Stosch asseruerat (Bvb. I, 1597), conscientiam culpae, ex quâ sensus religiosus in homine educeretur, esse aliquid metaphysicum. Qua de re Dr. Bresler plures doctores medicinae, qui praesertim nervorum morbis studuerunt, consuluit. Qui doctores responderunt illam culpae conscientiam esse phaenomenon quoddam naturale, legibus psychopathologicis explicandum.
- D^r Besler hadde moeten duidelijk aantoonen, waarom hij aan geneesheeren voor zenuwziekten, een gansch bijzondere bevoegdheid toekent, om over deze zaak te beslissen.	- Haud solidè nobis ab Auctore indicatum est, cur praesertim medici nervorum ad solvendam quaestionem maximè idonei ipsi visi sint.
L. Ghys.
683 M. Calderoni. Le basi psicologiche della responsabilità. - RIS 1908. a. XII. fasc. 4-5.
684 B. Erdmann. Umrisse zur Psychologie des Denkens. Tübingen, Mohr, 1908. M. 2. (ZRePs. 1908, Bd. II, S. 478-479 = R. Schütz).
685 P. Feine. Bekehrung im Neuen Testament u. in der Gegenwart. (Vortrag). Leipzig, Hinrich, 1908, 8^o, 30 S.M. 0,60.
686 D. Forck. Die Seelsorge an den Paralytikern. - ZRePs. 1909, Bd. II, S. 416-424; 467-474.

Zielenzorg te besteden aan krankzinnigen, bizonderlijk aan ben die lijden aan ‘dementia paralytica progressiva’, ziekte waarvan de voornaamste oorzaak is de syphilis.	De animarum cura praestanda dementibus, hic praesertim labo rantibus dementia paralytica progressiva, cuius morbi causa praecipua syphilis esse videtur.
687 R. Herbertz. Bewusstsein und Unbewusstes. Köln, Du Mont, 1908, 239 S.M. 3,20. (ZRePs. 1909, Bd. III. S. 47-18 = Fr. Sperl).
688 M. Hirschfeld. Ueber die Geschichte des Alkoholismus. - MGMN. 1909, Bd. VIII, S. 210-245.
689 J. Holtzmann. Moderne Sittlichkeitstheorien und christliches Lebensideal. (Wissenschaft und Religion. Sammlung bedeutender Zeitfragen). Strassburg, Le Roux, 1908, 8^o, 164 S. (JPST. 1908, Bd. XXIII, S. 231 = F. Klimke).
690 The Increase of the Degenerate. - SoM. New series, 1908, v. X, no. 4. August.
691 E. Kleemann. Psychologie der religiösen Geschmacklosigkeiten. - ZRePs. 1909, Bd. III, S. 27-35.
Hoe sommige menschen den godsdienst belachelijk maken, door het gebruik van smakelooze of onpassende uitdrukkingen voor hunne godsdienstige gevoelens. Voorbeelden.	Religionem ut ridiculum quid exhibet quisquis, ad exprimendum sensum religiosum, insulsa et inepta verba ant signa usurpat. Exempla talium nonnulla.
692 G. Marpillero. Saggio di psicologia dell'urbanismo. - RIS. 1908, t. XII, fasc. 4-5.
693 Ora. Mental Telepathy. - SoM. New series, 1908, v. X, no. 4. August.
694 H. Piéron. Les Problèmes actuels de l'Instinct. - BMSAP. 1908, 5^e sér., t. IX, p. 503-538.
Conférence (annuelle) transformiste (à la Soc. d'Anthrop. de Paris): Extension du terme; Définitions; Recherche des critères; Fin du dogme de l'immutabilité des instincts; Origine; Transformations; Disparition; Retour des instincts ‘vestigiaires’; Variation et atavisme.
‘...notre connaissance des instincts n'a cessé de se faire plus complète et plus précise; elle ne sera jamais sans doute tout à fait précise et tout à fait complète; mais nous nous rapprocherons toujours davantagede cette limite’ (p. 538).
695 A. Sokolowsky. Beobachtungen über die Psyche der Menschenaffen. Mit einem Vorwort von E. Haeckel. Neuer Frankfurter Verlag, 1908, 78 S. 9 Taf. mit III. M. 1,50. (ZRePs. 1908, Bd. II, S. 477 = R. Schütz).
Een bijdrage tot een toekomstige dierpsychologie; Schrijver staat op het standpunt van Haeckel's monisme (R.S.).	Ad praeparandam novam scientiam: sc. psychologiam animalium: sequitur Auctor sententiis professoris Haeckel.
696 M. Steiner. Die Lehre Darwins in ihren letzten Folgen. Berlin, Hofmann, 1908, 8^o, vii-244 S.M. 3. (Anthr. 1909, Bd. IV, S. 275-278 = W. Schmidt).
De darwinistische wereldbeschouwing en zedeleer staan lijnrecht tegenover de christelijke wereklopvatting en zedeleer. Welnu Schrijver aanziet het als bespottelijk, dat het meerendeel der Darwinisten hun stelsel niet durven naleven; tot	Quid de universo mundo, quid de vitâ humanâ, quid de moribus instituendis sentiendum sit, aliter docent christiani, aliter omnino statuunt darwinistse. Iamvero plerique darwinistae, teste Auc-

nog toc handelen ze te veel volgens christelijke begrippen.	tore, christianis adhuc moribus vivunt: quod insanum est, siquidem non alios mores docendos habet quisquam quam quibus vivit ipse.
- Op vele plaatsen oordeelt M. St. ongustig over de christelijke zedeleer, maar tevens zal zijn werk dienstig zijn, om het verantwoordelijkheidsgevoel weer op te wekken bij menigen onbezonnen Darwinist. Schrijver zegt niet, wat zijn wereldopvatting is. (W. Schm.).	- Doctrinam christianam de re morali M. St. passim improbat; attamen ex eius opere nonnulli darwinistae, imprudentes nec satis cogitantes, addiscere poterunt, quò vere spectet theoria darwinistica. Auctor vero non dicit quid ipse de mundi naturâ vel de vitae humanae fine sentiat.
697 The Strenuous Life of Civilised People. - SoM. New series, 1908, v. X, no. 5. September.
698 H. Virchow. Gesichtsmuskeln und Gesichtsausdruck. - ZfE. 1908, Bd. XL, H. 5.
699 F. von Reitzenstein. Die Entwicklungsgeschichte der Liebe. Stuttgart, Franck. M. 1.
700 C.C.J. Webb. On some recent movements in philosophy considered in relation to the philosophy of religion. - TICHRO. 1908, v. II, p. 416-424.
Cf. n. 121.
701 K. Weidel. Zur Metaphysik des Tragischen. - ZRePs. 1909, Bd. II, S. 357-373.
In het tragiek gevoel komt de mensch tot het bewustzijn, dat de wereid in een blinden loop doelloos vooruitsnelt.	In sensu tragico accipit homo claram conscientiam antiteleologiae universi huius mundi.
- Evenwel tot het, gevoel van het tragieke is het wellicht voldoende, 's menschen onmacht te ervaren tegenover hoogerstaande krachten, en het zal wel niet noodig zijn, daarbij te ondervinden, of de wereld dan al of niet doelloos zijnen weg gaat.	- Sed ad movendum sensum tragicum, satis videtur si homo sentiat totam suam industriam nihil valere adversus altiores vires, et non requiritur ut simul quidquam iudicet de huius mundi teleologiâ.
We mogen ten andere met Schrijver hierin ten volle instemmen, dat het onredelijk zou zijn, uit deze zoogezeide doelloosheid der wereld verder te besluiten tot een streng en volledig pessimismus.	Cum Auctore ceteroquin admittimus, ex illâ sic dictâ antiteleologiâ nullo modo concludi posse ad amarissimum et completum quemdam pessimismum.
L. Ghys.
702 G. Wendel. Der Schönheitsbegriff in der bildenden Kunst. Strassburg i. E., Heitz, 87 S.M. 1,50.
703 F. Zurbonsen. Das zweite Gesicht (die ‘Vorgeschichten’) nach Wirklichkeit und Wesen. Köln, Bachem, [1908], 8^o, 108 S.M. 1,60. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 76-77 = K. Wehrhan).

704 -ad-. Alte Gerichtsvorladung aus Osnabrück. (Aus dem Jahre 1714). - NSa. 1908-1909, Bd, XIV, S. 169.

705 R. Galle. An der Wiege des biblischen Geschichtsunterrichts und Luthers Passionalbuch. - MGDESg. Bd. XVII, S. 175-235. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 241).
‘Die 1529 von Luther zum Unterricht der Kinder u.d. T. ‘Passionalbuch’ herausgegebenen 49 biblischen Bilder mit Sprüchen bieten nicht etwas absolut Neues, sondern stehen in Zusammenhang mit einer grossen, hier eingehend geschilderten Gruppe mittelalterlicher Bearbeitungen der biblischen Erzählungen für die Laienwelt (Biblia pauperum, Speculum salvationis humanae, Passionale) (ZVV.).
706 L. Katscher. Eine segensreiche Reform. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 391-392. Ambidextrie. Vorteilen. Anfang.
707 P. Natrop. Religion innerhalb der Grenzen der Humanität. Ein Kapitel zur Grundlegung der Sozialpädagogik. 2^e Aufl. Tübingen, Mohr, 1908, 8^o, viii-126 S.M. 3. (TLZ. 1908, Bd. XXXIII, Hfs. 723-727 = E.W. Mayer).
708 To Study Abnormal Classes. - SoM. New series, 1908, v. X, no. 4. August.

709 R. Allier. Une société secrète au XVII^e siècle. La Compagnie du Très-Saint-Sacrement de l'Autel à Marseille. Documents publiés. Paris, Champion, 1909, in-8, xix-492 p. Fr. 6.
710 G. Bord. La Franc-Maçonnerie. Paris, Libr. nat., in-8, 550 p. Fr. 10. (MLP. 1909, t. XXI, p. 58* = J.-J.A.).
‘L'évolution de la maçonnerie des origines à la Révolution française. Indispensable à tous ceux qui, dorénavant, s'occuperont de la maçonnerie française’ (J.-J.A.).
Cf. nn. 820, 1102, 1522.
711 Copin-Albancelli. Le drame maçonnique. La conjuration juive contre le monde chrétien. 2^e éd. Paris, La Renaissance Française, 1909, in-8, 536 p. Fr. 3,50.
712 M.I. Levaillant. La Genèse de l'antisémitisme sous la Troisième République. - REJ. 1907, t. LIII, p. lxxvi-c.
‘Conférence faite à la Soc. des Études Juives le 14 Avril 1907’.
713 O. Neumann. Aus der Geschichte der geheimen Gesellschaften [der Freimaurerei] in der Ostmark. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 256-258.
Niet oordeelkundig aangegeven.	Nulla critica.
714 F. Schneider. Die Freimaurerei u. ihr Einfluss auf die geistige Kultur in Deutschland am Ende des XVIII. Jahrh. Prolegomena zu e. Geschichte der deutschen Romantik. Prag, Taussig, 1909, 8^o, x-234 S.M. 6.
715 Hutton Webster. Primitive Secret Societies. A Study in Early Politics and Religion. New York, The Macmillan Company, 1908, 8vo, xiii-227 p. (Anthr. 1909, Bd. IV, S. 537-538 = W. Schmidt).
‘Mr. W. belongs to that school of ethnologists,... who believe in the omnipotence of the “Elementar-Gedanke”... the author does not seem to be aware of the impulses and revolutions which may be provoked if two peoples of quite different social structure meet each other in the course of their history’ (W. Schm.).

716 G. Bouglé. Essais sur le régime des castes. (Travaux de l'Année sociologique. Dir. E. Durkheim). Paris, Alcan, 1908, in-8, xii-279 p. (FL. 1908, v. XIX,

p. 488-492 = E.S. Hartland; RHR. 1909, t. LIX, p. 96-100 = F. Lacôte).
Hoe deze verscheidene volksklassen tot stand kwamen, hoe ze taai voortleven, welk hun invloed is op den rassentoestand, op het recht, op stoffelijk gebied, op de letterkuude (F.L.).	Quorum tribuum origo, firmitas, necnon momentum in anthropologiam, in vitam oeconomicam, in artes liberales, etc.
‘...A valuable contribution to the solution of the problems offered by the mysterious East...’ (E.S.H.).
717 A. Coulin. Verfall des gerichtlichen und Entstehung des privaten Zweikampfes in Frankreich. Einleitung u. Kapitel I. Abschnitt 1. Die städtische Bevölkerung und der Zweikampf. (Diss.). Berlin, 1908, 8^o, 37 S.
718 A. Dubois. L'évolution de la notion de droit naturel antérieurement aux Physiocrates. (- RHDES. 1908), in-8, 37 p.
719 Estève. Le duel devant les idées modernes. Paris, Soc. franç. d'impr. et de libr., in-18, x-392 p. Fr. 3,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. 88* = J. Dumaset).
‘Étude historique, morale et sociale... avec les agréments d'une foule de penséesou d'anecdotes empruntées aux auteurs profanes et religieux...’ (J.D.).
720 A Freybe. Ein ‘schwerer Diebstahl’ aus dem Herzogtum Braunschweig oder Volksrecht und Juristenrecht. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 83-85.
Nach Sohnrey in d. Zs. ‘Land’.
Der ‘schwere Diebstahl’ war von einer Handvoll Holz... um zum Osterfeuer beizusteuern.
... ‘So werden durch das Juristenrecht oft [wie hier] Menschen zu ehrlosen Verbrechern gestempelt, die nach dem Volksrecht, das nie kleinlich rigoros urteilt, ehrliche Leute sind’.
721 A. Hellwig. Religiöse Verbrecher. - ZRePs. 1909, Bd. II, S. 386-411.
In menig geval zou de godsdienstzin misdadigers veeleer tot hun misdrijven aangewakkerd, dan ze ervan afgekeerd hebben.	Saepenumerò malefactores sende su religioso - nedum a sceleribus avertantur - e contra ad scelera patranda incitantur et sustentantur.
- Schrijver hadde er veel meer moeten op steunen, dat er hier geenszins spraak kan zijn van waren godsdienstzin; aldus zou men bij het lezen onder den indruk niet blijven, alsof zelfs de ware godsdienstzin verantwoordelijk zou ziju voor de aangehaalde en voor dergelijke misdaden.	- Curne Auctor non apertius significat, hic nullo modo agi de recto sensu religionis? Ne videamur rectae religioni in crimen vertere illud, quod ab ipsa recta religione reiicitur!
L. Ghys.
722 Hoppe. Die Beteiligung der einzelnen Konfessionen am Verbrechen in Oesterreich im Jahre 1905. - ZDSJ. 1909, Febr.
723 J. Lescure. La Conception de la propriété chez Aristote. (- RHDES. 1908), in-8, 20 p.
724 A. Linsenmayer. Die Behandlung der Frauen im römischen Christenprozess. - HPBKD. 1908, Bd. CXLI, S. 886-894.
725 Magda. Peut-on guérir la Criminalité par une Opération chirurgicale? - TAT. 1909, a. II, t. III, p. 234-237, ill.
‘Un beau rêve’.

726 H. Müller. Die §§ 280-282 des Kodex Hammurabi. - WZKM. 1908, Bd. XXII, H. 4.

727 M. Schorr. Die §§ 280-282 des Gesetzbuches Hammurabis. - WZKM. 1908, Bd. XXII, H. 4.

728 S. Talamo. Il concetto della schiavitù da Aristotele ai dottori scolastici. Roma, Via Federico Cesi 45, 1908. (Bess. 1907-1908, t. XII, p. 224-227.)

729 A. Wadler. Die Verbrechensbewegung im östlichen Europa. Bd. I. Die Kriminalität der Balkanländer. Ein Beitrag zur internationalen Verbrechenskunde und zur Methode der Kriminalstatistik. München, Hans Sachs-Verlag, 1908, 8^o, 265 S. Mit 107 Tab. u. 12 Diagr. (REES. 1908, t. I, p. 521-526 = E. Burle).

‘Ce livre... est avant tuut une coutribution à l'étude de la statistique criminelle’ (E.B.).

7. Taalkunde. - Linguistica.

730 P. Beer. Die schriftliche Bezeichnung der mundartlichen Laute unsrer Heimat [Posen]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 94-96.

731 W. Gössgen (†). Der Wortschatz der Mundart [der Bauern] von Dubraucke [Kr. Spremberg). - MSGV. 1908, Bd. X, S. 43-70.

... ‘die für die Mundart Sitte und Brauch charakteristischen Worte’.

732 A. Meillet. Introduction à l'étude comparée des langues indo-européennes. 2^e éd. Paris, Hachette, 1908, in-8, xxvi-464 p. Fr. 10. (VGids. 1909, bd. V, bl. 171-179 = J. Vercoullie).

733 L. Roll. Andreas Schmeller, der Erforscher der bayerischen Mundarten. - OPf. 1908, Bd. II, S. 102-104, 118-119, 133-135, 148-150, 166-167, 187-189.

734 J. Schiepek. Der Satzbau der Egerländer Mundart. (Beiträge zur Kenntnis Deutsch-böhmischer Mundarten iin Auftrage des Vereines für Geschichte der Deutschen in Böhmen, hsg. v. H. Lambel. 1.). 1. u. 2. Tl. Prag, Ver. f. Gesch. d. Deutschen i. Böhmen, 1899-1908, gr. 8^o, xxvi-206-610 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 239-240 = H. Michel).

735 F. Schön. Bericht über die Arbeit an der Saarbrücker Mundart. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 62-63.

736 W. von Unwerth. Das starke Verbum in der Schlesischen Mundart. - MSGV. 1908, Bd. X, S. 30-42.

‘...in den Hauptzügen die historische Entwicklung und auch wichtige Beobachtungen über die geographische Verbreitung...’

737 E. Vuarnet. Etude comparée des Patois de la Savoie. (- RSav. 1908, p. 66); Thonon-les-Bains, 1908.

738 P. Beer. Das Lissaer Strassennetz und seine Namen. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 51-54, 74-76, 97-99, 118-120.

739 Häberle. - [K. Frank]. Pfälzer Flurnamen. - DG. 1909, Bd. X, S. 41-43.

740 W. Hämpel. Merkwürdige Weg- und Flurnamen aus Brätz und Umgegend. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 505-507.

741 A. Körth. Merkwürdige Flurnamen und sonstige volkstümliche Bezeichnungen aus Schwerin a. W. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 77-78.

742 Marg. Lieux dits Brunehaut. - J. 1909, t. XIII, p. 4, 25.
743 W. Schoof. Schwälmer Ansiedelungen und Ortsnamen. - HBV. 1909, Bd. VIII, S. 17-48.
Tot de oordnamenkunde worden vereischt, niet alleen de kennis der taalgeschiedenis, de opzoekingen in de archiefbronnen en de kennis der levende gewestspraak, maar ook degeschiedenis van het volk en zijne beschavingsontwikkeling. In het ontstaan der oordnamen in Schwahn zijn drie tijdperken te ondeischeiden: 1. de oortijd (van de IV^e e.v. Chr. tot de IV^e e.n. Chr.): de namen werden ontleend aan de ligging, den aard, de voortbrengselen van den grond, waarop de oudste volkszettingen geschiedden, 2. de Frankische tijd (IV^e tot VIII^e e.): de namen duiden er de toeëigening en benuttiging van den grond aan; 3. de tijd der volle woonstuitbreiding en der laatste groote groudontginning (IX^e tot XII^e eeuw).	Ad scientiam toponymicam requiritur praeter rerum philologicarum omnium ac publicorum commentariorum, etiam patrii sermonis cognitio; addatur insuper praeteriti domestici veri locorumque cultûs memoria. Qua ratione in Schwalm tria spatia toponymiae convenit intueri: 1. Tempus ‘praehistoricum’ (a IV^o ante ad IV^m s. post Chr.): ex quo locorum nomina sunt geographica; 2. Tempus Francorum (ad VIII^m s.) quod suis locorum nominibus vindicationem et usum terrae significavit; 3. Tempus (ad s. XII^m) cuius coloniae numero maiores necnon alia colendi genera nominata servantur.
E. Van Cappel.
744 Les Sorcières: lieux dits. A. Boghaert-Vaché. - E.M. - A.H. [A Mons Florennes, Aische en Refail, au territoire de Bioulx]. - J. 1909, t. XIII, p. 32.
Cf. J. 1908, t. XII, p. 180.
745 E. Stauber. Die Orts- und Flurnamen der Gemeinde Töss. - (S-A. a.) Neue Zürcher Zeitung. 1908. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 295 = [E. Hoffmann-Krayer]).
‘Als Muster einer regionalen Flurnamenbehandlung empfehlenwert’ (E.H.-K.).
746 H. Tietze. - M. Hörnes. - M. Nistler. - Oesterreichische Kunsttopographie. Bd. I. Die Denkmäler des politischen Bezirks Krems. Beiheft: Die Sammlungen des Schlosses Grafenegg. Wien, Schroll, 1907, 480 Abb. 29 Taf., 1 Karte. (ZöV. 1909, Bd. XV, S. 54-55 = M. Haberlandt).
747 M. Treblin. Zur Kunde von den schlesischen Ortsnamen. - MSGV 1908 Bd. X, S. 78-85.
1. Volkstümliche Ortsnamenerklärungen: Achalm, Langenöls, Puschkau, Kühschmalz, Seiferdau, Schwedlich, Görbersdorf, Goldentraum, Eiben, Freudenburg (‘de Glåisehitte’);
2. Christoph Buschmanns († 1832) volkstümliche Flurnamenerklärungen aus Langenöls, Bez. Liegnitz: [einige Flurbenennungen von allgemeineren Interesse].
713 Weg-Namen. - DG. 1909, Bd. X, S. 130-131.
‘Bettelweg’, ‘Steinstrasse’. Ursprung?

749 A. Berloin. La Parole humaine. Etudes de philologie nouvelle d'après uue langue d'Amérique [: le ‘cri’]. Paris, Champion, 1908, in-8, 221 p. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 684-685 = H. Beuchat; Anthr. 1909, Bd. IV, S. 540 = F. Hestermann).

‘La langue primitive... conservée, presque pure, dans les idiomes algonquins, et en particulier dans le cri; les langues indo-européennes dérivent de la langue primitive qui s'est diversifiée et perfectionnée; il existe deux autres types de langues: 1. celles créées miraculeusement à Babel et qui n'ont rien gardé de la matière primordiale (ex: les langues sémitiques); 2. celles qui ont conservé en partie le vieux vocabulaire ou les vieilles formes grammaticales (ex: l'hébreu et le chinois)...
Chimère!’ (H.B.).	Insanum (F.H.).
750 Oehlmann. Die niederländische Sprache in Ostfriesland und den westfälischen Grafschaften. - DE. 1909, H. 1.
751 -r. Plattdeutsch in Bremen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 187.
‘Bis zum Jahre 1848... der “Ratsherren-Eid” in plattdeutscher Sprache... Auch in den Gerichten... wurde mit den Zeugen durchweg platt gesprochen’.
752 H. Schönhoff. Hochdeutsch und Niederdeutsch. Das mittelalterliche Rittertum. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 51-52.
Bondige geschiedenis en vergelijking.	Quomodo se habuerint inter se, seque adhuc habeant. - Strictim.
753 L. Traube. Nomina sacra. Versuch einer Geschichte der christlichen Kürzung. (Quellen und Untersuchungen zur lateinischen Philologie des Mittelalters. Bd. 2.) München, Beck, 1907, 8^o, x-295 S.M. 15. (BZ. 1908, Bd. XVII, S. 228-229 = K.K.; EHR. 1908, v. XXIII, p. 188-189 = A. Souter; RAug. 1908, t. VII, p. 190-213 = A. Fitz; RBén. 1908, t. XXV, p. 235-240 = G. Morin; AB. 1908, t. XXVII, p. 212-213 = A. P[oncelet]; RHE, 1909, t. X, p. 351-355 = J. Lebon; TRev. 1908, Bd. VII, Hfs. 450-452 = H. Cladder; MA. 1908, 2^e sér., t. XII, p. 218-221 = M. Prou; RHist. 1909, t.C, p. 164 = Ch. Guignebert; RCHL. 1908, n. sér., t. LXV, p. 470-472 = P. Lejay).
754 Wie uns der Schnabel gewachsen ist. X. Körth. - Fr. Steinke. Aus dem Laut- und Wortbestand des Plattdeutschen der Gegend ron Rogasen, -von Schönlanke. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 165-167, 308-309.

755 R. Andree. Judische Sprachbestrebungen. - Münchener Neueste Nachrichten, Beilage. 1908, Okt.
756 Fr. Cramer. Aus der Studentensprache. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 538-539.
757 H. Jantzen. Modewörter. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 713-716.
Wie ‘Frau Mode... auf dem Gebiete der Sprache und ihrer Entwicklung einen... Einfluss ausübt’.
758 M. Lehmann-Filhès. Isländische Bezeichnungen für die Himmelsgegenden. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 207.
Beweis... dass die Urahnen der heutigen Bewohner Islands von Norwegen herübergekommen sind...
759 Rosenberg. Zur Wortgeschichte unserer Münznamen. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 511-512.
760 E. von Baudissin. Etwas Deutsch für die deutsche Frauen. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 265-266.
Uit verschillende gewesten verschillende namen om 'tzelfde huis- of keukengerief te beduiden.	Variis e regionibus varia pro supellectili nomina.

761 Winstedt. Some Old German-Gypsy Word-Lists. - JGLS. N. s., v. 2, no. 2.

762 O. Behrend. [Haare] Klöben = Haare scheiden. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 17.
‘...aus der Gegend von Hameln [?]’.
763 J. Bender. Beiträge zur rheinischen Mundart. (Unter Zugrundelegung der Mundart von Siegburg-Müldorf). - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 50-55.
Wortkreise. 1. joot = gut; 2. kop = Kopf; 3. driivə = treiben.
Art, Bedeutung, Wortbildung, Redewendungen.
764 J.L. Brandstetter. Die Rigi und der Pilatus, zwei Grenzsteine zwischen Helvetien und Rätien. - (S.A.a.) GFr. 1908, Bd. LXIII. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 72 = [E. Hoffmann-Krayer]).
‘Erklärung von mehr als 100 geographischen Namen’.
765 P. Drechsler. Sprachliche Erstarrungen im Schlesischen. - MSGV 1908, Bd. X, S. 71-77.
‘Sprachliche Erscheinungen deren Grundbedeutung allmählich verblasst is...’ wie: maleicht, wer weiss was, gleich, dech, halt, gelt, schan, merscheint, wunder, sei Lebtage, sich, aufs grade Wohl, in die kene, amende, beileibe... u.s.w.
766 E. Gailliard. ‘Geback’: Iemand ‘een geback’ in zijnen ‘sack schieten’ en Iemand ‘een goet geback’ doen hebben. - VMVA. 1909 bd XXIII, bl. 284.
Gebakgeschenk. Tekst van Hoogstraten, uit de XVI^e eeuw.	Ad ‘munus’ dicendum vox ‘pistorium’, variaeque e flandrensi textu pistoriae locutiones sec. XVIⁱ.
767 E. Gailliard. Palmen, Pallemen. Zijn poingiaert palmen, Zijn mes pallemen. - VMVA. 1909, bd. XXIII, bl. 38-44.
Aantal uitdrukkingen, (nederlandsche en oudfransche), waarin palmen, palmoyer = zwaaien.	Varia prisca dicta, flandrensia et gallica, in quibus locutio ‘palma uti’ idem valeat ac ‘tela manu vibrare’.
768 Fr. Gammin. Rosengarten. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 17.
= ‘Blumengarten, doch ist immerhin möglich, dass in vereinzelten Fällen die Bezeichnung mit Ross (Pferd) zusammenhängt’...
769 A. Gebhardt. Zu den Geren-Aeckern. - DG. 1909, Bd. X, S. 21-22.
Cf. Bvb. I, 682.
‘Geren = g(e)erten’... vom Standpunkte der Sprachwissenschaft.
770 H. Hartmann. Der Name Jungfrau. - BBG. 1908, Bd. IV, S. 195 ff.
‘Aus “Jungfrauenberg”, weil die umliegenden Alpen Nonnenklostergut’. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 80 = E. Hoffmann-Krayer).
771 J. Hottenroth. Namen alter Zechen in der Umgebung von Brand bei Freiberg. - MVSV. 1909, Bd. V, S. 5-12.
1. Bezeichnungen, die der religiösen Gesinnung der Bergleute entsprungen sind; 2. Biblische Namen; 3. Bezeichnungen, der Natur entlehnt; 4. Benennungen nach besonderen Verhältnissen; 5. Namen nach Kalenderheiligen, Famieliengliedern, Fundgrübern, usw.; 6. Politische Namen. - Varia aus Erbisdorf und St. Michaelis bei Brand.

772 [I, 929] J. Loth. Les noms des saints bretons. - RCel. 1908, t. XXIX, p. 271-311 (suite, à suivre).
773 R. Much. Jausn und Untern. - DV. 1908, Bd. 66-07.
= Mittags- und Nachmittagsmahl.
Ursprung der Worte, etymologisch und mythologisch.
774 The Origin of ‘Hurrah’. - FMag. 1908-09, v. X, p. 512.
‘Perhaps... an instinctive interjection... as “ur-re-re” (among the mahouts), “ar-re” (camel drivers), “arre” (muleteers), “gare”, “hurrish”, “hosannah” (?), “hoch”, “bhanzai”... Strange it is that... so all over the world some word to which “h” might be added “comesquite natural” to the user’.
775 Plattdeutsche Ausdrücke. H. Albers. - A. Andrae. - A. Biester. - J. Cölln. - G. Müller-Suderburg. - -r. - H. Schönhoff. - H. Trau. - H. von Lüneburg,. - K. Wagenfeld. - Wanner der Aelt. Ballstürich, emern, euflich, fiess, Gemelke, greausam, lutmärig, Pelmke, sweuslagen, vörbolld, wanschapen. - NSa 1908-1909, Bd. XIV, S. 18, 52, 53, 70, 110, 169, 188.
776 P[ommer]. Kindernamen von der Wildensee-Ålm. - DV. 1908, Bd. X, S. 47-48.
‘...als Kuhnamen: Sterndl... usw.!’
777 P[ommer]. Schnarchkasten [= Ziehharmonika]. - DV. 1908, Bd. X, S. 177.
778 P[ommer]. Das Wörtchen ‘als’ in der badischen Mundart. - DV. 1908, Bd. X, S. 86-87.
779 H. Reichert. Die deutschen Familiennamen nach Breslauer Quellen des 13. und 14. Jhs. (Wort. u. Brauch [Cf. n. 1345] H. 1). Breslau, Marcus, 1908, x-192 S.M. 6,40. (MSGV. 1908, Bd. X, S. 132-131 = -e-).
‘...durch Ergebnisse wie Methode für die Namenforschung überhaupt wichtig’ (-e-).
780 Th. Reinach. [Le mot Parthénon ne désigne pas la demeure de la déesse vierge Parthenos]. - CRSAIBL. 1908, p. 315. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 312-313 = R. D[ussaud]).
‘Un parthénon est un temple affecté à des rites, à des cérémonies exécutées par des jeunes filles, comme un nymphôn est un temple où officient de jeunes mariées. Le temple d'une nymphe se dirait nympheion, le temple d'une vierge partheneion’.
781 M. R[eymond.] - [A. Rossat.] Qu'est-ce qu'un carifaribotteur? - SAV. 1908, Bd. XII, S. 277; 1909, Bd. XIII, S. 63.
Une ‘Ringue d'enfant, à Lausanne’ joue sur ce mot. Dans Blavignac c'est canfariboteur. ‘Canfariboter signifie littéralement garnir, orner un vêtement avec des rubans rouges ou d'une autre couleur éclatante’.
782 Schelenz. Angebliche Urahnen unserer Festgebäcke. - MMW. 1908, Nr. XLII, S. 2209. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 173-174 = M. Höfler: ‘Angebliche Urahnen unserer Festgebäcke’).
De woordheteekenis van de gebakken Holhippe en Krapfen is te zoeken niet in 't Grieksch of 't Latijn, maar in de stof en den vorm van de zaak zelf (M.H.).	Iuxtadicta nomina non deducenda sunt ex lingua graeca vel latina, sed benè manaverunt ex materia et forma ipsius rei (M.H.).
783 [Einem et was] in't Seel (= ins Seil) [thun]. A. Naaber. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 207. Vgl. Ebenda. S. 291.

d.i. Einem die Behandlung lieblos, wie der Garbenbinderin die Garben zu umfangreich, machen.

781 J. Simmon. Schlodersuppen. - DV. 1908, Bd. X. S, 157.

= Beuschl in OÖ., vor 40 Jahren.

785 J. Simmon. ‘Wuzelmauer’. - DV. 1908, Bd. X, S. 119.

‘Wuzel’ = Mörtel aus Ackererde Stroh und Wasser. Wie benützt.... vor mehr als 40 Jahren.

786 E.A. S[tückelberg]. ‘Langobardenbauten’ [im Tessin]. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 291.

= d.h. ‘recht alte Bauwerke’.

787 R. Van Bastelaer. Sur l'origine de la dénomination des Gueux au XVI^e siècle. - Mélanges Godefroid Kurth. 1908, t. I, p. 261-271.

Cf. n. 1344.

788 F. Vetter. Und noch einmal: ‘Bern’ ist Deutsch-Verona. - BBG. 1908, Bd. IV, S. 1 ff.

789 K. Wehrhan. Biiken, bicken. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 17.

‘Auch in Lippe: Eier bicken, mit Eiern bicken, die Köpfe zusammen bicken’.

II. Bronnen (Daadzaken). - Fontes (Res).

1. Algemeene. - Generales.

790 [I, 1700] E.R. Freytag. Beiträge zur Volkskunde. - MVSV. 1909, Bd. V, S. 12-23.

Inschriften auf sächsischen Münzen und Medaillen [a. 1650-1734]. Nachträge [a. 1534-1690].

791 L. Ganghofer. Gesammelte Schriften. 2. Ser., VII. Bd. Hochlandsmärchen. Stuttgart, Bonz, 200 S.M. 1,50.

792 O. Klopp. Geschichten, charakteristische Züge und Sagen der deutschen Volksstämme, nach deu Quellen erzählt. 2. Auff. Freiburg i. B., Fehsenfeld, 3 Bde. M. 7.

793 E.M. - A.H. Menus faits: 1. Passer sous la châsse [: exemple]; 2. Le Brusque silence [= un ange qui passe]; 3. Grenadier [reconnu à la barbe], passez [au ciel]; 4. Le nom des Lombards; 5. Tom Tit Tot [variantes de ‘Rumpelstilzchen’ de Grimm]; 6. Siffler en signe de joie; 7. Les trois Marie [chanson]; 8. L'Arithmétique primitive; 9. Liberté de chasse à la S^t Hubert [1725, 1897]; 10. Foie de loup [pour réduire au silence les chiens de garde]. - BF. 1909, t. III, p. 173-196.

794 [I, 940] Médecine superstitieuse. L. de V.H. - P. S[ébillot]. - H. de Kerbeuzec. - A. Harou. - L. Quesneville. CX. La guérison du carreau; CXI, Penguilly et Saint-Glen (Côtes-du-Nord) [: divers remèdes]; CXII. La guérison des ‘Hunes’ [douleurs rhumatismales' à Guipel (Ille-et-Vilaine) [: incisions superstitieuses]; CXIII. Belgique wallonne [: ver solitaire, étourdissements, maux de tête]; CXIV. Les guérisseurs en Basse-Normandie [pour le ‘carré’ (ou carreau) et les entorses]. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 458; 1909, t. XXIV, p. 64-65.

795 [I, 452, 1705] La Mer et les Eaux. P. Sébillot. - A. Harou. CXLI [=CLXI!].

La Mâture [: dans le langage, dans les usages, amulettes. proverbes (de tout pays et de tout temps)]; CXLII. Sainte Agnès et les marins [invoquée contre les accidents de mer] (Nieuport). - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 38-47, 106-107.

796 [I, 453, 941, 1706] Mythologie et Folk-Lore de l'enfance. A. Harou. - J. Rougé. - O. Dubsky. - Fr. Pérot. - E. Auricoste de Lazarque. LXXXIII. [?]; LXXXIV. L'Enfant à sa naissance [traitements] (Hollande); LXXXV. Pour faire dormir les enfants [‘uue pomme de sommeil’] (Belgique); LXXXVI. Pour faire marcher les enfants [faire ramper le vendredi sous l'arbuste] (Luxembg.); LXXXVIII. Pour faciliter la dentition [lui mettre un collier spécial]; LXXXVIII. Danger de fouler les moissons (protégées par un ‘bloetzuiper’ (buveur de sang) qui vous ferait du tort] (Flandre); LXXXIX. Un souhait dangereux [‘que le diable m'emporte’] (Hainaut); XC. Pour empêcher les enfants de regarder [un tableau troublant: les menacer de cécité] (Hainaut); XCI. Les en fants et la fête de Noël [quelques coutumes] (Alsace); XCII. Pour empêcher les enfants d'approcher de trop près les carrousels [menace de coup du pied du cheval de bois] (Liége); XCIII. Les jouets, Le ‘Gingignet’ [(Vottem: Liége); XCIV. Les cigares imaginaires [, tiges de clématites] (Ardennes belges); XCV. Le monstre de la cave [Le ‘babou’, pour écarter les enfants] (Liége); XCVI. Les esprits des rivières [l'homme au crochet] (Limbourg); XCVII. Les sort futur des enfants [, Dieu tenant une balance avec les péchés et les bonnes oeuvres] (Wallonie); XCVIII. L'arbre planté à la naissance (Hainaut); CXIX. Les mères [touchant des parties de] la figure des enfants [en prononçant une formule de tendresse] (Limbourg); C. L'enfant qui perd tout [: ‘si ses culottes ne tenaient pas il les perdrait’] (Hainaut); CI. Le pissenlit [fait p. au lit] (Wallonie); CII. Chanson de bonne [‘quaud j'étais petit, je n'étais pas grand...’] (Bruxelles); CIII. Ce qui fait grandir ou progresser [: manger de la ‘caillebote’, les croûtes du pain, courir à la pluie] (Limbourg); CIV. Ce que les mères répondent à leurs enfants qui leur demandent de la lumière; CV. Facétie de camarades [provoquer une parole qui justifie un coup en retour] (Liége); CVI. Les lèvres du nouveau-né [de Henri IV!] frottées d'une gousse d'ail; CVII. Réponse aux gourmands (Hainaut); CVIII. Cequ'on dit [aux friands] (Hainaut); CIX. [A] La confirmation [, ceindre d'un bandeau blanc le front du confirmé] (Charleroi); CX. L'enfant né difforme [tué chez les Tchouktchas!]; CXI. Le sucre [‘gâte ou fait tomber les dents’] (Hainaut); CXII. Enfant faisant une incongruité [reconnu dans celui qui proteste le premier] (Hainaut); CXIII. Le saignement du nez [‘c'est la méchanceté qui sort du corps’] (Hainaut); CXIV. Ce qu'on dit aux enfants sevrés [‘Croquemitaine a emporté la bouteille’]; CXV. Les épouvantails des enfants en Lusace. - CV. [?] Superstitions slovaques; CVL Les enfants du dimanche [particulièrement doués] (Liége); CVII. Banquet à la naissance [: ‘Gasse’] (Longvilly); CVIII. Explication de la naissance [: enfants trouvés dans les houillères] (Maeseyck); CIX. Nourriture interdite [: les ‘pètchal’ donnent des poux] (Liége); CX. Les enfants menteurs [trahis par leur petit doigt] (Maeseyck); CXI. [Traitement de] la croûte de lait: [urine] (Liége), [pèlerinage à Zwartbroek aux ‘Trois Soeurs’] (Maeseyck) [Cf. n. 1490]; CXII. La vie future chez les petits enfants [: un ciel avec ‘l'bon Dieu, ... des gatiaux et du sucre’] (Bourbonnais); CXIII. Croquemitaine en Beauce; CXIV. Croquemitaine en Bourbonnais; CXV. Serments d'enfants; CXVI. Rengaines d'enfants (Lorraine). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 445-454; 1909, t. XXIV, p. 21-23, 84-86.

797 [I, 179, 536, 933, 1701] Notes, Enquêtes, Réponses. [G. Fouju. Epigraphie populaire des apaches modernes]. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 80.

Communication faite à la séance du 30-I-1909, Soc. des Trad. Pop. Cf. n. 145.

798 A. Olrik. Fra dansk folkemindesamling, meddelelser og spørgsmål. (Danmarks folkeminder.1.). Kjøbenhavn, Schubothe, 1908, 8^o, 115 s. (ZVV. 1909, Bd, XIX, S. 242; FL. 1909, v. XX, p. 120-122 = B.M. Cra'ster).

Verzameling van Deensche Volksoverleveringen. Mededeelingen en vragen.

‘Die dänische volkskundliche Sammlung, die seit 1905 in einem Raume der Kopenhagener k. Bibliothek untergebracht ist, enthält Sv. Grundtvigs, Feilbergs, Kristensens u.a. reichhaltige, gegen 600 Bände umfassende Aufzeichnungen von Liedern, Sagen und Gebräuchen. Ihr Vorsteher Axel Olrik, der die Vermehrung und wissenschaftliche Bearbeitung dieses bsl. Materials trefflich organisierte, hat nun einen Verein ins Leben gerufen, dessen Mitglieder gegen einen Jahresbeitrag von 3 Kronen verschiedene Publikationen “dänischer Volksüberlieferungen” erhalten. Das vorliegende erste Heft berichtet anschaulich über die bisherige Forscherarbeit, stellt eine Reihe von Fragen über Feste, Bräuche, Aberglauben, Spiele und Melodien und teilt kleinere und grössere Proben volkskundlicher Arbeiten mit;... darunter Th. Gravlunds Schilderung der Seeländer, F. Knudsens Dreiballspiel, M. Kristensens Verzeichnis von Ortsnamen und von Sagenberühmten Steinen und Steinhäufungen. Verschiedene Ortschaften, Sänger, Zigeuner und Gelehrte werden im Bilde vorgeführt’ (ZVV.).

799 J. Polsterer. Militarta, eine Sammlung der typischen hsl. Literatur des deutsch-österreichischen Soldatenstandes. (Futilitates. 4.). Wien, Ludwig, 1908, 205 S.M. 12. (ZV V. 1909, Bd. XIX, S. 229-230 = J. Bolte).

Cf. n. 1343.

800 M. Ruby. Jugenderinnerungen aus Baden bei Wien [Lieder]. - DV. 1909, Bd. XI, S. 35, 68-69, 105, o. Mel.

801 Traditions et superstitions populaires. - LPP. 16-vii-1908. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 75 = E. Hoffmann-Krayer).

802 A. Zindel-Kressig. Sagen und Volksglauben aus dem Sarganserland. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 277-280.

Forts. v. SAV. 1907, Bd. XI, S. 131-135.

Cf. Bvb. I, 1053.

Von der ‘Guscha’ [Berg]; ‘Palfrieser-Joggäli’; Die grosse Glocke in Flums; Gräpplang [e. Schloss], Schälli [e. Anhöhe], und Hacken [e. Anhöhe]; Aberglauben.

803 Björn Björnson. Der Winter in Norwegen. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 110-116, mit Abb.

804 [I, 205, 1702]. Ermitages en Hainaut. E.M. Ermitage à Solve le Château [XV^e s.];... au bois du Sart [XV^e s.]. - J. 1909, t. XIII, p. 30, 39-40, 42-43.

805 [I, 99, 1707] A.H. Le Temps qu'il a fait. - J. 1909, t. XIII, p. 37-38 (suite).

806 E. Schmidt. Ein Skizzenbuch Otto Ludwigs. - SBPAWB. 1909, S. 223-244.

‘Enthält auf S. 235-238 eine genaue Schilderung einer Mauenhofer Bauernhochzeit, die L. 1845 zu seiner Skizze “Schulmeisterleben” nutzte: ein meissnisches Gegenstück zur westfälischen Hochzeit in Immermanns “Münchhausen”’ (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 243).

807 Le Tirage et la Conscription. H. Marlot. VIII. Dans le Morvan. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 68-69.

Suite de RTrP. 1887, t. II, p. 400-401, 457-458; 1888, t. III, p. 16-17, 53-54, 76-77, 599-600; 1889, t. IV, p. 142-143; 1892, t. VII, p. 140-142; 1893, t. VIII, p. 72-74, 543; 1895, t. X, p. 220-221, 347-349; 1896, t. XI, p. 262.

808 W. Weiss. Kirchweihschutz und Kirchweihmahlzeit zu Ermhof. Ein Beitrag zur heimatlichen Kulturgeschichte. Sulzbach, Seidel. M. 0,20.

809 [I, 944] J. Bachmann. Bräuche und Anschauungen im nordgauischen Sprachgebiete Böhmens. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 167-169 (Schluss).

810 [I, 466, 1717] Les Bohémiens. L. de V.H. IV. [Côtes du Nord]. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 444.

811 Folk-Lore de la Champagne. Heuillard. 5. Quelques anciennes croyances. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 136.

Suite de RTrP.... [?].

812 Le Folk-Lore de la Côte-d'Or. H. Marlot. VIH [?]. Les Abeilles. - RTrP. 1909, t. XXIV, p.69.

Suite de RTrP. 1903, t. XVIII, p. 543-544; 1904, t. XIX, p. 217-220, 375-378.

813 [I, 156, 459, 1714] Folk-Lore du Limbourg Hollandais. A. Harou. XXVIII. La Faune: La Chauve-Souris, Les Cigognes, Les Nids d'oiseaux, Le Chat, Le Porc. (Ce qu'on chante et fait à leur vue ou dans leur intérêt). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 443-444.

814 [I, 458, 947] Le Folk-Lore du Grand-Duché de Luxembourg. A. Harou. Légendes. X. L'ondine aux pieds de cheval [religieuse évadée, punie] (Echternach); XI. La vierge secourant les blessés [lors d'un siège] (Luxembourg); XII. Une église subitement éclairée (Luxembourg); XIII. Les fées traversant les airs (Hesperdange); XIV. La place du diable [dont l'apparition en cet endroit suffit un jour pour tuer des brigands qui l'avaient invoqué] (Wiltz); XV. La fiaucée du mineur [: mariés après leur mort]; XVI. La mort comme parrain; XVII. Divers: préservatifs, présages, remèdes (Luxembourg et environs). - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 32-37.

815 H. Glöde. Märkisch-pommersche Volkssagen, Erzählungen, Sitten und Gebräuche. Beiträge zur märkisch-pommerschen Volkskunde. Leipzig, Lenz, 1907, 8^o, 99 S.M. 1. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 241).

... ‘eine Reihe neumärkischer und vorpommerscher Ortssagen, in denen neben den bekannteren Motiven auch Eulenspiegel und der Markgraf von Schwedt eine Rolle spielen...; dazu Weihnachts-, Silvester-, Oster- und Pfingstgebräuche’ (ZVV.).

816 A.B. Gomme. Folklore Scraps from Several Localities. - FL. 1909, v. XX, p. 72-83.

1. Durham County: Bells, Medicine, Good and Bad Luck, Sayings, Various, Times of Year, Folk-tales, Rhymes; 2. Yorkshire: 3. Trinity College, Cambridge; 4. Marlborough District (Wilts): Silbury Traditions and Customs, Tree Superstition, The Devil's Den, Common Land, Martinsell Festival, Jacky John's Fair, The Black Arts.

817 E. Stoll. Allerlei Aberglauben aus Schaffhausen. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 213-214.

Brautstand und Hochzeit; Tod; Vermischtes.

818 L. Sütterlin. Abergläubisches aus Heidelberg. - BBVV. 1905-1908, S. 33-38.
819 M.S. Thompson. Notes from Greece and the Aegean. Evil Eye Charms. - EL. 1908, v. XIX, p. 469-470, ill.
820 Traditions, superstitions et coutumes de l'Ain. L. Desaivre. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 148-152.
La Vouivre (‘c'est un serpent qui vole en portant sur sa tête une étoile brillante’)... [du château de Vadans][ = était jadis une princesse inhospitalière, maudite]; Le servant [= ‘l'âme d'un vieux domestique qui est restée dans la maison’]; [Pour] le sacrifice du porc [on envoie un naïf chercher des épices impossibles]; Coutumes de mariage [on donne des arrhes, on jette' des noix]; Enterrement; Les domestiques [date, mode, formule de déplacement]; [La féte des] rois [: en chauffant deux feuilles de buis (= un garçon et une fille) on les voit se tourner, se rapprocher... et faire présager ou non un mariage]; La Saint Antoiue [bénédiction de sel pour les animaux malades]; La Chandeleur [: usage du cierge bénit]; Mariages de mai [rares: parce que c'est le mois des ‘ânes’]; Jours de la semaine [mauvais pour certaines entreprises]; Hirondelles [: leur influence funeste sur e gros bétail]; Remèdes [contre la fièvre et les verrues]; Contre l'ensorcellement des vaches; Les nids et les clieveux [: ceux-ci ne peuvent servir à ceux-là]; Les sorciers [et les francsmaçons (Cf. n. 710, 935, 1102, 1522)] sur la montagne [du Jura: assemblées, occupations, préservatifs].
821 [I, 88, 953]. Traditions et superstitions de la Haute-Bretagne. M^me J. Lambert. LXXXIII. Les Mûres [antipathiques et proscrites, parce que la ‘couronne d'épines’ du Christ était faite avec des ronces]. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 429.
822 Traditions et superstitions de la Loire-Inférieure. M.-E. Vaugeois. Ordalies de mariages; Formulette pour retrouver les objets perdus; Les Sorts; Remèdes contre les verrues; Croyances diverses. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 133-140.
Suite de RTrP. 1893, t. VIII, p. 542-543; 1894, t. IX, p. 702.

823 A. Lichtmess. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S.355.
Enkele algemeene gebruiken.	Usus nonnulli, generatim.
824 W. Bauernfeind. Des Nachtwächters Gruss zum neuen Jahr. - OPf. 1909, Bd. III, S. 9-12, mit Abb. u. Mel.
Sitte u. Lieder aus Vilseck, Kallmünz, Windisch-Eschenbach.
825 [C. Busse]. - P. B[eer]. - W. Hämpel. - M. Henkel. - H. Konrad. - J. Päch. Fastnacht [in Birnbaum, Betsche, Freundsthal, Schwerin a. W.]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 119, 139-140, 167; 1909, Bd. IV, S. 79.
Mit [eigenartigen] Spiessen laufen die armen Kinder herum, singen, und bekommen Pfannkuchen, Speck, Wurst, Heringe ... die auf dem Spett aufgespiesst werden.
Ein andrer Brauch ... ist das Umherführen des ‘Ziegenbocks’. Noch das ‘Bärenführen’.
Ferner das, am Aschermittwoch, den Passanten mit Asche gefüllte Leinwandsäckchen vorsichtig an den Rockschössen Feststecken.
Fastnachtsprüche.

826 Coutumes de Noël. Heuillard. XXXVII. Noël à Sainte-Menehould. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 67-68.

Suite de RTrT. 1887, t. II, p. 532-538; 1888, t. III, p. 52, 103, 534-535, 551; 1889, t. IV, p. 27, 47-48, 89, 373; 1893, t. VIII, p. 611-612; 1894, t. IX, p. 11; 1895, t. X, p. 656; 1896, t. XI, p. 20-23, 624-632; 1897, t. XII, p. 687-688; 1898, t. XIII, p. 35; 1899, t. XIV, p. 694-696; 1901, t. XVI, p. 12; 1904, t. XIX, p. 505; 1907, t. XXII, p. 553-551.

827 Coutumes de Pàques. M^me N. Guyot. XV. La Roulée de Pâques à Beaume. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 66-67.

Suite de RTrP. 1889, t. IV, p. 351-352; 1893, t. VIII, p. 201; 1894, t. IX, p. 215; 1895, t. X, p. 152-154, 233; 1898, t. XIII, p. 276; 1901, t. XVI, p. 250-253, 428-431; 1906, t. XXI, p. 140-142.

828 J. Ehlers. Die Marderjagd. Eine Neujahrserinnerung aus Grossvaters Zeit. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 116-120.

829 R. Fischer. Faschings-Poesie in der Oststeiermark. - DV. 1908, Bd. X, S.49.

830 J. Goldstuck. Noël en Dalécarlie. - BTCB. 1909, t. XV, p. 74-75, ill.

831 [I, 94, 475, 1719] Lègendes et superstitions préhistoriques. A. Dauzat. - F. Pérot. - P. Laurent. CLIV. La table des fées [ un dolmen disloqué, à Brenat]; CLV. L'offrande au tumulus [‘terre secouée des bottes de Gargantua’, à Boulay]; CLVI. Les pierres aux fées [leur ‘lit, table, siège’..., près de Saint-Hilaire-la-Gravelle]. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 69, 116.

832 H. Mösch. Gideon Hosenstoss. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 222-224.

‘Noch heute ist es in Herisau Sitte, dem “Gideon Hosenstoss”, einer strohernen Fastnachtpuppe, am Aschermittwoch eine feierliche Grabrede zu halten und ihn am Sonntag darauf, am “Funkensonntag”, zu verbrennen’. - Die Leicheupredigt aus 1906.

833 C. Müller. Vogelhochzeit. (Oberlausitzer Überlieferungen). - MVSV. 1909, Bd. V, S. 24-26.

In Löbau am 25. Jau. Die Kinder Kinden Backwerk... gebackene Vögel... vor den Fenstern oder im Hofe. Das sind die Gaben der lieben Vögel, die an diesem Tage Hochzeit halten, nach Wendischen Volksglauben die Ekster mit den Raben... Es gibt eine Anzahl Lieder, die... die lustigen Vorgänge dabei schildern... Beispiele.

834 Fr. Pfaff. Scheibenspruch aus Emmendingen [a. Ufer der Elz]. - BBVV. 1905-1908, S. 30-31.

... am Sonntag nach Fastnacht, d.h. an der ‘alten Fastnacht’... werden... mächtige Fastnachtfeuer, ‘Funken’, angezündet und Scheiben geschlagen. Sprüche werden von Knaben, um zu kleinen Beistenern aufzumuntern, aufgesagt, wie:

1. ‘Schibi, Schibi, Schibo...’

2. ‘Hier steh ich auf dem Damm...’

Cf. n. 1118.

835 H. Pischke. Alte Volksbräuche beim Jahreswechsel. Zum neuen Jahr. [In der Gegend von Lobsens und in Vandsburg]. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 16-17.

Junge Männer, die Knechten in grösserer Zahl, die ‘Herren’ in kleineren Gruppen gingen von Hof zu Hof... usw. Ihr Glückwunsch war wie ein Lied der Hl. Drei Könige:

‘Wir sind die Kön'ge vom Mohrenland, Uns hat die Sonne so schwarz verbrannt; Ich grüsse euch schön zum neuen Jahr....’

836 A. Pitcairn-Knowles. Das Fest der Kürbisse. [‘Festin des Cougourdons’: 25. März, Nizza]. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 598-602, mit Abb.
837 H. Riffl. Weihnachten in Sarajewo. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 299.
Oppervlakkig.	Summatim.
838 H. Sch. St. Lambertus[abend]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 53.
Niedergang der Feier. Ein a tes Lied m. Mel. ‘Es wollt' ein Jäger jagen...’
839 Specker. Die Martinsfeier im Emslande. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 87-88.
... Mit dem brennenden ‘Kippkappkögel’ durch das Dorf... singend:
‘Kippkappkögelken Sünner Mattins Vögelken...’
840 D. Steilen. - W. Zierow. - K. Wehrhan. - A. Andrae. - E. Specker. - Neujahrssitten: Aus dem Kirchspiel im Kreise Geestemünde; Silvesterabendgebräuche in Mecklenburg; Neujahr in Lippe; Neujahrssitten im Kreise Einbeck; Ostfriesischer Neujahrswunsch; Neujahrs- und Drei Königsfeier im Emslande; Neujahrssitte. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 122-125, 150, mit Abb.
841 G. Vale. Usi aquileiesi e cividalesi nella festa della Purificazione di M.V. - RGr. 1909, t. VIII, c. 17-24.
842 H. von Schrötter. ‘Sünnerklaasgaut.’ - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 103-107, 150, mit Abb.
Reime, Sitte, Festgebäcke (in 17 Abb.).
Cf. n. 1431.

2. Tuig. - Materiae.

843 W. Burger. Alte Glocken im Bezirksamt Lindau. - DG. 1909, Bd. X, S. 17-20. Beschreibung. Inschriften.
844 [K. Frank]. Geldreuttern. - DG. 1909, Bd. X, S. 24.
‘Früher zum Sortieren des Opfergeldes gebraucht... Form der Kuchenpfannen, jedoch ohne Stil’. Sache u. Wort.
845 A.H. Les Amulettes [surtout en Wallonie]. - J. 1909, t. XIII, p. 45-46.
846 [I, 107] E.M. Piloris [Souvenirs]. - J. 1909, t. XIII, p. 38-39
Cf. Ibid. 41-42.
847 A.M. Pachinger. Wallfarts-, Bruderschafts- und Gnaden-Medaillen des Herzogtums Salzburgs. Wien, Ludwig, 1908, 8^o, xiii-61 S. (AGNM. 1908, S. 86-87 = W. Josephi).
848 Les Pipes. - J. 1909, t. XIII, p. 43.
Cf. J. 1907, t. XI; 1908, t. XII, p. 87, 103.
‘Première trouvaille en Allemagne: dans les décombres du château de Heidelberg, lors de sa destruction en 1693’.
849 K. Reiterer. Fressglocken in den Alpen. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 40-41 mit Abb.
Een ijzeien schijf, hangend aan een haak, waarop men's middags en 'savonds met een hamer slaat om het volk, op de boerenhoven, ten maaltijde bijeen te roepen.	Describitur instrumentum musicum quo pulsato familiares rustici ad prandium caenamve convocantur.

850 D. St. Historischer Pfeifendeckel. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, H. 13, Umschl. S. 5, mit Abb.
... vom Schwarzen Herzoge, 1809, einem seiner Männer gegeben.
851 D. St. Alte Pumpe in Vegesack [1775]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 33, mit Abb.
852 W. Zierow. Ein historischer Schrank. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 16, mit Abb.
... ‘von dem die Sage geht, dass er Wallensteins Kriegskasse gewesen sei’.
Beschrijving.	Descriptio.

853 J. Brunner. Alte schmiedeiserne Grabkreuze in den Friedhöfen des Kgl. Bezirksamtes Cham. - DG. 1909, Bd. X, S. 81-107, mit Abb.
Form.
854 Ch. S. Burne. The ‘Devil's Door’ in Wroxhall Abbey Church. - FL. 1908, v. XIX, p. 458-459, ill.
‘The north door of a church at a Baptism [or an Exorcism]... for the use of the Devil, is constant in Gloucestershire... (and the north side of the churchyard for the burial of unbaptized persons and suicides)’.
855 Heidjer. - Ein altertümlicher Treppenspeicher. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 18, mit Abb.
... ‘einen Tag vor seinem Abbruch’.
856 Some Curious Inn Signs. - StrM. 1909, v. XXXVII, p. 457-459, ill.
The Good or Quiet Woman at Widford; The Bee-Hive (a ‘living sign’) at Grantham; The Man loaded with Mischief, near Cambridge; The Merry Maidens at Shinfield; The three Loggerheads (the unsuspicious reader making the third); The ‘Now Thus’, at Barton-on- Irwell; The Five Alls, at Marlborough.
857 Entdeckungsreisen in Haus und Hof. P. Schneider. Aufzug-Häuschen, Wirthaus-Schilde, Windfahnen und Hausgiebelschmuck. - DG. 1909, Bd. X, S. 55-59, mit Abb.
858 L[assleben]. Pestgrabsteine zu Regensburg [aus der Pestzeit 1713-14]. - OPf. [1907, Bd. I, S. 186]; 1908, Bd. II, S. 64.
Vgl. II. Schöppler: Bvb. II, 1312.
859 Les Maladreries. - J. 1909, t. XIII, p. 44.
Cf. J. tt. III, IV. pp. 117, 128.
Meldingen.	Enumerantur quaedam.
860 E. Monseur. La représentation de l'âme sur une plaque de foyer. - ASAB. 1908, t. XXII, p. 171-185, ill.
861 Steinzeitliche Wohnstätten bei Neuessing in Altmühltal. - OPf. 1908, Bd. II, S. 198-199.
862 Gf. Terburg-Arminius. Der Bleikeller im Dom zu Bremen. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 153-154, mit 1 Abb.
‘Was dem Keller zur Berümtheit verholfen hat ist der Umstand, dass die Körper oder Leichname von Menschen in dem Gewölbe nicht verwesen, sondern eintrocknen...’
Beschrijving.	Descriptio.

863 R. Uhl. - [K. Frank]. Emporen-Brüstungen. - DG. 1909, Bd. X, S. 60-63. mit Abb.
‘Eine spätgotische Empore in der Filialkirche zu Notzing (Erding)’. - Beschreibung.
864 L. von Noort. Deutsche Wirthshausschilder. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 986-990, mit Abb.
865 Ein treubehütetes historisches Wahrzeichen [des 750 Jahre alten Gasthofs ‘zu den vier Schwänen’] in Waltham Cross (England). - Wo. 1909, Bd. XI, S. 1037, Abb.
... ‘ein die Strasse überquerendes Balkengestell, das vier Schwäne trägt’.
866 Wiedermann. Kaminköpfe [aus Unterfranken]. - DG. 1909, Bd. X, S. 155, Bilder.
867 Fr. Zindel. Wand-Nischen in Häusern. - DG. 1909, Bd. X, S. 128-129.
‘Gewöhnlich dienen sie zur Aufbewahrung der Bibel... Ob diese Verwendung die ursprüngliche ist?...’

868 C. Adler. - I.M. Casanowicz. The collection of Jewish ceremonial objects in the United States national Museum. - PUSNM. 1908, v. XXXIV, 8vo, p. 701-746, pl. lx-cv.
869 R. Andree. Der eiserne Mann von Villach. - ZöN. 1908, Bd. XIV, S, 153-154, mit 1 Abb.
Dit in het museum van Villach bewaarde ijzeren beeld, is niet een ‘heidensche godheid’, maar een ‘ex-voto’ uit de XV^e of XVI^e eeuw, ter eere van St-Leonard.	Quod sigillum ferreum, np. de quo agitur, nullo modo quondam paganus fuit ‘deus’, sed quasi ‘ex voto’ per sec. XV^m vel XVI^m Sancto Leonardo dono deditum videtur.
870 La Chaise du Diable. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 343, ill.
... ‘est le nom donné à un curieux fauteuil fait de l'os maxillaire d'une baleine, et qui est une des curiosités de la vénérable église de Yarmouth, comté de Norfolk’.
Enkel de verbeelding ervan.	Sola imagine redditur.
871 Erratischer Block [im ‘Herrengarten’ zu Weissenhöhe). - Schneid. Ztg, 15-v-1908, 114 v.; AdPL. 1908, Bd. III, S. 483.
Ein verzaubertes und in einen Stein verwandeltes Schloss...
872 Fétiches des villes. - J. 1907, t. XI, p. 19, 80; 1909, t. XIII, p.41,
A Liége le ‘perron’, à Bruxelles le ‘Manneken Pis’ ...
Cf. Bvb. I, 983.
Melding.	Mentio rerum.
873 Le Forche dt Roveredo e di Giubiasco. - BSt. 1908, v. XXX, p. 27.
874 K.A. Kägebein. Der stets das Böse will. Sage vom Göschenstein auf der Parchimer Stadtfeldmark. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 212-213.
‘Durch das Auftreten des Teufels wurde dieser Grenzstein erst verschoben, dann rückwärts gerollt; er zeigte seitdem den Abdruck eines Teufelsfusses, der einem Gänsefusse ähnlich sein soll und hiess von da ab der “Göschenstein”, d.i. der Gänsestein’.
875 Fr. Kempff. ‘Das steinerne Haus’ im Schepanowoer Walde, ein Zeuge der Eiszeit. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 11-13, 44-46, mit Abb.
Dazu drei Sagen von ‘einem verwünschten Hause’.

876 R.M. Ein Totentanz. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 96-97, mit Abb.
Freskogemälde zu St. Peter in Straubing: 1763.
877 A. Macdonald. (Aberdeen). Sacred [Redbeard's] Wells [near which lovers are going on the first of May and cutting their names or initials in the turf]. - FL. 1908, v. XIX, p.472.
878 G. Manglkammer. Kirchenmusik, Alte Orgeln. - DG. 1909, Bd. X, S. 143. Werden sie gezeichnet, beschrieben?
879 A. Manke. Drei Götzenfiguren. - AdPl. 1909, Bd. IV, S. 8-9, mit Abb.
Kolossale Sandsteinfiguren slawischer Gottheiten, etwa 1822 in einem verfallenen Keller zu Warschau ausgegraben. Sie sollen heidnische Gottheiten [Perkon, Jesse,...] dargestellt und dekorativen Zwecken gedient haben.
880 Pause einer Votivtafel [1730]. - DG. 1909, Bd. X, S. 40, Bild.
881 [Pestbilder]. - DG. 1909, Bd. X, S. 113-114, mit Bild.
‘Das Freskobild an der Chorwölbung der Mühlfeldkirche in Bad Tölz’. Beschreibung.
882 St. Preuss. Der grosse Stein bei Prochnowo. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 330, mit Abb.
Ein durch strafenden Blitz verwandeltes Wirtshaus.
883 H. Schwandtner. Der Teufelsstein bei Vilseck. - OPf. 1908, Bd. II, S. 139-140.
Sage. Dieser Stein war vom Teufel hinaufgetragen, zu dem Zwecke den Kirchturm einzuwerfen. Der Teufel aber von einem alten Weiblein über dieses Entfernung betrogen, warf den Stein auf den Boden, mit solcher Wucht dass Stücke davon absprangen, die noch herumliegen.
884 H. Vincent. Eine Kulturhistorische Merkwürdigkeit bei Brombeg. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 358-359, mit Abb.
Ein ‘Ecce Homo’ in einem einsamen Gemäuer.
885 W. Die eiserne Frau [früher in Koschmin]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 79.
‘Ein eigenartiges Todeswerkzeug. Dem Verurteilten wurde befohlen die Frau auf dem Mund zu küssen, worauf die Arme zusammenschnellten und dem Opfer das Haupt vom Rumpfe trennten’.
886 L.G. Werner. Megalithische Denkmäler im Oberelsass. - Gl. 1909, Bd. XCV. S. 53-58, mit Abb.
Natuur- en volkskundig.	Physicè et ethnologicè.
887 H. Werzinger. Der Teufelsstuhl [zw. Weiden u. Theiseil]. - OPf. 1909, Bd. III, S. 46-47.
Sage. Der Teufel wurde hier gefopt über die Weite nach Leuchtenberg, wo er vor den Engel ankommen musste um eine Seele zu holen. Er ist zu diesem Felsen zurückgekehrt um sich auf den Fopper zu rächen, und alltäglich kann man nachts 12 Uhr hier den Ruf ‘Lügner’ hören.

3. Zegging. - Locutio.

888 [I, 129] Onkel Ludwig. - R. von Kralik. Hausbrot. Lief. 4-12.

889 Plattdütsch Billerbauk, Dit un Dat - För Jeden wat. Wismar, Hinstorff, mit Biller von Düwahl. M. 3. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV, H. 6, Umschl. S. 3).

Volk- u. Kinderreime, Sachen von Klaus Groth u. Fritz Reuter, Scherze, Fabeln, Sagen, Märchen u. Schnurren.

890 P[ommer]. Bilderreichtum der Volkssprache. - DV. 1909, Bd. XI, S. 15. Ein Beispiel.
891 St. Rudanchkyj. Werke 2. Aufl. Lemberg, Verlag der Chevchenko-Gesellsch. der Wissensch. 1908, 16^o, 3 Bde, 192-278-180 S.K. 1 u. 1,50 u. 1. Lieder, Erzählungen, Sprüche, Fabeln, Weltmärchen, usw.
892 H. Urtel. Zur Volksliteratur der Vogesen 1. - (S.-A. a.) Revue de Dialectologie romane. T. 1. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 72 = [E. Hoffmann-Krayer]). ‘Gehete, Rätsel, Kinderreime, Scherzverse, Spottreden auf Gemeinden, “Umkehrungen” [Lügenmärchen] in dem Patöis von Orbey’ (E.H.-K.).
893 A. Webinger. Tracht und Speise in oberösterreichischen Volksliedern. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 96-101. 1. Spottlied auf die putzsüchtigen Mädchen (mit Mel.); 2. Von der Tracht der Burschen. Mädchen und Stadtfräulein; 3. Von der Kost der Bauern und der Herren; 4. Abzählreim.

894 R. Abraham. Die Doppelbraut. Sage aus Bromberg. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 12-13. Zwei Zwillingsbrüder, ihre zwei Geliebten, im Zweikampf; fallen beide, Sie bricht ihren Treuschwur; wird in eine Kröte verwandelt.... Weiter wie sie erlöst werden kann.
895 R. Ahrens. Lütt Vertell'n ut Mechelborg. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 210-212. Dei Reichsdagswahl; In'n Gauden; Dei Kunterbandierer; Wur Köster Plagmann verraden würd; ‘Dat siind eben Gaben’; Von'n irsten Besten; Von Amstrat Herlitz; Dat Holtawladen.
896 W. Bauernfeind. Der ‘Kiebitz’ [über dem kalten Moor flatternd]. - OPf. 1909, Bd. III, S. 66. Er ist ein verwünschter Schustergeselle, der im Jähzorn seinen Mitgesell mit der Schuhahle erstochen hat...
897 [1, 981] A. Birlinger (†). - Fr. Pfaff. Badische Sagen. - BBVV. 1905-1908, S. 134-151; wie in Al. 1908, 2. F., Bd. IX, S. 221-238, [248]); Forts. f.
898 A. Bonus. - A. Heusler. Isländerbuch. (Hrsg. v. Kunstwart). München, Callwey, 1907, 3 Bde, 12^o, xiii-296 u. 310 u. viii-361 S. (ZVV. 1907, Bd. XVII, S. 465; 1909, Bd. XIX, S. 116 = A. Heusler). ‘Samml. I-II = Verdeutschungen ausgewählter Stücke von isländischen Bauerngeschichten und Königsgeschichten; Bd. III = Einführungs- und Ergänzungsband. Bedeutung des altisländischen Prosaschrifttums’ (A.H.).
899 J. Breibeck. Der Glockenbrunnen bei Schwandorf. (Sage). - OPf. 1909, Bd. III, S. 53-54. Hussiten. Brand. Die Glocke bleibt unversehrt, wird mitgeführt; aber Ross und Wagen versinken im Moor. Wo die Glocke ist versunken springt ein Born hervor. Noch klingen Töne. - Gedicht. Vgl. Bvb. I, 499, 500; II, 928.
900 [Brindlen. - Amherd. - Oggier.] Walliser Sagen. Hrsg. v.d. Histor. Verein von Oberwallis. Brig, Tscherrig, 1907, 2 Bde, ix-289 u. vi-297 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 123). ‘Die zuerst 1872 gedruckte Sammlung der Katholischen Geistlichen Ruppen und Tscheinen,..... erscheint hier.... erheblich vermehrt und neu geordnet’. (ZVV.).

901 L. Brockdorff-Ahlefeldt. De Herr in 't Hus. Eine märkische Sage in holsteinischem Platt. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 19.
902 [1, 134, 492, 985, 1738] Contes et Légendes de la Basse-Bretagne. J. Le Ny. Pays de Langonnet (Morbihan). LXXXIV. Le lutin de Toul-ar-Bimp [maltraitant l'homme qui le provoque]; LXXXV. Le cheval diabolique [enfourché par un jeune homme qu'il culbute dans le cours d'eau]; LXXXVI. Le chat qui étrangle son maître [après avoir été surpris par lui dans une ‘réunion’]; LXXXVII. La paniqne au pardon [arrivée en 1860]; LXXXVIII. La chienne prise pour le diable. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 70-71, 136-137.
903 [1, 494, 986, 1739] Contes et légendes de la Haute-Bretagne. P. Sébillot. - Fr. Deuni. - Fr. Marquer. XCVI. Mon Jean [ruinant et sauvant tour à tour sa mère par sa bêtise]; XCVIL. L'agneau Martin [qu'une pauvrette n'a qu'à frapper de sa baguette magique pour voir ses désirs satisfaits]; XCVIII. ‘La poume noire’ (La pomme noire) [que la fille faisait rouler pour apprendre le chemin par où le bon sort le voulait] (Pays de Dol); XCIX. L'enfant instruit [qui savait mieux le temps qu'il ferait, ‘li qui savait lire dans la sainte écritouère’]. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 140-147.
904 [1, 493] Contes et Légendes de la Grèce ancienne. R. Basset. [LXX-LXXIX?] LXXX. Le rire inextinguible (des Tirynthiens, dans Théophraste]; LXXXI. Le bateau allégé; LXXXII. L'emplacement indiqué par l'oracle; LXXXIII. L'heure; - LXXXIV. Les chevaux [des Cardiens] trop bien dressés [à danser au son des flûtes, incapables de résister aux musiciens ennemis dans la guerre contre les Bisaltes]; LXXXV. La malédiction du mort [: épisode de la guerre entre Antiochos de Syrië et les Romains]. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 48-49, 86-90.
905 O. Dähnhardt. Naturgeschichtliche Volksmärchen. 3. verb. Aufl. Leipzig, Teubner, 1909, gr. 8^o, 2 Bde. Je M. 2,40.
906 L. Desaivre. Le mouton noir. Conte poitevin. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 137. Quiproquo. Pendant la nuit, dans un cimetière, un curé boiteux porté par son sacristain, passé aux yeux d'un voleur pour un mouton apporté par un compagnon.
907 [1, 989] A. Dörler (†). Sagen und Märchen aus Vorarlberg. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 155-167 (Schluss). 9. Der junge Graf, der in die Unterwelt kam; 10. Der Wundervogel; 11. Ritter Blaubart; 12. Die drei Proben.
908 Th. Ehrlich. Sage von der Auffindung der ersten Kreuznacher Solquelle. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 44-47. ...und ähnlich... von der Auffindung des Schatzes an dem alten Eichbaume in Womrath.
909 [K. Frank]. Alte Glocken, Das Galli-Läuten: in Oettingen. - DG. 1909, Bd. X, S. 121-122. Stücke. Ursprung des Läuten nach Sagen.
910 H. Franke. Sagen aus Schaumburg-Lippe. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 164-166. 1. Der Rehbrauksmüller; 2. Der Schäferstein; 3. Der Messingberg; 4. Das Teufelsbad.

911 A. Friedländer. Friedrich der Grosse und der Glaser [ein Jude der als Belohnung seinen Meisterbrief erhielt]. - AdPL. 1908, Bd. III, 8. 482. Erzählung.
912 H. G-erster. Die Sage von der goldenen Deichsel. - SAV. 1908, Bd. XII, S.225. Von einer kleinen Knebelburg (im Tale der Langeten b. Langenthal) wird erzählt, dass am Karfreitag,... der ‘Schlossherr’ mit einer goldenen Deichsel erscheine.
913 Grimm. Kinder- und Hausmärchen. Jubiläumsausgabe. Hrsg. v. R. Riemann, Zeichn. v. O. Ubbelohde. 1. u. 2. Bd. Leipzig, Turmverlag, [1907], jed. Bd. M. 6. (HBV. 1909, Bd. VIII, S. 79-80 = Chr. Rauch).
914 E. Hagen. Das Hammerwerk von Wolfier. Sage aus der Hemauer Gegend. - OPf. 1909, Bd. III, S. 15-16. Von einem verstossenen Bettler verflucht, wird der Bach des Dorfes versiegt und der Hammerherr arm. In heiligen Nächten hört man noch das Pochen schwerer Hämmer.
915 Heckenstaller. Stumme Frösche [in Döltsch u. Pleystein]. (OPf. 1908, Bd. II, S. 112 = L[assleben]). ‘Hier geht die Sage, die Frösche seien vor zirka 200 Jahren van einem Schlossfräulein verwünscht worden’.
916 Fr. Heinsen. Wie die Homburg bei Lauenstein entstand. (Sage vom Ith). - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 71.
917 Fr. Heinsen. Die Ziegenbuche bei Lauenstein. (Sage vom Ith). - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 70-71. Im alten Zeiten wurden einmal die Ziegen gestohlen... und teils geschlachtet, teils an diese Buche angebunden...’
918 Frau Hildebrand. Sagen aus Sliwno (Kr. Grätz). - AdPL. 1908, Bd. III, S. 79. 1. Eine versunkene Kirche, mit ‘Glockengeläut’; 2. Keine ansteckenden Krankheiten, weil als der erste Grund zu dem Dorfe gelegt wurde, Zwillingsbrüder mit einem Paar Zwillingsochsen eine Furche rund um die Dorfflur zogen und laut dabei darum beteten...; 3. Ein vergrabener Schatz, der sich von Zeit zu Zeit hebt, so dass eine Flamme aus dem Boden schlägt.
919 J. Huber. Drei Sagen aus Triesenberg im Fûrstentum Liechtenstein. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 217-219. Der Weid-Mann [aus der Weide oberhalb Guggerboden]; Der Sücca-Cheres; Die Sennpupe.
920 I.C. Hughes. The Legend [of the origin] of Savaddan Lake, [commonly known as Llangorse Lake in Brecknockshire]. - FL. 1908, v. XIX, p. 459-463.
Savaddan is een verzonken kasteel, dat - zooals telkengevalle - vergaan is uit straf.	Fuit quondam castellum, et in scelerum paenam - uti quaqua simili vice docetur - quadam die desedit et aquis mersum est.
... ‘On a calm summer's day it is possible to see the church tower through the waters of the lake, and even to hear the bells ring!’
- Met oordeelkundige opmerkingen bij.	- Cum notis criticis.
921 J. Jasper. Die Wogenmänner. Eine Eiderstedter Sage. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 79-81.

Hoe eene ontroofde jonkvrouw medehielp om het slot dezer roovers - hare beulen - in handen te krijgen, en de streek veilig en vrij te maken.	Quomodo quondam rapta quaedam virgo dictorum latronum suîque raptorum castrum expugnandum, totamque regionem salvandam curaverit.
922 J. Jegerlehner. Am Herdfeuer der Sennen. Neue Märchen und Sagen aus dem Wallis. Bern, Francke, 1908, 8^o, 250 S. mit Abb. Fr. 4. (JSAC. 1908, Bd. XLIII, S. 422 - Dübi; SAV. 1908, Bd. XII, S. 294 = E. Hoffmann-Krayer). Cf. Bvb. I, 996, 2211.
923 P.F. Kindle. Einige Sagen aus dem Kanton Uri. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 210-213. Die Pest [1629]; Der Geisterspuk; Der Kristallsucher; Die Sage vom Einsiedler zu St. Nikolausen; Die Sage vom Gigerkehli; Die leuchtenden Kristalle; Das Geschenk der Hexenmeister; Ein fahrender Schüler bannt das Ungeziefer.
924 O. Knoop. Ostmärkische Sagen Märchen und Erzählungen. 1. Bd. Lissa i. P., Eulitz. M. 1,80.
925 O. Knoop. - J. Posener Kirchensagen. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 573-575; 1909, Bd. IV, S. 19-20. 1. Die Mütze des Sapieha [auch des Leszczynski]; 2. Die Kapelle zu Kempen; 3. Die Kapelle im Schloss zu Kruszewo; 4. Die zerbrochnen Kirchenlichte; 5. Licht in der Kirche zu Podanin; 6. Die Erscheinung in der Kirche zu Polajewo; 7. Der Spuk in der Kirche zu Wronke; 8. Die Diebe in der Kirche zu Birnbauw.
92G O. Knoop. - Fr. Rheinsberg. Posener Kirchhofsagen. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 162-165, 310-311. 1. Das Kirchhofsgespenst zu Podanin; 2. ... zu Kammthal; 3. Das Skelett aul dem Kirchhofe; 4. Der Tote auf der Kiefer; 5. Die weisse Gestalt auf dem Grabe; 6. Der Kirchhof zu Chludowo; 7. Der verfluchte Kaufmann zu Exin; 8. Vom Kirchhof sol! man nichts fortnehmen; 9. Ein Geist fordert sein Hemd wieder; 10. Spott auf dem Kirchhof; 11. Bestraffer Uebermut; 12. Bestrafte Kirchhofsschändung; 13. Begräbnisstätte für Zauberer. - Sonderbarer Tod eines Gotteslästrers der einen Menschenschädel hervorholen wollte.
927 O. Knoop. Volksmärchen aus der Provinz Posen. 1. Die drei Spinnerinnen; 2. Der Schlangenkönig; 3. Der Teufel und der Schneider; 4. Die verzauberte Gans. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 13-15, 76-77, 187-188, 348-350; - 395-396.
928 L. Der Glockenbrunnen in der Ellerwiese bei Lindau. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 112. ‘Das Dorf Ellern ist durch die stralende Hand Gottes untergegangen. Da wo der Ellerbrunnen fliesst, soll die Kirche gestanden haben... Wenn man einen Sten hineinwerfe, so erzählt die Sage, höre man's auf dem Grunde wundersam klingen... Noch vor 100 Jahren befand sich in den Ellern eine grosse Menge Erlen...’ Cf. n. 899.
929 [1, 498] Petites légendes chrétiennes. L. Mazéret. - J. Calloc'h. LXXXIV. La fontaine de Sainte Quitterie à Aubous (Basses-Pyrénées); LXXXV. La fontaine de Taillant à Tressens (commune de Marsolan, Gers); LXXXVI.

Fontaine de Sainte Quitterie à Aire (Landes); LXXXVII. Légende des sept saints d'Erdeven [nés ensemble, menacés d'étre noyés, merveilleusement sauvés et devenus évêques de sept villes de Bretagne: s. Corentin, év. de Quimper; s. Pol, de S. Pol-de-Léon; s. Tugdual, de Tréguier; s. Brieux et s. Malo, des villes de ce nom; s. Samson, de Dol, et s. Patern, év. de Vannes]. (Erdeven, Morbihan). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 454-458; 1909, t. XXIV, p. 52-53.
930 [1, 133, 507, 1006, 1745] Petites légendes locales. F. Pérot. DCLXXXVI [?]; DCLXXXVII. Trésor de Noël [visible à cette date sous les ruines du Prieuré de la ‘Bouteille’ au Brethou, mais mortellement fatal à tout visiteur curieux]. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 127-128.
931 M. Lehmann-Filhès. Die letzten Isländer in Grönland. (Eine isländische Sage). - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 170-173. Erzählung. ‘Märchenhaft klingt die Sage gerade nicht, sondern enthält viel Wahrscheinliches. Auch ist es interessant, dass die Eskimos sich erst nach den Isländern au der Westküste Grönlands angesiedelt haben sollen, was man sich sonst umgekehrt denkt’.
932 A. Lüders. Wie das Dorf Wittmar im Braunschweigischen von seinem Zehnten befreit wurde. - NSa. 1908-1909, Bd- XIV, S. 271. ‘... so erzählt die Sage’.
933 H. Marlot. ‘Mille contre un’. Conte des environs de Dixmont. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 128. Avec ces mots pour devise, Jean Coydon attaque des fourmis et les anéantit, des guêpes ensuite mais est mis en fuite par elles.
934 L. Mazeret. Lou Bouc de Biterno. Légende du Gers. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 72-73. Un homme joué par le diable, pour avoir travesti sa femme en bouc, réussit à se venger, grâce au cierge bénit de sa chère moitié (Marsolan).
935 L. Nehring. Sagen und Geschichten aus dem Netzebruch. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 116-118. 1. Brennendes Gold: vergrabene, vom Teufel bewachte und von Zeit zu Zeit durch Feuer gereinigte Schätze: 2. Freimaurergeschichten: jeder Freimaurer hat vom Teufel alle Hilfe, aber gehört ihm nach dem Tode... (Cf. nn. 710, 1102, 1522); 3. Die Spuk-Brücke.
936 W. Oeke. (- E. Gieseking). Dorfmärchen und anderes aus dem Volke. Im Paderbornschen gesammeit. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 23-39, 149. 62 Stücke, Sagen, Reime, Rätsel....
937 -r. Christus und der [erste] Westfale. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 206. Sage: ‘Christus.... stiess seinen Wanderstab gegen einen am Wege liegenden Steinblock und sprach: Lebe!... ein Mensch erhob sich... ballte die Faust.... und sprach...! Das war der erste Westfale’
938 -r. Alte Kirche in Suderburg. (Kr. Uelzen). - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 205, m. Bild. Sagen: Suderburg = 1. Burg des Raubritters ‘Suder’; oder 2. ‘zu der Burg’ ... wie die Umwohnenden immer fragten. Sage der ungetauften Glocken die hinaus ins Feld ‘Glockenberg’ flogen, wo sie versanken. Vgl. Bvb. I, 499, 500.

939 Fr. Rheinsberg. Sagen vom ‘Schloss Schubin’. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 261-263. 1. Der gottlose Graf; 2. Die Schlüsselblume als Goldsucher; 3. Die Wundertaten eines Burgschäfers; 4. Der Wundertaten eines Burgschäfers; 4. Der wunderbare Tod eines Burgschäfers. Cf. n. 954.
940 Fr. Rheinsberg. Der ‘grosse Schatz’ im Kloster Paradies. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 330-331. ... vermauert durch einen Maurer, welche mit verbundenen Augen an die Stelle gebracht war. Cf. n. 227.
941 A. Robida. Fabliaux et contes du moyen-age. Paris, Laurens, in-4^o, ill. Fr. 6. (MLP. 1909, t. XXI, p. 18*.)
942 J. Romain. Domfront [en Normandie], ville de malheur... [Arrivé à midi, pendu à 1 heure!... Seulement pas le temps de diner!] - MLP. 1909, t. XXI, p. 316-327, ill. Légendes du passé.
943 E. Rona-Sklarek. Ungarische Märchen. 5. Wie lange halt das Witwengelöbnis? 6. Die auf dem Schulwege gefundene Geldtasche. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 92-95. Forts. v. 1903, Bd. XIII, S. 70-75; 1907, Bd. XVII, S. 109-112.
944 R. Sabel. Märcken und Sagen. Limburg (Lahn), Kongregat. d. Pallottiner, 1909, 2 Bde, Bild. M. 2,50.
945 Sagen aus Westfalen. Hrsg. v.e. Ausschuss des Vereins f. rhein. u. westfäl. Volkskunde (Ortsgruppe Dortmund). Gütersloh, Bertelsmann, 1909. 8^o, 108 S.M. 1,20.
946 [1, 1748] Sampson. Welsh Gypsy Folk-Tales. -7. - JGLS. N. s, v. II, n. 2-3.
947 C. Schieferdecker. - O. Schillmann. Bergische Sagen, Heimatliche Erzählstoffe für die Unter- und Mittelstufe. Elberfeld, Bacmeister.
948 J. Schlicht. Die Volkssage vom gehängten Buben. [a.d. Gebirgszug zw. Regensburg u. Passau]. - OPf. 1908, Bd. II, S. 13-15. Vom Buben der, um einen verlorenen Groschen von Vater, Mutter und Geschwistern verstossen, sich erhängte. Sïe aber, Vater Mutter u.a., müssen seit ihrem Tod bis zum jüngsten Tag umgehen und geistern...
949 J. Schreiber (†). Beiträge zu den Eifler Sagen. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 47-50. ‘'t Pestflämchen’; De Kumbesch (Sage vom Kloster Himmerod), Gedicht. Erzählungen.
950 P. Sébillot. Légendes sur l'origine de l'homme. 1. La Création de l'homme. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 430-439 (à suivre). D'après ‘les barbares, les demi-civilisés, et pour mieux dire tous les groupes qui sont encore à la période folklorique - celle où l'on admet avec une entière confiance, ou tout au moins sans trop d'incrédulité les explications légendaires...’
Wat de legenden betreft die hier verzameld staan, ze dienden wat meer wetenschappelijk opgeschikt.	Quod spectat ad legendas hic collectas, meliores fuerint magis scientificè compositie.
En wat de twee bepalingen betreft van ‘groupes’ en ‘période’ (folkloriques),	Ad definitiones verò quod attinet, np. ‘serierum tempestatum-

ze zijn o.i. beide willekeurig, te eng, teveel ons voordeelig, dus meenen we, voor de wetenschap gevaarlijk. Zullen wij ‘civilisés’, zelf niet eenmaal later aangezien worden als ‘demi-civilisés’? En in onze ‘période’ nemen we niet ook soms ‘sans trop d'incrédulité des explications’ over, die korts nadien als onwetenschappelijk doorgaan?	que folkloricarum’ nobis videntur ad libidinem factae, angustiores, cupidiores quasi, ideòque et scientiis infestae. Requidemvera nosipsi, qui ‘culti’ hodiè a nobis quidem tenemur, nonne a posteris aliquando apud ‘semicultos’ numerabimur? Et in nostra ‘tempestate’ nonne etiam et nos nonnulla vice talibus, qualia statim postea scientia repellit, nimis creduli habemur?
Volkskunde gaat mee met het volk, met alle volk door alle tijden en staten. L. De Wolf.	Sed ‘rerum vulgarium scientiam’, np. rem folkloricam, potius cum vulgo qualicumque, per secula et loca omnia, ire sinamus!
951 N. Sittler. Der Wassermann und der Bär. - OPf. 1908, Bd. II, S. 107-108. Aus S.'s Sagen und Legenden der Oberpfalz. Für die Jugend bearbeitet. Regensburg, Coppenrath, 1906, 188 S., mit Abb. M. 2. (OPf. 1908, Bd. II, S. 48).
952 H. Sommer. Grosspolnische Volkssagen. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 367-369. Besonders drei Nationalsagen kommen dem historischen Forscher in Betracht. 1. Die Sage von den drei Brüdern Lech, Czech und Russ, 2. die Popiel- und 3. die Piastsage. Die erste Sage befasst sich mit der Gründung des Polenreiches, die zweite und dritte mit der des ältesten Fürstengeslechtes. Cf. n. 1370.
953 H. Sommer. Die Stadt Posen in der Sage. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 50-53. Gründungssagen; Ein Hostiendiebstahl 1399; Sagen von dem Schloss und der Kirche.
954 J. Sonneman. Sagen aus Schubin. - AdPL. 1908, Bd. 111, S. 451-452. 1. Schlafende Krieger, im Schlosse, mit gekauftem Korn verschwunden; 2. Silberne Bitter mit gekauftem Korn verschwunden; 3. Koplose Vogel wenn gesehen verschwunden; 4. Mehlkaufender Krieger mit unbekannten Geldstücken verschwunden. Cf. n. 939.
955 A. Steinberger. Bayerischer Sagenkranz. N.F. München, Lindau, 1908, 232 S.M. 3. (OPf. 1908, Bd. II, S. 179 = G. Wittmann).
956 A. Steinbrenner. Sagen aus Höpfingen und Odenheim. - BBVV. 1905-1908, S. 56-61. 1. Aufhockender Waldgeist; 2. Der Schullehrer mit den Feldmessen; 3. Das Wilde Heer; 4. Die Paten aus dem ‘Orschbrunnen’; 5. Der wandelnde Pfarrer’.
957 A. Thiel. Die Sage von der Franzosenlinie bei Lochowo. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 307-308. Von einer Kutsche mit Pferden und Begleitern ohne Köpfe. Diese Leute sind reisende Franzosen gewesen 1813 da ermordert.

958 O. Tonn. Die Sage vom Schlossberg im Smoguletzer Netzebruch. (Kr. Wongrowitz). - AdPL. 1908, Bd. III, S. 329. Ein versunkenes Schloss, mit alljährlich krähendem Hahn, und neun Lichtlein.
959 M. Treblin. Die Wüstung Jocksdorf [eine vom Erdboden verschwundene Ortschaft; Sage des verwüsteten Schlosses von Jockelsdorf und die des drunten verborg enen Schatzes]. - MSGV. 1908, Bd. X, S. 86-88.
960 E. Tregarthen. Legends and Tales of North Cornwall. Wells Gardner, Darton. 3s. (FL. 1908, v. XIX, p. 508 = Ch. S. Burne). ... ‘with... bits of word-painting’... therefore ‘valueless as evidence’ (Ch. S.B.). Cf. n. 961.
961 E. Tregarthen. The Piskey Purse. Wells Gardner, Darton. 35. (FL. 1908, v. XIX, p. 508 = Ch. S. Burne). ... ‘with... bits of word-painting’... therefore ‘valueless as evidence’ (Ch. S.B.). Cf. n. 960.
962 J. von Harten. - K. Henniger. Niedersächsische Volksmärchen und Schwänke. Bremen, Schünemann, 2 Bde, je M. 1.
963 A. Wahlenberg. Schwedische Märchen. Leipzig, Heims, 166 S.M. 3,50.
964 E. Wendlinger. Der Erzbischof von Salzburg und der Bauernknabe vom Brixental. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 42. Wie dieses einfache Tiroler Bergkind den Bischof überfragte (1850). - Erzählung.
965 W. Wisser. Volksmärchen aus dem òstlichen Holstein. 6. Hack an! - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 74-75.
966 M. Zoller. Der güldene Schlüssel. Sage a.d. Oberpfälzer Walde. - OPf. 1908, Bd. II, S. 27-29. Eine ‘vasunkan Stod. Döi unbarmherzinga Leit san all' in Fisch' verwand'lt woarn und da Buorgamoista in Fisch mit 'n Schlüss'l, mit 'n Toarschlüss'l vó da Stod. Wer'n dawischt, hout dö ganz vowunsch'ne Stod dalöist und wird selba König vo' da Stod...’

967 Jan A. Altes Volkslied. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 18, o. Mel. ‘Zwei Knaben, zwei Knaben Die hatten ein Mädchen lieb...’ Cf. n. 1011.
968 J. Blau. Weihnachtslied aus dem Böhmerwalde. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 39-40, mit Mel. ‘Auf, auf, ihr Hirten und schlåft nicht so long!...’
969 E.K. Blümml. Schamperlieder, deutsche Volkslieder des 16. bis 19. Jahrhunderts. (Futilitates 1.). Wien, Ludwig, 1908, 179 S. mit Singweisen. M. 12. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 229 = J. Bolle). Cf. n. 1343.
970 L.E. Broadwood. [39] English Traditional Songs and Carols. Collect. [in Sussex and Surrey] and edit. with Annotations and Pianoforte Accompaniments. London, Boosey. 2s. 6d. (FL. 1908, v. XIX, p. 476 - Ch. S. Burne).

971 L. Brockdorff-Ahlefeldt. Als Björn fiel. (Altisländisches Volkslied: ‘Rustugt vard í Rifi’). - NSA. 1908-1909, Bd. XIV, S. 73.
Overzetting in verzen.	Versibus translatum.
972 [1, 146, 1756] Chansons de la Haute Bretagne. P. S[ébillot.] [Bvb. 1, 1756, corrigez XXXII-XXXVI en XXXVII-XLII]; XLIII. La fille soldat: ‘La belle a fait faire des habits...’ (Trébry, Côtes-du-Xord); XLIV. Les noces de Saint-Laurent: ‘Nous étions hier aux noces...’ (Ercé près Liffré); XLV. ‘Hum! poupine!... En revenant des noces...’ (La Boussac, Laval); XLVI. Le bouquet de la mie: ‘J'ai perdu hier au soir ici...’ (Ercé près Liffré); XLVII. Por te' marcao: ‘Quand j'étai p'tit pâtoutiau...’ (Côtes-du-Nord). - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 59-63, s. mus.
973 P. Drechsler. Volkslieder [in Katscher und seiner Umgegend aus dem Munde des Volkes gesammelt], - MSGV. 1908, Bd, X, S. 104-113, o. Mel. 1. Liebesglück; 2. Entehrt; 3. Abschied; 4. Abschied fürs Leben; 5. Klage; 6. Die glückliche Nonne; 7. Liebessorgen; 8. Kurze Liebe; 9. Die sterbende Geliebte; 10. Der tote Bräutigam; 11. Wünsche; 12. Lieben ist kein Kinderspiel; 13. Ich komme nicht dazu; 14. Wirtshausszene; 15. Scherzreime; 16. Die Grottkauer Vesper; 17. Paulus als Einsiedler.
974 H. Edelhofer. Kohlbauernlied. - DV. 1909, Bd. XI, S. 49, mit Mel. ‘Åb'r a Kohlbaunbua bin i's,...’ Volksweise a.d. Gegend von Schwarzan im Gebirge.
975 V. Favrat. Les Chansons des vieux. - CV. 15/29-ii-1908.
976 Fr. Forkarth. - P[ommer]. ‘Die Flieh(g)e om Bämla’. - DV. 1908, Bd. X, S. 32. Volkslied. Vgl. Ebend. 1907, Bd. IX, S. 134.
977 H.M. Franzl. Bosuien-Lied. - DV. 1909, Bd. XI, S. 8, mit Mel. ‘Unser Regiment, dås liegt in Bosnien drinn,...’
978 M. Fraungruber. Sechs Wiegenlieden. - DV. 1908, Bd. X, S. 47, 84, 116, mit Singw.

1.	‘Heidi pupeidi was raschelt im Stroh?...’
2.	‘Still, still, stille ist's herin...’
3.	‘Kindlein, schlaf ein, es muss schon so sein!...’
4.	‘Wann mei' Büabl net schlafen will...’
5.	‘Heidi pu peidi, mein Kinderl, schlaf ein!...’
6.	‘Schlaf, Kinderl, schlaf! Vorder Tür, da stehn die Schaf!...’

979 A. Gärtner. ‘Ei, was gibt's für Zeitung heuer’? - DV. 1908, Bd. X, S. 151-152, mit Mel. Lied a. Thalgau-Salzburg.
980 A. Gärtner. - P[ommer]. ‘Erfreue dich, Jeruzalem’. - DV. 1908, Bd. X, S. III, mit Mel. Drei-Könige-Lied aus Thalgau.
981 A.L. Gassmann. Naturjodel des Josef Felder aus Entlebuch (Kt. Luzern). Zürich, Juchli, 1908, 110 S., 5 Bl. M. 1,70. (1908, Bd. X, S. 160 = P[ommer]; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 228 = J. Bolte).

982 Gilliat-Smith. Three German Gypsy Melodies. - JGLS. N. s., v. 2, no. 2.
983 A. Halberstadt. - P[ommer]. Ein Jodler als steirische Tanzweise. - DV. 1908, Bd. X, S. 102-103, mit Mel.
984 E. Hamza. Nachtwächterlied am Mönichkirchen [NÖ]. - DV. 1909, Bd. XI, S. 48, mit Mel. ‘Jå, liabi Leutln, låsst 's öng sågn...’
985 B. Hanow. Ein interessantes Volkslied. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 539, o. Mel. ‘Als ich hinter dem Tische sass, Schwarze Kirschen und Pflaumen ass...’
Met een woord geschiedenis ervan.	Cum littera aliqua historica.
986 C. Hartenstein. Gefallen am Ehstand. Ständchen zum Rumpelabend. Volkslied a.d. Rhön. - DV. 1909, Bd. XI, S. 9, mit Mel. ‘Mir gefällt das Ehstandsleben besser als das Klostergehn...’
987 H. Härtle. - A. Weiss. Des Pfalzgrafen Töchterlein. - OPf. 1909. Bd. III, S. 49-50, mit Mel. Lied aus Waidhaus u. Amberg. ‘Es war einmal Pfalzgraf vom Rhein, der hatt' drei schone Töchterlein...’
988 G. Heeger. - W. Wüst. Volkslieden aus der Rheinpfalz. Mit Singweisen a.d. Volksmunde gesammelt. Hrsgn. i. Auftrage des Ver. f. bayer. Volkskunde. Bd. I. Kaiserslautern, Kayser, 1909.
K. Henniger. Alle liebe Lieder für Matter und Einder. (Sonnenschein fürs deutsche Hans). München, Verl. der Jugendblätter. M. 3,80. (DV. 1909, Bd. XI, S. 20). Gute Auswahl aus F.M. Böhmes Deutsches Kinderlied und Kinderspiel, erffänzt durch Stücke aus der eigenen Erinnerung...’ (DV.).
990 E. Herpin. Vieilles chansons de Saint-Malo, recueillies et commentées. Saint-Servan, Haize, in-8, 49 p. (RTrP. 1909, t. XXIV, p. 156-157 = P. S[ébillot]).
991 [1, 520] H. Heuft. Volkslieder aus der Eifel. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 39-44, o. Mel. 1. Die schöne Bäuerin; 2. Jägerlied; 3. Sie und Er; 4. Der junge Soldat; 5. Die Heiratslustige; G. Liebesklage.
992 Hoffmeyer. Zimmermannslied aus Osnabrück. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 169, o. Mel. ‘Mein Handwerk fällt mir schwer, D'rum lieb'ich's noch viel mehr...’
993 J. Hubmann. - L. Raab. Der Tiroler Salbenkrämer. - DV. 1908, Bd. X, S. 30, o. Mel. Lied.
994 J. Huska. Das Bauerndorf. - DV. 1908, Bd. X, S. 132-133. mit Mel. Lied aus Bruck u. Umgebung b. Plan i. Böhmen. ‘Wos braucht ma auf'm Bauerndorf,...’
995 E. Jungwirth. - P[ommer]. 's Rad'l-tråg = g' sång. - DV. 1909, Bd. XI, S. 10-11, 31-33, mit Mel. ‘War amål oana gånga zum Diarnal a Bua, jå!...’

996 M. Knabl. D'Neuner-Jäger in Schleswig. - DV. 1908, Bd. X, S. 132. Steirisches Soldatenlied (des 9. Jägerbataillons) aus dem Feldzuge 1864. ‘Dås Röckerl grau und grün,...’
997 F. Kojetinsky. Nachtwächterlied (a. Zeil am Ziller). - DV. 1908, Bd. X, S. 155, mit Mel. ‘Liebe Brüder, gute Nacht!...’
998 R. Lach. Schlaf mein Kindlein! Geistliches Volkslied. - DV. 1909, Bd. XI, S. 63-64, mit Mel. Aus: ‘Altdeutsche geistliche Gesänge’ gesetzt und bearbeitet von R.L. (Handschriftlich).
999 L[assleben]. Einige Sternsingerlieder. - OPf. 1908, Bd. II, S. 13, o. Mel. ‘Die heiligen drei König' mit ihrem Stern, Sie loben Gott und preisen den Herrn...’ Forts. v. OPf. 1907, Bd. I, S. 45, 61.
1000 R. Leder. ‘Die Artillerie fährt auf...’ - DV. 1908, Bd. X, S. 47, mit Mel.
1001 C. Lellmann. Háilia Sangt Méadess. - DV. 1908, Bd. X, S. 173-174, mit Mel. ‘Mit obigen Worten beginnt ein Kinderlied, welches in Loef a.d. Mosel schon seit vielen Jahren von der Dorfjugend beim Einsammeln des Holzes zum Martinsfeuer ... gesungen wird’... D.h. ‘Heiliger Sankt Martin mit den sieben (Béadess?) Mit den sieben Ruten’ ... usw.
1002 A. Lemmermann. Ut Hartensgrund. Alte Volkslieder in Wort und Weise aus Niedersachsen. Bremen, Schünemann, 1908. M. 1.
1003 K. Liebleitner. - K. Mautner. Niederösterreichische Volkslieder aus dem ersten Viertel des 19. Jahrhunderts. - DV . 1909, Bd. XI, S. 30-31, 47-48, 89-90, 118-119, mit Mel.

1.	‘I und mei Weiberl, mir kinnan schö tånz'n...’
2.	‘z' Blob'nstökk'lbåh is Kirtåh, schens Dirnd'l, wås willst håb'n?...’
3.	‘Und als ich siebzehn Jahr alt war, da nahm ich mir ein Weib,...’
4.	‘Es spielt' einmal ein Markgrafsohn mit 's Königs seiner Tochter...’

1004 Alteres Lied aus Mecklenburg. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 169, mit Mel. ‘Eine Heldin ward erzogen, mit Namen Isabell...’
1005 Liesenfeld. Ein Volkslied aus den 60-er Jahren des vorigen Jahrhunderts und seine Genesis. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 124-127, mit Singw. ‘Es ging mal ein verliebtes Paar wohl in den Wald spazieren...’
1006 E. Lucerna. ‘Das Hennenlied’. - DV. 1908, Bd. X, S. 3-4, mit Mel. ‘O dös verwögna Hennevolk...’

1007 O.R. Maresch. Lieder, Ballade und Gstanzeln aus dem Kuhländschen. (Kuhländer Dialekt). - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 43-44, o. Mel.

1.	Lied beim Maibaumtragen: ‘Blümle, Blümle, Maie...’
2.	Lied beim Schmeckostern: ‘Taberaner junges Madle...’
3.	Eine Ballade: ‘'s Woir a mol a Pairiken...’
4.	Gstanzeln.

1008 Mathieu. Stolze Hendrich. - DV. 1908, Bd. X, S. 81, 160, mit Mel. Lied vom Rhein: ‘Stolze Hendrich, de woll freie gonn so weit ins fremde Land...’
1009 P. Mathieu. Rekruten- Aushebung. - DV. 1908, Bd. X, S. 115, mit Mel. Lied aus der Umgebung von Düsseldorf. ‘Nach Düsseldorf marschieren wir,..,’
1010 K. Mautner. Vierzeiler aus dem Innviertel. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 44, o. Mel. ‘Und da Wirth is so feiñ:...’
Lied in gewesttaal.	Carmen proprio idiomate propositum.
1011 O. Meisinger. Volkslieder aus Baden. - BBVV. 1905-1908, S. 39-47, m. Mel.

1.	‘Lippe-Detmold, o du wunderschöne Stadt...’ Cf. Bvb. I, 2085.
2.	‘Höret, ihr Brüder, den Trompetenschall...’
3.	‘Zu Leipzig war die grosse Schlacht, Hurra, hurra, hurra!...’
4.	‘Warum ist denn die Falschheit so gross auf der Welt?...’
5.	‘Es war einmal ein Mädchen, Das hätt' zwei Knaben lieb,...’ Cf. n. 967.
6.	‘Ich habe den Frühling gesehen,...’
7.	‘Horch! wer kommt von draussen 'rein?...’
8.	‘Ich habe mein Feinsliebchen Schon lange nicht gesehn...’
9.	‘Es wollte sich einschleichen Ein zartes Lüftelein,...’

1012 H. Monninger. Wein, Bier, Most und Schnaps. - DV. 1908, Bd. X, S. 118. Lied aus der Umgebung von Graz: ‘Aber an Wein, an Wein, an Wein,...’
1013 Ph. Müller. - K. Kaiser. Burschenlied. - DV. 1908, Bd. X, S. 83-84, o. Mel. ‘Ihr Burschen, seids lustig Und munter wohlauf...’
1014 [1, 1030] V. Pellandini. Canti popolari ticinesi. - SAV. 1908, Bd. IV, S. 268-275, (2^o Ser.), o. Mel. 12. ‘Se 'l governo ini dà la spada...’; 13. ‘Ti scriverò una lettera...’; 14. ‘A fa re il soldato...’; 15. ‘Se si ferma un reggimento...’; 16. ‘La mia morosa cara...’; 17. ‘La violetta la va, la va, la va, la va...’; 18. ‘Quei cacciatori...’; 19. ‘La rizzolina la va alla messa...’; 20. ‘Tütti i dis che

son smortina...’; 21. ‘La vegn, la vegn, la vegn a la finestra...’; 22. ‘Va là, va là. Pepin,...’; 23. ‘Alzo gli occhi al Cielo...’; 24. ‘La mia mamma l'è vecchierella...’; 25. ‘Sulla cima Ji quei monti...’; 26. ‘Stamattina mi son lavata...’; 27. ‘Quand a s'era piccinina...’; 28. ‘Pellegrin che vien da Roma...’; 29. ‘Quel mazzolin di fiori...’; 30. ‘Una sera del mese di luglio...’.
1015 F. Pfaff. Volkslieder und Schwänke aus Lobenfeld. - BBVV. 1905-1909, S. 73-93, o. Mei; Al. 1909, 3. F., Bd. I, S. 105-125. 44 Tanzliedchen; Lieder: ‘Steig sLaterle rauf!’, ‘Das Kübelein’, ‘Die Nonne’; 5 Kinderreime; 11 Neckreime und Schwänke; Der Pfarrer lernt Latein.
1016 L. Pirkl. ‘Es waren Schwestern drei’. - DV. 1909, Bd. XI, 8. 11-12, mit Mel. Lied aus Zintberg b. Schwaz. Cf. n. 1490.
1017 J. Pommer. 's Bauern Töchterlein. - DA . 1908, Bd. X, S. 65-66, mit Mel. Lied, Kritik. ‘Da Bauer hat ein Töchterlein...’
1018 J. Pommer. ‘Heunt gien mir's auf die Alma’. - DV. 1908, Bd. X, S. 78-79, mit Mel. Aus Tirol, Satz von J.P.
1019 J. Pommer. Hirtenlied aus Halle in Tirol. - DV. 1908. Bd. X, S. 97, mit Mel. ‘Auf, auf, es ist schon Tag,...’
1020 J. Pommer. Innviertler Gsangl. - DV. 1908, Bd. X, S. 154, mit Mel Lied a. St. Johann b. Schmoln, OÖ: ‘Von Innviert'l eina läut't a Glöggerl so hell,...’
1021 J. Pommer. [Jodler] Aus der Ebenau. - DV. 1908, Bd. X, S. 134, Mel.
1022 P[ommer]. Ein Jodler aus Stübing. - DV. 1909, Bd. X, S. 134. Mel.
1023 J. Pommer. 444 Jodler und Juchezer aus Steiermark und den steirischösterreichischen Grenzgebiete. Wien, Deutsch. Volksgesangver. (Oesterreichische Rundschau. 1908, Bd. XIV, H. 2; DAL 1908, Bd. X, S. 70-71 = M. Graf).
1024 J. Pommer. Liebe über alles. - DV. 1908, Bd. X, 8. 95, mit Mel. Bearbeitung von J. Pommer. ‘Vom Wåld bin i fiara...’
1025 J. Pommer. Das Liederbuch des Deutschen Sängerbundes in neuer Ausgabe. - Sängerhalle. 10-ix-1908; DV. 1908, Bd. X, S. 149-151, 169-172. Zur wahren Volkstümligkeit nötige Eigenschaften.
1026 J. Pommer. Der Puachberger. - DV. 1908, Bd. X, S. 86, mit Mel. Jodel aus Miesenbach, NÖ.
1027 J. Pommer. Der Rinnegger Dreier. - DV. 1909, Bd. X, 8. 8, mit Mel. Ein ‘lango bekannter’ Jodler.
1028 J. Pommer. Drei Ripp'n. drei Rapp'n. Steirische Schnaderhüpfl-Weise. - DV. 1908, Bd. X, S. 24-26, mit Mel. ‘Drei Ripp'n, drei Rapp'n, drei Federn am Huat...’
1029 J. Pommer. Der Tratenbecker [d.h. der aus Tratenbach]. - DV. 1908, Bd. X, S. 177, mit Mel. Jodler aus Tratenbach b. Miesenbach, NÖ.

1030 P[ommer]. Tridijai hadaradarä. - DV. 1908, Bd. X, S. 18, mit Mel. Ein Jodler aus Eisenerz.
1031 J. Pommer. Turracher Lieder, 35 Volkslieder von der steirisch-kärntnerischen Grenze für eine oder zwei Singstimmen mit Begleitung des Flügels eingerichtet. Wien, Robitschek, [1908], 4^o, 26 S. (DV. 1908, Bd. X, S. 142-143, a. Grazer Tagespoost; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 226 = J. Bolte). ‘... aus einer um 1835 entstandenen Handschrift und mündlicher Ueberliferung 35 Liebes- und Scherzlieder des steirischen Dorfes Turrach’ (J.B.).
1032 P[ommer]. Ueba d' Alm, juche! Wohl auf der Alm, juche! - DV. 1909, Bd. XI, S. 69, 100-101, Mel. Lieder von der Königsberg-Ålm, Salzburg.
1033 J. Pommer. Ueber A.R. von Spauns Sammlung oberösterreichischer Volksweisen. - DV. 1909, Bd. X, S. 21-23, 41-43, 61-62, 76-78, 93-94.
1034 Popelak. - P[ommer]. s' Bibihenderl. - DV. 1908, Bd. X, S. 114-115, mit Mel. Lied aus der Krieglacher Gegend: ‘Jetzt bin i af d'Alm aufigånga’...
1035 Fr. Porsch. [23] Wiener Kinderlieder und Kinderreime. - DV. 1908. Bd. X, S. 101, 118, o. Mel.
1036 A. Pöschl. - K. Kronfuss. Der andere Hore. - DV. 1909, Bd. XI, S. 34, Mel. Jodler aus Miesenbach, NÖ.
1037 F. Pöschl. - Fr. R. von Srbik. Da Gåfferl. - DV. 1908, Bd. X, S. 153-154, mit Mel. Lied aus Scharfling am Mondsee: ‘Grüass di Gott, mei liaba Gåfferl,...’
1038 K. Prenner. ‘Sing' mar in Umhaujåkl sein'n’ - DV. 1908, Bd. X, S. 68, mit Mel. Jodler aus Mönichkirchen a. Wechsel, NÖ.
1039 G. Queri. - [K. Frank]. Bauern und Eh'halten: Das Lied der Bauern und Eh'halten. - DG. 1909, Bd. X, S. 74-75, 117-120, o. Mel. ‘I hab mir was ausstudiert...’ ‘Das Lied scheint anfangs der 80-er Jahre entstanden zu sein, als die Landflucht sich schon bemerkbar machte...’
1040 Th. Ranz. - P[ommer]. Greane Fensterl. - DV. 1908, Bd. X, S. 138. Wie dieses Lied in Rinnbach b. Ebensee üblich ist.
1041 Reupke. ‘Heiss was in de Mai’ - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, 8. 17. ... ‘ein zu einem Kreispiel gehöriges Lied’. Vgl. Fl. van Duyse. Het Oude Nederlandsche Lied, bd. II, bl. 1408-1425. (Bvb. I, 305, 2283).
1042 V. Richar. - J. Pommer. Der Lugatzer. DV. 1908, Bd. X, S. 156, mit Mel. Jodler aus Lugatz b. Mureck, Steiermark.
1043 L. Schaffler. ‘Da Pinzgaua Foppa’ - DV. 1908, Bd. X, S. 23-24, mit Mel. ‘Auf da Welt is recht lusti(g), recht lusti(g),.. våstehst...’
1044 F. Schaller. - P[ommer]. Ein Ebenseer Jodler. - DV. 1909, Bd. XI, S. 52, Mel.

1045 F. Schaller. ‘Hålt's still. Hirtenbuama, von Blås'n a Weil’! - DV. 1909, Bd. XI, S. 31, mit Mel. Krippelied noch zu Anfang des vorigen Jahrhunderts in der Kirche zu Ebensee gesungen
1046 F. Schaller. ‘Hirtenlieder zur Zeit der Geburt Christi’. DV. 1908, Bd. X, S. 43-44, 172-173; 1909, Bd. XI, S. 64, mit Sangw. Forts. d. DV. 1905, Bd. VII, S. 160-161; 1906, Bd. VIII, S. 108-109; 1907, Bd. IX, S. 132, 167-168.
1047 F. Schaller. Zwei Jodler aus Ebensee. - DV. 1908, Bd. X, S. 28, mit Mel.
1048 F. Schaller. Neujahrswunsch der Nachtwächter (in Ebensee). - DV. 1909, Bd. XI, S. 10, mit Mel. ‘Mit grossen Freuden kommen wir da...’
1049 F. Schaller. Vögelfangen. - DV. 1908, Bd. X, S. 152-153, mit Mel. Lied aus Ebensee, OÖ. ‘Koañ Gimp'l, koañ Zeis'l geht eini iñ meiñ Hais'l,...’
1050 K. Scheibe. Enttäusschung. Ein Volkslied.- NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 34, o. Mel. ‘Es zog ein Wandersmann zo trüb einher,...’
1051 H. Schierbaum. Justus Mösers Beiträge zu Nicolais ‘Kleynem feinen Almanach’ [1776]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 163-164. ‘Volkslieder: Eyn Tyryngisch Pawren-Lyd; Eyn Lyd an eyn'n Patten; Eyn Nidersechsysches Lyed; Eyn Lyd der Meydleyn ym Osznabrückyschen; Eyn Hannswurstslyd; Eyn Westphelysches Lyebeslyd; Eyn Sechsisch Pawrenlyd’. - Die Texte.
1052 O. Schmidt. ‘Spinnradl drah’! - DV. 1908, Bd. X, S. 175, mit Mel. Lied a. dem Egerland.
1053 F. Schön. Volkslieder und Volksliedreste aus dem Kinderliede der Saarbrücker Gegend. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 149-150, o. Mel.

1.	‘Klein Annchen von der Mühle...’
2.	‘Immer schöner wird die Welt...’
3.	‘Es stand ein Baum mit Rosen...’

1054 H. Schuen. - P[ommer]. Der steirische Brauch. - DV. 1909, Bd. XI, S. 53, mit Mel. Lied aus Kainach bei Voitsberg. ‘Dås is da steirische Brauch...’
1055 J. Spandl. Beim Fensterln. - DV. 1908, Bd. X, S. 112, mit Mel. Lied aus Südmähren und Pohrlitz. ‘Scheit der Mond so schöñ auf jener Höh;...’
1056 J. Spandl. Alte Liebe rostet nie! - DV. 1909, Bd. XI, S. 28-29, mit Mel. Lied aus Runarz b. Deutsch-Brodek (Mähren). ‘Hast du deun schon ganz vergessen,...’
1057 L. Staudacher. Zwei ‘Gstanz'ln’ aus dem Zillertal. - DV. 1908, Bd. X, S. 84, o. Weis.

1.	‘Niggal, naggal, nou a Fraggal,...’
2.	‘Mai' Waib is kronk...’

1058 [1, 524] O. von Greyerz. Im Röseligarte. Bern, Francke, 1909, Bd. II.

1059 J. Widmer. - P[ommer]. - F. Bälger. - A. Schneider.- L. Staudacher. - Aus Vorarlberg. Aus Innsbruck und Heidelberg. - DV. 1908, Bd. X, S. 177; 1909, Bd. XI, S. 55-56, 68, 103, m. Mel. Neckliedchen. - ‘Heidideldum, mein Weib ischt krumm,...’ - ‘1. 2. 3. Bigga bagga bei...’ - ‘Die Littl lattl...’ - ‘Ich bin ein armer König...’

1060 A.A... [Alte Bremer] Abzählreime. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 52, 168.
1061 W. Dobbrick. [100] Abzählreime aus der Provinz Posen. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 72-73, 100-101, 121-123.
1062 G. Fischer. Der Zinkenist. - DG. 1909, Bd. X, S. 143. Ein Vers aus ca. 1860. ‘Wie glücklich.... Er kommt, wenn er gestorben ist, Gewiss nicht in die Hölle’...
1063 Gerhold. [3] Auszählverse aus Wien um 1858. - DV. 1908, Bd. X, S. 119.
1064 S. Kobl. - E. Hagen. - A. Fischer. - W. Bauernfeind. - A. Jobst. - Agricola. - Fr. Besl. Einige Kinderverse. - OPf. 1908, Bd. II, S. 80, 200; 1909, Bd. III, S. 20, 66.
1065 F. Kojetinsky. Kindersprächlein und Auszählreime. - DV. 1909, Bd. XI, S. 35, 103. Vgl. DV. 1907, Bd. IX, S. 171.
1066 A. König. [5] Ratschendorfer Auszählreime. - DV. 1908, Bd. X, S. 48.
1067 Fr. Loritz... Beim Pfeiferlmachen. - OPf. 1907, Bd. 1, S. 80; 1908, Bd. II, S. 64, 199. Mitteilung von Bastlösereimen.
1068 [1, 1038] A. Mannheimer. Ein Bauerngespräch a.d.J. 1738 in schwab. Mundart. - Al. 1908, 2. F., Bd. IX, S. 306-307 (Forts., Schluss). Kritik.
1069 G.F. Meyer. Plattdeutsche Kinderreime aus Schleswig-Holstein, für Eltern und Kinder, mit Zustimmung des Kieler Prüfungs-Ausschusses für Jugendschriften ausgewählt. Kiel, Lipsius, 1908, iv-132 S.M. 1,20. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 230 = J. Bolte). ‘Eine ansprechende, gut geordnete Lese...’ (J.B.).
1070 J. Oppenheimer. Originelle Wegweiserreime [zu Pyrbaum]. - OPf. 1908, Bd. II, S. 199.
1071 L. Pirkl. - K. Mautner. ‘Hüa, hå’! - DV. 1909, Bd. XI. S. 34, 67. ‘Hüa, hå, mei Våtta ist a lustiga...’ Vgl. ‘Mei Våda håts Haus vakauft...’ usw.
1072 R. Popelak. [2] Auszählreime [aus Graz]. - DV. 1908, Bd. X, S. 67.
1073 Fr. Porsch. [13] Wiener-Auszähl-Reime. - DV. 1908, Bd. X, S. 85.
1074 Fr. Redl. Allerlei Reimsprüche. - DV. 1908, Bd. X, S. 31.
1075 W. Seemann. Abzählreime. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 14-15, ‘Forts. f.’ [?]. ‘Eine reiche Auslese’.

1076 F. Tetzner. [Die verbreitetsten] Erzgebirgische Hütereime. - GL 1909, Bd. XCV, S. 30-31. ‘Aus diesen Proben ist schon der gesammte Inhalt der Hütereime ersichtlich’.
1077 R. Wolf. Kinderspruch aus Guntramsdorf, N.-Ö[sterr.]. - DV. 1908, Bd. X, S. 31. ‘Gestern håb i Keg'l g'schieb'n...’

1078 P.B. Die ‘Tobelhocker’ [=] die Seelen der Angeber in den zahllosen Hexenprozessen zu Vaduz (a. Oberrhein). - Vossische Zeitung. 16-ix-1908; SAV. 1908, Bd. XII, S. 290. ‘... müssen im Lavenatobel um den reisigen Steintisch hocken und die Qualen der Verbrannten leiden. Und die Sage ist lebendig geblieben in den Tälern des Falknis, des Triesenberges und der Drei Schwestern [cf. n. 1490] ... noch heute gespensten dort die “Tobelhocker”, und ihre Familien leiden schwer unter dem Fluche der seit Jahrhunderten auf ihnen lastet...’
1079 Les Empreintes merveilleuses. R. Basset. CCCIV. Le Chariot de Gargantua; CCCV. Le Pas de Gargantua; CCCVI. La Pierre du diable; CCCVII. Le Pas du diable; CCCVIII. La Pierre levée de la vente; CCCIX. Les Empreintes du Vaux d'Aubin; CCCX. La Pierre de saint Amand; CCCXI. La Pierre de saint Victor; CCCXII. La Pierre de saint Benoist; CCCXIII. La Croix du Pas de saint Laurent; CCCXIV. Le Menhir de Soulans; CCCXV. La Pierre de Gargantua; CCCXVI. La Roche de saint Léger de Toucheret; CCCXVII. Les Pieds du Sauveur. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 54-59. Suite de RTrP. 1892, t. VII, p. 427-428, 499-504, 676-681; 1893, t. VIII, p. 174-175, 498-502, 565, 588; 1891, t. IX, p. 221-223, 286-288, 473, 689-693; 1895, t. X, p. 118, 360-361, 539-544; 1896, t. XI, p. 199-200, 312-313, 525-529; 1897, t. XII, p. 84-85, 316, 406-109, 489, 616-617; 1898, t. XIII, p. 338-339, 472; 1899, t. XIV, p. 52-53, 295, 459, 587; 1900, t. XV, p. 56, 425-426, 664; 1901, t. XVI, p. 206-209, 261-264, 391-392, 527-528; 1902, t. XVII, p. 58, 288; 1903, t. XVIII, p. 270-271, 419, 529-530; 1904, t. XIX, p. 37-40, 141-142, 493; 1905, t. XX, p. 207, 248-249, 400-103; 1906, t. XXI, p. 138-139, 376-377; 1907, t. XXII, p. 301-305, 410.
1080 H. Monninger. Finkensang. - DV. 1908, Bd. X, S. 134, o. Mel. Gesungen wenn die Finkerln zu singen anfangen: ‘Zizibe, zizibe, rufs in mein Gårten,...’
1081 E. Peacock. Adders swallowing their Young... [and other beliefs]. - FL. 1908, v. XIX, p. 473-474.
1082 Rau. Kuhnamen in niederem Erzgebirge.- MVSV. 1909, Bd. V, S. 23-24.
1083 A. Szulczewski. Der Heiland und die Pflanzenwelt. Posener Legenden. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 570-573. 1. Woher die Zwiebel den Scharfen Saft hat; 2. Wie die Schlüsselblume entstand; 3. Schwarzdorn und Kreuzdorn; 4. Vom Holunderstrauch; 5. Die Kornähre; 6. Die Grasnelke oder das Jesusstöcklein; 7. Espe und Tanne; 8. Das Zittergras oder die Muttergottes-Tränen.
1084 [1, 620, 1011, 1752] I. Teirlinck. Plantenkultus, - VKb. 1909, bd. XXXIX, bl. 42-49.

1085 O. Strobl. Tier-Stimmen. - DG. 1909, Bd. X, S. 44. ‘Der Beere brumbt. Und die Wölff sich zum heulen mehnen;...’ Gedicht aus Frat. Albertus Grünewald's ‘Geistliches Rosen-Büschlein...’ (Gedr. ca. 1700).

[K. Frank]. Herkunft der Kinder. - DG. 1909, Bd. X, S. 131. ... ‘aus dem Wasser (in Nürnberg und Umgegend...); der Storch ist uur Vermittler um die Kinder aus dem Wasser zu holen’.
A. Geitner. Schaumesse. [Oberpfalz]. - DG. 1909, Bd. X, S. 25. = ‘Um klar zu werden über das Schicksal eines Verstorbenen. Während der Wandlung [derselben Messe] muss der Verstorbene den in der Kirche Anwesenden erscheinen...’
1088 K. Jäger. Witzige Wetterregel. - DV. 1908, Bd. X, S. 86.
1089 M. Rehsener. Tiroler Volksmeinungen über Erdbeben. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 198-199.
Opgeraapt onder 't huidig volk.	Np. quid de hoe censeant in praesenti.
1090 Sergines. [Quelques dictons populaires inspirés par la pluie du mois de juin]. - APL. 1909, t. LII, p. 569. ... ‘A propos de ‘s. Norbert, s. Médard, s. Jean, s. Pierre’.
1091 W. Zierow. Lichtmess. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 166. Wie der 2. u. der 3. Februar ein ‘Wetterdag’ sind. Manche Lichtmessregeln.

1092 F.C. Amlinger. Alter Feuersegen [1804]. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 64.
1093 A. Br. Alphorn und Alpsegen [Betruf]. - Sonntagsblatt der BN. 1908, Bd. III, S. 99 ff.
1094 A. Dettling. Betruf der Älpler auf Niederbauen. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 287.
Soort volkslitanie.	Litaniae quasi.
‘Alle (Nacht?) ging durch einen Strich ein Güss (Geschrei), und wo das durch ging, lag am Morgen das Vieh tot, bis dieser Ruf geschah’.
1095 Frau B. Hess-Kunz. Einige Formeln und Gebete. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 227-228. Neujahrswunsch; Abends; Beim Niesen; Tischgebet; Morgengebet. (Ober-Hittenberg b. Wald, Kt. Zürich).
1096 G. Kessler. [Altes] Gebet für die Grosse Woche. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 287-288. Aus Niederbüren (St. Gallen).
1097 Segen und Gebete. - DG. 1909, Bd. X, S. 64-73, mit Abb.

1.	Ablassgebet von dem wundertätigen Mirakelbild zu Maria Tädlbach;
2.	Gewieser Feuersegen;
3.	Unser lieben Frauen Traum;
4.	Himmelsbrief [Cf. Bvb. 1, 2008; II, 1317];
5.	Heilige Masse (eine länge Maria und ihres Fusses);
6.	Die 7 hl. Schloss;
7.	Die 3 goldenen Samstage;
8.	Die 7 Zufluchten;

9.	Die Goldene Schatzkammer;
10.	Die 7 heiligen Himmelsriegel;
11.	Jerusalemer Gebet;
12.	Das goldene Vaterunser;
13.	Das Christopheles Gebet;
14.	Das Korona Gebet;
15.	Der Segen des hl. Koloman; Stücke. Kritik.

1098 A. Herse. Bromberger Legende. - AdPL. 1908, Bd. 111, S. 365-367. Warum, seit Adam und Eva, heute noch jede gute Hausfrau die Betten macht.
1099 H. Monninger. Weshalb die Eiche ausgezacktes Laub hat. Sage aus der Gegend von Hitzendorf b. Graz. - DV. 1908, Bd. X, S. 9.
1100 [1, 1776] Les Pourquoi. J. Nippgen. - A. Harou. CL-CLIX [?]; CLX. Pourquoi la queue du lièvre est elle courte? (Conte Votiaque); CLXI. L'origine des riches et des pauvres. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 91-92.
1101 D. Steilen. Zwei Tiergeschichten. Worum de Hunnen sick berekt; Worum de Swine in'n Sanne wöhlt. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 57.
1102 K. Wehrhan. Wie erklärt sich das Volk den Namen ‘Freimaurer’, und warum ergeht es diesen im Leben nie schlecht? Ein Beitrag zu dem Kapitel: ‘Freimaurerei und Volkskunde’. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 1-13. Cf. nn. 710, 820, 935, 1522.

1103 J. Bolte. [6] Weitere Predigtparodien. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 182-185. 1. Eine Scherzpredigt; der Meergreis; 2. Eine Fastnachtpredigt; 3. Eine Kapuzinerpredigt; 4. Eine andere Scherzpredigt: ‘Kapitel Donnerstag, Vers Mittwoch’; 5. Ein Lügenstückchen; 5. Eine Scherzpredigt am zweiten Tage einer obersteirischen Bauernhochzeit. - Literatur.
1104 Devises des districts du Valais. - Feuille d'Avis du Valais, nov.
1105 B. Dumur. Les cinq merveilles de Lutry. - RHV. 1908. déc.; Feuille d'Avis de Lausanne. 1908, 18 déc. ‘La granta louié, l'homo de l'epare, lou sindzo, la grossa cliotze lou pliot’. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 75 = E. Hoffmann-Krayer).
1106 Fr. Gammin. Alter Spott- und Neckreim auf die Maurer. (Mecklenburgisch). - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 17.
1107 [Ga]ss[mann]. Lügenmärlein aus dem Luzerner Hinterland. - (S.A.a.) VL. 17/20-xii-1908. ‘Schwänke vom Narr v. St. Urban und vom “Bickel-Joggi”’ (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 79 = E. Hoffmann-Krayer).
1108 Hermann. Predigt auf das Eest St. Peter und Paul. - DG. 1909, Bd. X, S. 145. Predigt des franz. Emigranten J.B. Quarante (Vgl. Fr. Wachter. General-Personal-Schematismus der Erzdiözese Bamberg. Bamberg. 1908, S. 374).
Fransch en duitsch tezamen. Cf. nn. 1291, 1295.	Semi-gallicè semi-germanicè.

1109 B. Kahle. Ortsneckereien und allerlei Volkshumor aus dem Badischen Unterland. - BBVV. 1905-1908, S. 153-226. Vorwort; Namen für die Bewohner eines grösseren Gebiets; Lage des Orts; Anklang an den Namen des Orts; Landwirtschaftliches Hauptgewerbe; Sonstige Gewerbe; Hauptnahrung und Lieblingsspeise; Die äussere Gestalt; Die Kleidung; Karaktereigenschaften; Besondere Einrichtungen; Branche und Sitten; Völkernamen; Eigentümlichkeiten der Aussprache; Tierwelt; Etymologisch dunkle Namen; Spottverse auf einzelne Orte; Litaneien; Besondere örtliche Verhältnisse; Spottverse auf die Mädchen; Spottverse auf die Burschen; Schildbürgerstreiche; Sonstige Ortsneckereien; Allerlei Schnurren; Verspottung der Handwerker und einzelner Stände; Anhang; Nachtrag; Ortsverzeichnis. Cf. Bvb. I, 1780; II, 1115.
1110 O. Knoop. Der Mittelpunkt der Erde. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 207-208. Nicht nach dem Schweinehirt des Klosters der dem Kurfürst antwortete: ‘Hier wo ich stehe, ist der Mittelpunkt der Erde’, aber im Volkswitz haben einige Ortschaften ganz besonders den Vorzug, im Mittelpunkt der Erde zu liegen: Einzingen, Poppau, Neuenkirchen, mehrere bei Stargard liegenden Dörfer, Schwetzkau, Stroppen.
1111 L[assleben]. - Wartbigler. - Reindl. - A. Jobst. - H. Steinberger. - Simson. - H. Härtle. Heimische Neckereien. - OPf. 1908, Bd. II, S. 11-12, 43-44, 76, 108-109, 140-141; 1909, Bd. III, S. 35-36, mit Abb. ‘Die Bettelmannbrater - die Nittenauer; Das Ross-Ei, oder ‘Heisserl, Bruck zua!’ = die Brucker; ‘D'Höng-Lecker’ = die Waidhauser; ‘D'Stoaknacka’ = die Kaltenbrunner; ‘Die Berchinger und der Hecht’ [in einem Vogelkäfig]; ‘Die Brucker und der Kapfen’ [im Käfig]; ‘Die Schwengl’ = die Pöllinger; ‘Warum man in Oberndorf nicht nach der Zeit fragen darf’; Die ‘Handscher’ und ‘Spitznarren’ = die Marktbürger und die Stiftkastlischen aus Lauterhofen; ‘D' Spräzer’ = Die Muschenrieder.
1112 A. Lüders. Die ‘Sunnenkieker’ von Süpplingenburg. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 272. ‘...waren verpflichtet ... der Kornernte Herrendienste zu leisten ... [nur] wenn der “himel ... sunnig” war. Hier wird erzäldt wie sie vor etwa 120 Jahren ihr Recht erstritten hatten...’
1113 Mötsehl. - Fleischmann. Zwei Scherzfragen. [Welches ist die grösste..., die bedauernswerteste Gemeinde...?]. - OPf. 1908, Bd. II, S. 96. Cf. n. 1122.
1114 C. Müller. Predigtparodien und andere Scherzreden aus der Oberlausitz. (Vgl. ZVV. 1902, Bd. XII, S. 224; 1904, Bd. XIV, S. 364, 471). 1. Die Traurede; 2. Spottpredigt beim Lichtengang; 3. Die Schusterpredigt oder Predigt am Sonntage der Schuster; 4. Kauf auf der Insel vom guten Nichts. Kaufbrief vom immerwährenden Nischtda; 5. Die Riesenbassgeige. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 175-181.
1115 Fr. Pfaff. Dorfspruche oder Ortslitaneien aus dem Badischen Oberland. - BBVV. 1905-1908, S. 14-15, 17-24, 70. Beispiele, Art. Cf. n. 1109.
1116 Rätsel, Scherze und Sprüche. - DG. 1909, Bd. X, S. 142. ‘Alte Studentenwitze’.

1117 P.S. Neckreim. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 65. ... auf ‘die Dörfer aus der Nähe von Dortmund’.
1118 J. Schmidt. Einige Ortsneckereien im Markgräflerland. Weitere Ortsneckereien im Markgräflerland aus älter er und neuer Zeit. - BBVV. 1905-1908, S. 128-133; Al. 1909, 3. F., Bd. I, S. 23-35. Auf O. Haffner. Alemannische Ortsneckereien aus Baden. - Al. 1908, 2. F., Bd. VIII, S. 102 ff. Auch ein Wort über die Fastnachtfeuer .. Cf. n. 834.
1119 [1, 1052] Les Sermons facétieux. M.-E. Vaugeois. XI. Sermons de Carême: ‘qui est-ce qui jeûnera dans cette paroisse [de la Chaume]’? (Sables d'Olonne). - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 65-66.
1120 Sobriquets payernois, liste de sobriquets par un anonyme. - CV. 29-vii-1908.
1121 A. Tobler. Neue Witze und Schwänke mis Appenzell. Heiden. Selbstv., 1908. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 295 = [E. Hoffmann-Krayer]).
1122 J. Uschold. Der Ort der drei Hirten. - OPf. 1908, Bd. II, S. 32. Ein Wortspiel: es seien drei Hirten in Schambach: ein Hirt der Sünder, ein Hirt der Kinder und ein Hirt der Rinder,... = in Schambach nur 3 Häuser mit 3 Familien: das Pfarrhaus, das Schulhaus und das Häuschen eines Taglöhners. Vgl. Ein Gemeindeunikum. - OPf. 1909, Bd. II, S. 144. Cf. n. 1113.
1123 R. Wolf. Kinderbeichte. - DV. 1908, Bd. X, S. 85. ‘Bitt' Herr Pater, i' möcht' beicht' n...’

1124 A. Andrae. Rätselaufgaben und Rätsel aus Markoldendorf. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 109-110.
1125 Bode. Nordhannoversche Sprichwörter und Redewendungen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 287-288. Mit Ursprung u. Sinn.
1126 H. Fermum. [62] Sprichwörter und sprichwörtliche Redensarten aus der Soester Börde. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 141-144.
1127 M. Gabbud. [32] Enigmes Bagnardes. Patois de Lourtier (Valais). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 219-222. (Extrait du Bull. du Gloss. des Patois de la Suisse romande. Ann. V, n. 1).
1128 J. Götz. Spruch über die Tage der Woche. - DV. 1908, Bd. X, S. 7.
1129 L. Graf. Rote Röcke. Rote Hüte. - OPf. 1909, Bd. 111, S. 20. Von Leuten welche auf ihrem Kirchengange rote Röcke... trugen. Erst dann wurde zum Gottesdienste geläutet wenn man sie herankommen sah!...
1130 G. Hausmann. Wat de al Lüt säten. ([30] Sprichwörter aus dem nördlichen Teile des Reg. - Bez. Aachen). - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 144-146.
1131 Fr. Jöde. - M. Rödiger. - P. Baumann. - R. Lellman. - H. Monninger. Rätselrhythmen. Vexiersprüchlein. - DV. 1908, Bd. X, S. 176; 1909, Bd. XI, S. 55, 71, 105, 142. Sprüche welche in einer angegebenen Rhytmisierung schnell ausgesprochen, nicht zu verstellen sind.
1132 E. Jungwirth. Hundertzwanzig Schnaderhüpfel. - DV. 1909, Bd. XI, S. 52, 68, 89, 99.

1133 A. Liebleitner. Alle Volkssprüche. - DV. 1909, Bd. XI, S. 69, 90, 101.
1134 H. Monninger. Bauernwitze. - DV. 1908, Bd. X, S. 49. Spruch.
1135 H. Monninger. Aus dem Lavanttale. - DV. 1908, Bd. X, S. 102. Sprüche.
1136 H. Monninger. - P[ommer]. Gegen das ‘Schnaggerl’. - DV. 1908, Bd. X, S. 68, 103. Sprüchlein aus der Ilzer Gegend (Oststeiermark)...
1137 P[ommer]. Drei Schnadahüpf'ln aus St. Gilgen. - DV. 1908, Bd. X, S. 157.
1138 P[ommer]. - K. Wehrhan. Sprichwort. - DV. 1908, Bd. X.S. 119; 1909, Bd. XI, S. 71. ‘Was ma' nid in Kopf håd,...’
1139 P[ommer]. Stochhüatle. - DV. 1909, Bd. XI, S. 15. Ein Schnaderhüpfel aus Zeltweg.
1140 Popelak. Zwei Bauern-Rätsel. - DV. 1909, Bd. XI, S. 48.
1141 Fr. Porsch. Gleicher Anlaut. Sprüche. - DV. 1909, Bd. XI, S. 71.
1142 Fr. Porsch. Zur Zungenübung. - DV. 1909, Bd. XI, S. 15. Spruch.
1143 Fr. Redl. - P[ommer], Fingersprüchel [aus Hoheneich]. - DV. 1908, Bd. X, S. 85. ‘Herr, Frau...’
1144 M. Riedl. Oberpfälzische Sprichwörter [aus Schwärz]. - OPf. 1909, Bd. III, S. 50.
1145 A. Rossat. Proverbes Patois, recueillis dans le Jura bernois catholique. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 161-173, 261-267; 1909, Bd. XIII, S. 31-46. 1. Généralités météorologiques; 2. Calendrier agricole et météorologique; 3. Proverbes et dictons.
1146 F. Schaller. ‘Da Knecht und da Baua’. - DV. 1908, Bd. X, S. 48. Ein Spruch.
1147 Siebert. [43] Untereichsfeldische Sprichwörter und Redensarten. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 78-79. Ergänzt H. Huchs Sammlung. Cf. Bvb. I, 1785.
1148 J. Simmon. Gleicher Umlaut. - DV. 1908, Bd. X, S. 68. Kinderspruch.
1149 Simson. ‘Die bucklige Oberpfalz’. - OPf. 1908, Bd. II, S. 32. Diese Redensart schon vor 250 Jahren sprichwörtlich. Dies erhellt aus einem Schreiben... (1663-1670).
1150 Fr. von Schönwerth. Oberpfälzische Sprichwörter. - OPf. 1908, Bd. II, S. 51.
1151 W. Paderborner plattdeutsche Zitatensprichwörter. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 167-168. ‘Olles met Mote! saggte de Sneyder, do slaug he seyne Frugge mit de Elle daut’ usw. Cf. n. 164.
1152 Fr. Waldek. - P[ommer]. Schnaderhüpfl'n aus Oberösterreich. - DV. 1908, Bd. X, S. 102, mit Mel. ‘1 bin nöd von Oesterei’...

1153 K. Wehrhan. Eigentumsvermerke in einem Gebetbuche. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 66.
1154 Wibbe. Tauschsprüche. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 17.
1155 S. Wiszmath. Schnadahüpfeln in Flosseramter Mundart. - OPf. 1908, Bd. II, S. 96.
1156 R. Zoder. Volksrätsel. - DV. 1908, Bd. X, S. 157.

1157 W. Bade. - Fr. Cammin. - S. [Signalartige] Schäferpfiffe [aus früheren und gegenwärtigen Jahren]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 206, 291. Texte u. Mel.
1158 J. Bennesch. Hirtenruf. (Aus dein Wittigtale i. Böhmen). - DV. 1909, Bd. XI, S. 12, Mel.
1159 Fr. Jöde. Volkstümliche Signale aus Nord- und Mitteldeutschland. - DV. 1908, Bd. X, S. 134, Mel. ... ‘mit dem Munde gepfiffen’ oder ‘gesungen’.
1160 A. König. Zum Egever Stadttürmer-Trompetentusch. - DV. 1908, Bd. X, S. 119. Spruch: ‘Herr Hauptmann, Herr Hauptmann, die Jäger ham schon wieder kein Geld!...’
1161 P[ommer]. - A. Robitschek.- E. Lucerna. Juchezer vom Altaussee, Grundlsee, Niederösterreich, Hintersee in Bayern. Aichfeld, Zinkenbach, Fuschlsee i. Salzburgischen, u. aus Tirol. - DV. 1908, Bd. X, S. 7, 46, 67, 84, 101, 118, 135, 157, 176; 1909, Bd. XI, S. 12, 34, 50, 71, 91, 105, 120, 141.
1162 K. Wehrhan. - P. Mathieu. Musikalische Aurufe aus Lippe. - DV. 1908, Bd. X, S. 30-31, 135, Weisen.
1163 K. Wehrhan. - L. Niemann. Schnürspruch der Zimmerleute; Zieglerbindespruch; Lotspruch der Maurer; Schnürspruch aus der Lüneburger Heide; Bindespruch der Handlanger; Noch ein Bindesprung der Maurer und Zimmerleute. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 72, 110, 150. Wenn ein Fremder eine Werkstatt betritt...
1164 Fr. Ansel. La Chanson du Sire Halewyn. - Le XX^e Siècle: Noël. Bruxelles, Vromant, 1909, p. 1-3, ill.
Verletterkundiging van 't bekend ‘liedje van Heer Halewin’.	Litteris ornata pernota cantiuncula.
1165 J. Bois. La Furie. Drame en cinq actes en vers. - IIITh. 1909, n. 113, 32 p., ill. Fr. 1. (APL. 1909, t. LH, p. 180 = J. Thouvenin; Ill. 1909, t. CXXXIII, p. 133, ill.). Cf. n. 1173.
1166 E. Conrad. Die Sage vom Trompeterberge. [bei Liebuch (Kr. Meseritz)]. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 117.
Gedicht.	Versibus edita.
1167 [Ga]ss[mann]. 's Marilis heilig Oobe. - 's Chäziger Beetali. Im Wiggertalerdialekt. - (S.-A. a.) VL. 22/23/24-xii-1908.
1168 Heidjer. Schaperjürn sin' Sporkass. Ene Geschichte ut de gode ole Tied. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 56-57.

1169 H. Hoffmann. Zingt 's zamm! (Der Volkssage nacherzählt). - OPf. 1909, Bd. III, S. 52. Einem Missetäter zum Galgen verurteilt, wurde das Leben vergönnt unter der Bedingung, dass er die Ortsarme N.N., die auf Kosten der Gemeinde Kemnath unterhalten werde, heirate. Er wollte sich sie zuerst ansehen. ‘Zöigt 's zamm!’ rief er bei deren Anblick kurz erschlossen ... und baumelte in der Luft.
1170 R. Kussmann. Der Rabbi und die Pest. Eine Posener Sage. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 121-122.
Op dicht gesteld.	Versibus composita fabula.
1171 H. Lerbs. Ein Droom. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 15.
Verhaal in volkstrant, en in 't platduitsch.	Narratio quaedam, linguâ facta vernaculâ scil. ex Germania septentrionali.
1172 A. Ludwig.- C. Hartenstein. Volkslieder zu Schnozelborn. I. - 31 deutsche Volkslieder und Dundas zu Schnozelborn. II. Thüringer Dorfleben in vier Bildern. Im reussischen Oberlande und in Ost-Thüringen gesammelt, und zwei- und vierstimmig gesetzt. Gera (Reuss), Böhme, 1908. M. 0,50 u. 1. (DV. 1908, Bd. X, S. 120, 142 [a. Geraer Zeitung], 160 ja. Geraisches Tageblatt], 164 [a. Geraer Zg. 23-ii-1908]; 1909, Bd. XI, S. 91 = H. Bocks [a. Thüringer Warte. 1908, Febr.], 91-93 = P. Müller [a. Furstl. Reuss-Geraer Ztg.], 107, 110-111, 128-129).
1173 Marcille. - Cl. Gérard. La ‘Furie’ [de J. Bois] à la Comédie-Française. - LMI. 1909, t. III, p. 462-463; APL. 1909, t. LII, p. 160-161, ill. ‘Résurrection d'une époque [de la civil. crétoise] inconnue’.
Ontleding in letterkunding en oudheidkundig belang.	Dispicitur ad litteraturam et ad archaeologiam.
Cf. n. 1165.
1174 J. Oppenheimer. Der Nachtwächter von Sulzbürg. - OPf. 1908, Bd. 11, S. 91-92. Gedicht nach einer oberpfälzischen Sage. ‘Das Schloss ist längst zerfallen... ... der Wachter mit dem Horne - er bläst noch jede Nacht!’
1175 [Perrault] La Belle au Bois dormant. Ill. par E. Causé. Paris, Delagrave, in-8. Fr. 1,50.
1176 Reinaert de Vos voor de vierschaar van Koning Nobel den Leeuw. Een nuttig en vermakelijk verhaal voor groote en kleine kinderen. Naverteld en uitgegeven door Stijn Streuvels. Maldegem. Delille, 1909, 8^o, 126 bl., met afb. Fr. 8 de dozijn. (V. 1909-1910, bd. XX, bl. 128 = A. D[e] C[ock]).
‘Voor de schooljeugd bestemd’.
Alia de ‘Vulpe Reinardo’, scholis parata litterisque ornata editio.
1177 D. Scharringhausen. Das Gottesgericht. Nach einer alten hannoverschen Sage. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 136.
Gedicht.	Versibus scriptum quid.
1178 J. Sipelsur. Ut de Chronik van Lütkenbiek. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 288-289.
Een wondervertelsel in volkstrant en zijn Plattdeutsch.	Rerum mirarum narratio, linguâ guâ facta vernaculâ np. ex Germania septentrionali.

1179 A. Steinberger. Oberpfälzische Anekdoten. In Reime gesetzt. - OPf. 1908, Bd. II, S. 108, 125, 175. Das Wunder; Das Wetter; Das muss man halt verstek'n.
1180 A. Steinberger. Der Zauberring. Ein Erinnerungsblatt vom Haidstein. - OPf. 1908, Bd. II, S. 106-107, 122-121, 137-139, 152-154, 173-175, 194-195.
1181 G. Wittmaim. Die Wildtauben. Nach einer oberpfälzischen Sage. - OPf. 1908, Bd. II, S. 155. Ein Bube, um verlorenes Vieh, von seiner Mutter verwûnscht, wird eine Taube. Das Vieh kehrt heim. Aus Reue ist dann auch die Mutter eine Wildtaube geworden.
Vgl. N. 948.

4. Zeden. - Gesta.

1182 En Hollande. Une fête d'hiver en costumes anciens à Hindeloopen, en Frise. - III. 1909, t. CXXXIII, p. 115, ill.
Vermelding.	Tantum commemoratur.
1183 R. Andree. Das Pfafenköchineisen. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 207-208. Wenn in früherer Zeit sich eine Pfaffenköchin mit dem Pfaffen versündigt hatte, so wurde sie zur Strafe in einen Esel verwandelt, musste als solcher arbeiten und erhielt auch Hufeisen aufgeschlagen... Ein solches Hufeisen... bat besondere zauberische Kräfte’... (Mühlbach im Pustertale).
1184 P. Beek. Volksgericht im Montavon. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 95.
Verdachte lui worden aan het gevaar van te verdrinken of te verhongeren blootgesteld, 'twelk gevaar ze dan, indien ze onplichtig zijn, door Gods tusschenkomst wel gaan ontkomen.	Sceleris si qui suspecti fuerint, aquis immerguntur aut fami maceranti reliquuntur, e quo periculo, si crimine insontes, opera divina eripientur.
1185 K.J. Kütjebütjen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 34, 52. ‘Gegeben...’ bleibt gegeben. Sitte und Worte.
1186 A. Rednas. - A. Andrae. Das Eichhörnchen als Kronzeuge für früheren Waldreichtum [in Deutschland, Holland u. England]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 151, 188. ... nl. wie weit ‘es hüpfen konnte, ohne die Erde berühren zu müssen’.
1187 [1, 196] A.H. Les Danses dans les Églises. - J. 1909, t. XIII, p. 40, ‘Autre exemple’.
1188 La donnaz. - Feuille d'Avis d'Aigle. 21-xii-1908. ... ‘enregistre la fin d'une coutume charitable’ (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 77 = E. Hoffmann-Krayer).
1189 J. Krukowski. Osterbräuche in Zerkow um die Mitte des vorigen Jahrhunderts. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 144-145. Die ‘Turken’, eine Abteilung junger Männer, bewachten das Grab des Gekreuzigten.... Die Schuljugend, nach Mitternacht, läutete Sang, und weckte die Schläfer. Cf. nn. 1216, 1231.
1190 Eine recht alte Sitte [in Kirchwärder a.d. Elbe]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 168. ‘Sobald das Vorspiel zum Hauptgesang in der Kirche begonnen hatte,

ging der “Pastorendiener” ... von Wirtschaft zu Wirtschaft und rief in die Tür: “De Hauptgesang Nr... ward sungen...” Dafür 10 Pfg ..; und die dort sitzenden Kirchenbesucher machten sie auf und kamen ... vor der Predigt in die Kirche! Die Sitte ist kürzlich aufgehoben’.
1191 A. Andrae. Trauerkronen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 54. ... wo verbreitet ... und geschwunden.
1192 F. Bockhorn. ‘Das Braken’ [Flachs- und Hanfbrechen]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 166. Wie es gang in der Gegend von Winsen a.d. Aller, vor etwa 40 Jahren.
1193 K. Wehrhan. Zur Datierung des ‘Lichterbratens’. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 71. ‘Im alten Frankfort hatte der Lichterbratentag [am 18. Oktober] eine besondere Bedeutung’.
1194 E. Wendlicher. Des Tiroler Unterländer Bauern Heimfahrt von der Alm. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 41-42.
Hoe de boeren ten herfsttijde, hun koeien uit de bergen naar de stallen drijven.	De modo quo, prima autumnitate, suas vaccas agricolae e montibus ad stabula deducunt.
W. Zierow. Flachsbrache. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 30, mit Abb. Ein aus der Erinnerung lebendes Bild.

1196 Fr. Crusener. Le Tonnekenbrand à Grammont [le dimanche du grand carnaval]. - BTCB. 1909, t. XV, p. 60. ‘Cortège-pèlerinage; le soir on allume un tonneau...’ - Complete A. De Portemont. Recherckes historiques sur la ville de Grammont. Gand, Vyt, 1870.
1197 E.M. Pèlerinage de la Trinité. - J. 1909, t. XIII, p. 7-8. Cf. J. 1908, t. XII, p. 130.
Kleine nieuwskens.	Variae res parvae.
1198 [1, 187, 544, 1085] Pèlerins et Pèlerinages. J. Le Ny. - P. S[ébillot]. - E. Auricoste de Lazarque. - A. Harou. - M.-E. Vaugeois. CCXXIX [?]. Les enfants en retard et la fontaine de Saint-Maur; CCXXX. Procession pour la pluie [à s. Guénolé, Langonnet]; CCXXXI. Pèlerinage des chevaux [à Saint-Hervé... contre l'attaque des loups]; CCXXXII. L'offrande des queues de bétail [à Carnac pour s. Cornéli]; CCXXXIII. Haute-Bretagne [à Saint-Père, Saint-Maudan, Fougères (N. D. des Marais), Aucaleuc (s. Symphorien), Yvignac (s. Firmin)]; - (Pays messin): CXXXIII. [!] Saint-Maur de Vrémy [, et à Mégange, s. Gehukirchen]; CXXXIA . à Mégange ‘au petit Jésus’; CXXXV. Macker; CXXXVI. Saint-Aignan; CXXXVII. Saint-Thiébaut et Saint-Clément; CXXXVIII. Sainte-Barbe et la gale; CXXXIX. Fontaine Charlemagne (entre Béfey et Saint-Hubert); CXL. Notre-Dame de Franche-Pré; CXLI. La vierge de la Houve; CXLII. Saint-Rochepert (Ct. de Bougoville); CXLIII. Saint-Hubert (Rosselange); CXLIV. Saint-Hubert; CXLV. Saint-Georges; CXLVI. Vigy en Lorraine (à Saint-Léger); CXLVII. Pèlerinages à Saint-Blaise; CXLVIII. Les ex-voto [pour Saint-Oremus (= s. Agapit) à Herstal]; CXLIX. Saint-Friard [à Besné]. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 50-52; 100-106.

1199 F. Bockhorn. Die Fastnachtsfeier [der ‘Fastlam’] in den Dörfern des Landkreises Harburg, - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 187. ‘... Keine grosse Ausgelassenheit... Das suchen der Fastnachtsflasche,... ein bestimmtes Gebäck..’
1200 H. Burckhardt. Mittfasten in Rieken. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 228. Basel bis z. 1850: Ain Sonntag Laetare führte man aus dem Wald den in Buchszweige eingebundenen ‘Mieschme’ [Moos-Mann], der wie ein gezähmter Bär an einer Kette, tanzen musste. Gesang. Kier... Mahl.
1201 C.H. Dannmeyer. Hamburger Mädchenspiele. Hamburg, Janssen. M. 1.
1202 R. de Fiers. La Saint-Charlemagne. - APL. 1909, t. LII, p. 98-99. ‘Coutume [dans les lycées et collèges de France et de Navarre] de réunir en un festin... les meilleurs sujets...’ Aspect.
Letterkundigweg.	Litteris ornatum.
1203 M. Denk. Rodeln als Sport. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 406-407.
1204 A. Dettling. Ueber die Fastnachtsfeuer im Kt. Schwyz. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 214-215. Wann wo und wie aufgehört.
1205 B. Dumur. Le jour de la Carmintran [= Carême entrant]. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 215-216. ‘Vestiges de divertissements [romains] à Cully et dans les environs [réformés] au commencement du XIX^e s.’ ... On allait chanter ... on recevait des fruits. (Vocabulaire patois de J.L. Dumur).
1206 W. Eiehner. Eigenartiger Pfingstbrauch [vor etwa fünfzehn Jahren (in Friedrichsweiler)]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 249. Ein in Gesang und Geschrei heruingeführter, uur mit Badehosen bekleideter Bursche, der ‘Dreckschmeisser’ besudelte alles und allen mit Schlamm... und wurde mit Trinkgeld belohnt.
1207 Fastnachtsumzüge im Bezirk Andelfingen.- Anzeiger vom Zürichsee; Die Neuen Zürcher Nachrichten. 26-i-1907; SAV. 1908, Bd. XII, S. 229-230. ...‘hat aber nichts mit der Fastnacht zu tun, sondern hat einen geschichtlichen Ursprung aus dem 15. Jh., nl...’ - ‘Diese Behauptung ist irrig’ = [E. Hoffmann-Krayer ].
1208 J.R. Fryar. Some social customs of the old english Christmas. - AER. 1908, Bd. XXXIX.S. 601-617.
1209 Fr. Gammin. Gribbelgrabbel. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 17. ... ‘war früher zu Kinderbelustigungen allgemein üblich...’ Beispiele.
1210 Aus der ‘Herrschaft’. - DFR. Nr. 20. Beil. Silvester u. Neujahr in Jenins: Umsingen, Gabeneinsammeln, Aufführung. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 78).
1211 H. Heuft. Fastnachtsbrauch. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 63. Wie die Bauknechte Eier und Mettwurst zu sammeln wissen, und wann sie die verzehren.
1212 Hildebrandt. - E.W.K. - Bendach. - J. Nowack. Ein Frühlingsbrauch; Sommersonntag, Frühlingssonntag [1. Sonntag nach dem 21. März]. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 124, 148, 165-166. Früher in Rosenfelde bei Krotoschin, noch in Schmiegel, in Schwenten: herumfahrende Jugend; gesungene Reime. In Rosko (Kr. Filehne) Hinaustragung und Verbrennung der ‘Tod’ [aus Stroh].

1213 O. K-g. Vom Ruhklas oder Knecht Ruprecht in Mechlenburg. - NSa. 1908-1909, Bel. XIV, S. 109. ‘In früheren Jahren bildeten in Mecklenburg die Ruhklasmummereien eine allgemein übliche Volkssitte.... Sitte... Unsitte... Missbräuche... Verbot.... Noch heute nicht ganz ausgestorben’. Vgl. Ebenda: Das ‘Ruklasgehen’.
1214 Les Jeux de l'Auto et du Hasard. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 471-17-1, ill. ‘Mille et une inventions plus ou moins saugrenues où s'ingénie la fantaisie des amateurs de sports’.
1215 Das Klausklöpfen [in Lenzburg] verboten. - DL. 1908, Bd. XVI, S. 186.
1216 H. Konrad. Osterbrauch [in Freundsthal?]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 183. I. Vom Osterwasser: das Schöpfen, das Benützen, das Bewahren; 2. Vom ‘Stiepen’: ‘es geschieht, indem man die Hände der Frauen und Mädchen mit den Ruten leicht schlägt. Wehe aber der Langschläferin...’ Cf. nn. 1189, 1231.
Vgl. G. Gezelle. Duikalmanak, 1909, op ‘Alderkinderen’, 28-xii: ‘Men betraapt de lange slapers in bedde en men geeselt ze [in Vlaanderen?]’. L. De Wolf.	Quoad usum, medium in diem dormientes virgulis caedendi, a iuxtacitato Auct. idem Flandrensibus [?], sed quasi in SS. Innocentium (28-xii) die, proprius imputatur.
1217 Klöpflnachtsingen. - DV. 1908, Bd. X, S. 32. Noch getan in Stans b. Schwaz in Tirol.
1218 L[assleben]. Osterbräuche. - OPf. 1909, Bd. III, S. 64-66. Eier, Kuchen, Fleisch, Salz, Osterlämmlein, ... Branche und Sitten. Plauderei.
1219 M. Level. Bec à Bec. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 245-252, ill. ‘Combats de coqs tels qu'on les peut voir dans le Nord de la France, dans les Flandres, en Espagne et en Angleterre’.
1220 ‘'s Liecht dur e Bach abloo’. Ein alter Volksbrauch aus dem Luz. Wiggertal. - VL. 21-iv-1908.
1221 E. Lucerna. Tirol er Volkstänze. - DV. 1909, Bd. XI, S. 12-14, 36-37, 54, mit Mel.
1222 St. Luczak. Ein kujawisches Erntefest. - AdPL. 1908, Bd. 111, S. 477-480, mit Abb.
Letterkundig.	Litterariè.
1223 H. Mankowski. Das polnische Herodesspiel in Westpreussen. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 204-206.
Beschrijving van een omwandeling ten Kersttijde gedaan door de poolsche bewoners van Westpruisen, en waarin Herodes en zijn trawanten sprekend en handelend optreden.	Ludus erraticus, in quo circa festum Nativitatis, a Polonis ex Borussia occidentali, historia Herodis agitur.
1224 Ch. Monselet. Les petits jeux. - CV. 11-i-1908.
1225 Pitcairn-Knowles Ein neuer Sport. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 900-904, mit Abb. Rutschsport in den Dünen von St. Idesbald (der belgischen Küste).

1226 A. Pitcairn-Knowles. Am Strande von Blankenberghe. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 1074-1077, mit Abb.
Wat men er al doet op een dag. - Weinig.	Quaenam ibi tractentur per diem integrum. - Pauca.
1227 M. Poincignon. Quelques usages à Metz il y a quarante ans. - Au. 1907, t. III, p. 473-476.
Feesten links en rechts. - Wanordelijk en onvast.	Quidnam hinc inde festivè agerent. - Inordinatè nee firmè.
1228 J. Pommer. Der Schwåmmertånz [aus Neuwaldegg b. Wien]. - DV. 1908, Bd. X, S. 117, die Mel.
1229 Popelak. Steirische Tänze. - DV. 1909, Bd. XI, S. 15, 70, Klavier.
1230 G. Reichenberger. Das ‘Pfeffern’ [in Haidenaab]. - OPf. 1909, Bd. III, S. 33-34. Statt des ... Neujahrglückwünschens. Die Burschen haben am Stephanstag, die Mädchen am Neujahrtag ihren Pfeffertag ... Der Pfefferer ... schlägt mit einem Sträusschen auf die Hand der zu Pleffernden und spricht dabei ein Verschen..., erhält einen Pfefferlohn welcher dann im Wirtshaus verzehrt wird.
1231 E. Reimérdes. Fastelabend. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 185-186. Sitten und Gebräuche in Deutschland. Ursprung [?]. Fastnachtsgerichte; der Fastelabend-Busch; das Ruteschlagen... ‘Lerchenwecken’ [Vgl. N. 1189, 1216]; Verkleidung; Singen; das Verscharren einer Strohpuppe; der ‘Fasselabendbeer’.
1232 E.E. Reimérdes. Ostergebräuche. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 276-278. Wann es erstaud... [?]. Die Osterfeuer; das Rutenschlagen; das Schöpfen des Osterwassers; verschiedene Spiele... der Brautball usw.; die Ostereier; die Palmbüsche... in Deutschland.
1233 Fr. Rheinsberg. Pfingstbräuche im Posener Lande. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 249. Das Schmücken mit Birkenreisern, mit Kalmus; das Legen einer Brombeerwurzel in seine Kopfbedeckung; das Knallen auf dem Dorfplatz mit einer langen Peitsche.
1234 N. Roos. Die Jagd des Wilden Mannes in Littau (Kt. Luzern). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 200-201. Noch in den Jahren 1870 bis 1880 zog man aus an Fastnacht um den Wilden Mann im Walde zu suchen... Vom Kopf bis zu den Füssen war er in Moos gehüllt... Gefunden, gefangen gefesselt, wurde er durchs Dorf gefürht.
1235 M.R.S. Die St. Niklausen-Trenklete. Eine alte Unterwaldner Volkssitte. - BN. Bd. III, 6-xii-1908, Beil.
1236 L. Sandberg. Les sports et jeux d'hiver en Suède. - BTCB. 1909, t. XV, p. 40-44, ill.
Losse bespreking.	De his garritur.
1237 E. Sandis. La Lutte et les Lutteurs. - TAT. 1909, a. 2, t. II, p. 259-261, ill. ‘... dans divers pays ... de façon différente. En France ... à mains plates ...’ Règles.
1238 Sergines. [A Paris ... trois fètes des fleurs]. - APL. 1909, t. Lil, p. 592. ‘Le 1^r mai, fete du muguet. Au mois de juin ... de la rose. Le 25 novembre ... du chrysanthème’.
Vermelding zonder meer.	Rememorantur simpliciter.

1239 Das Timkenfest in Enger. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 167. Des Todestages des Wittekinds wird in Enger am 6. Januar alljährlich noch heute gedacht. Ein Gedächtnis-Gottesdienst ... Die Schiller erhalten Semmeln, welche Timken oder Timpen heissen,... usw.
1240 [1, 1086] W. Tschinkel. Volksspiele in Gottschee. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 169-177 (Schluss). I. Kinderspiele: 10. Blinde Mäuse; 11. Kürbisse setzen; 12. Scheren schleifen; 13. Ein Fangspiel; 14. Ringlein austeilen; 15. Sautreiben; 16. In den Himmel fahren; 17. Der Engel; 18. Goldene Brücke fahren; 19. Den Schlüssel suchen; 20. Loden messen; 21. Das Böcklein luiten; 22. Erdbeeren klauben; 23. Wie viel raschelt beim Tore?; 24. Die Seele ablösen; 25. Ist die ‘Sternen’ Frau daheim?; 26. Speck fressen; 27. ‘Telggen’; 28. ‘Fernikelspiel’. II. Spiele der Erwachsenen: 29. Schuhe flicken; 30. Hahn und Henne; 31. ‘Ziehen’; 32. Das Sieb auf dem Nagel; 33. Gehen wir Schuster sein; 34. Weistäubchen; 35. Den Schlappschuh suchen; 36. Den Fuchs ausziehen; 37. Stiefelröhren schwärzen; 38. Esel, wer reitet Dich?; 39. Käfer setzen; 40. Der Igel.
1241 Les Valentins. - Au. 1907, t. III, p. 509-511. Jadis c'était une ‘grande fête à Metz, le 1^r dim. de Carême, de courir les Valentins’... et les Valentines.
Onwetenschappelijk.	Per libidinem.
1242 R. V[erneau]. Les offerandes au soleil, en France, au XX^e siècle. - L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 701 (tiré de la Revue moderne de Médecine et de Chirurgie). Le bourg des Andrieux (Alpes Dauphinoises)... profóndément encaissé. Le soleil ne peut l'atteindre en hiver. ‘A l'heure où le soleil y envoie son premier sourire, chaque habitant... arrive avec des provisions pour un repas, au premier rang desquelles figure une omelette encore toute chaude, dont on fait hommage au soleil’.
1243 F. Wefing. Das Fastnachtsgehen [iu Borgfeld im Bremer Gebiet]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 187. ‘Am Sonntag vor Fastnacht... machen die Moorbauern sich auf, um ihre järliche [Wiesen]pacht zu entrichten... Empfang der Gäste... im Hause ihres Pachtherrn’.
1244 K. Wehrhan. - K. Hein. Die Bremer Gänse. Dortmund, Köln, Koblenz usw. sehen. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, 65-66, 148. Das Spiel die Kinder mit seitwärts gegen den Kopf gepressten Händen in die Höhe zu heben. - [Auch üblich in Flandern um ‘Gent, Köln ... sehen’ zu lassen]. L.D.W.
1245 K. Wehrhan. St. Gertrud. (17. März). - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 290. ‘Die Winterarbeit hört auf, besonders auch das Spinnen. “An diesem Tage laüft die Mans am Wocken hinauf und beisst den Faden ab”... Die Ansicht ist schon alt ... Beispiele aus dem 16. Jht. Ursprung ... Gertrud ist an die Stelle einer alten deutschen Göttin getreten’.
1246 E. Wendlinger. Adventspiele in der Windau. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 41.
Dit spel verbeeldt den goeden herder die het verloren schaap uit de handen	Actitatur ibi tunc temporis fabula seaenica dicta ‘Boni Pas-

van den vijand verlost, en wordt gespeeld in den Adventtijd door kinderen, die van huis tot huis gaan.	toris’ np. e rep tam suam ovem medio ex hoste recipientis. Quam sustinent per domos, pueri dona colligentes.
1247 W. Zierow. Karfreitagssitte. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 290. ‘... früh vor Sonnenaufgang den Kreuzdorn und die Wünschelrute zu scheiden’. Wie und wozu...
1248 F.C. Amlinger. Auch ein Heilmittel. (Gegend von Bingen). - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 64. Für die betrogenen Maidchen: sie sollten mit einem Totenschädel in der Hand des Nachts einen Berg besteigen...... Daim kam der Verführer binnen acht Tagen zurück... oder niemals.
1249 F.C. Amlinger. Paffenullen-Tee (Papáver). - ZVRWV. 1909, Bd. A I, S. 150. Schlafmittel für Einder (Gegend v. Bingen).
1250 H. Dehning. Aus der Lüneburger Heide. Ein altes Volksmittel. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, II. 5, Umschl. S. 3. ... ‘Eecken-Raaf’ d.h. die Flechte, welche sich an den Eichen... häufig zeigt, wird gepflückt,.,. abgespült,... gekocht... und auf die Geschwulst gelegt...’
1251 E. Hahn. Uebertragung von Krankheiten auf Bäume.- ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 174-175.
Iets uit Bagnoles de l'Orne (Dép. Orne, Frankr.): die daar lijdt aan rheumatisme, draagt steenen op een boom ter eere van S. Ortraire.	In Normandia qui ‘rheumatismo’ laborat, lapides super arborem ponit in honorem S. Ortrarii.
1252 E. Kaluzniacki. Ueber Wesen und Bedeutung der volksetymologischen Attribute christlicher Heiligen. (- Jagic. Festschrift), Berlin, Weidmaan, 1908, 23 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 123). ‘Eine lehrreiche Liste von 79 Heiligen, denen der Volksglaube der Romanen, Germanen und Slawen ihres Namens wegen Heilkraft wider bestimmte Uebel zuschreibt; so wird Lupus und Wolfgang als Nothelfer wider die Wölfe, Valentin wider die fallende Sucht angerufen’ (ZVV.). Cf. n. 1263.
1253 G. Kessler. Heilsegen für Brandwunden. - SAV. 1903, Bd. III, S. 216. Speichel, Reim. (Kt. St. Gallen).
1254 G. Kessler. Mittel gegen Warzen und gegen die Gelbsucht. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 280.
1255 A. Körth. Ein paar Volksmittel von der märkischen Grenze. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 16. Sechs Heil- u. Hütmittel.
1256 Fr. Rheinsberg. Die Mistel, das gemeine Hexenkraut [Circaea lutetiana] und der Eisenhart [Verbena officinalis] im Posener Volksaberglauben [d.h. in den Sagen]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 350-351.
Enkel vaststellingen.	Facta quaedam.
1257 Wie man im Amte Salder die Rose [-Krankheit] bespricht. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, H. 13, Umschl. S. 6.

Salvisberg. Alte und neue Hausmittel für kranke Tiere. - AMBl. 1903, Bd. XLIII, 8. 65 ff. Ab- und zunehmender Mond beim Anwenden v. Heilmitteln, Stechpalmen gegen Behexung des Viehs, Sterbeglocke in d. Volksmedizin. (SAV. 1909. Bd. XIII, S. 78= Hoffmann-Krayer).
1259 P. S[artori]. Tierheilung (Werl und Ostbüren). - ZVRWV. 1909. Bd. VI, S. 150-151.
1260 E.V.T. Chirurgie auf dem Lande. - BN. 27-iii-1908, Bd. III. Verwendung von ‘Glockenschmalz’ d.i. Schmieröl, das aus den Lagern der Turmglocken fliesst, als Heilmittel. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 78 = E. Hoffmann-Krayer).
1261 K. Wehrhan. Mittel gegen das Gerstenkorn (Hordeolum). - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 67. So lässt man den Mann durch ein Sieb sehen, oder am besten, das Auge soll von einer alten Frau angespieen worden (Lippe).
1262 K. Wehrhan. Um das Wiederkommen einer Krankheit zu verhindern. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 67. Die Entlassenen zum andern Ausgange leiten.
1263 K. Wehrhan. Wachsvotive aus Kiedrich im Rheingau. - ZVV. 1909. Bd. XIX, S. 199-201.
Wijze waarop men er ‘dient’ ter eere van den II. Valentijn, tegen vallende ziekte. Cf. nn. 162, 1252.	Quomodo adversus comitialem morbum S. Valentinus colatur.
1264 F.C. Amlinger. Diebsschlüssel (Bingen). - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 64-65. Die von der Leiche eines unschuldigen Kindes abgeschnittenen Finger....
1265 J. Ceredig-Davies. Lucky Horse-Shoes. - FL. 1909, v. XX, p. 95. ‘... in Wales... a horse-shoe appearing in the tea cup... is considered... lucky’. Cf. Bvb. I, 2015.
1266 Daisy. Un Bonheur écrit sur l'eau [: présages au moven de coquilles de noix. Angleterre]. - Fe. 1909, t. IX, p. 23, ill.
Vermelding maar.	Tantum notatur.
1267 W. Hanna. (Colonel: United Service Club, London, S.W.) [asks for modern survivals of] ‘sympathetic’ Magic. - FL. 1909, v. XX, p. 95-96.
A. Hellwig. Ein Diebstahl unter Benulzung des Hexenglaubens. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 13-19. Zweibrücken, 1906.
1269 A. Lange. Wie man sich in der Neujahrsnacht Reichtum erwerben kann. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 16. Einen Kater in einem Sack um eine Kirche herumtragen, dann verkaufen für einen Taler deun man ausgeben soll...

1270 H. Hoffmann. - Besl. ‘Das Hexenausplaschen’ [am Abend vor Walburgi (21 Febr.)]. - OPf. 1909, Bd. III, S. 49. D.h. mit Peitschen knallen um die Hexen aus dem Vieh zu vertrieben...; wo und wann und wie... Andere Gebräuche: das Sträucher an den Stallfenstern anbringen, oder das die Egge vors Stallfenster lehnen; auch das den Kühen das ‘Glecka’ (Dreikönigssalz) und Dreikönigswasser geben.

1271 Scharfrichter und Aberglauben. - BN. 1907, Nr. 156, Beil. 1; SAV. 1908, Bd. XII, S. 228-229. Beispiel einer ‘Behexung’: A^o 1906, Schaffhausen; dagegen Hexensalbe und andere geheimnisvolle Gegenstände mit Gebet beim Scharfrichter von Rheinfelden eingekauft.

1272 D. St. Etwas vom Aberglauben [Hagen, Bz. Bremen]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 33. Sitten und Gebräuche in bunter Folge.

1273 Fr. Besl. [Schlachtet jemand im Dorfe, dann gehen die junge Leute] Wurstsuppenfahren. - OPf. 1909, Bd. 111, S. 33. Brauch aus Wildstein.
1274 W. Crooke. Burial of Suicides at Cross-roads. - FL. 1909, v. XX, p. 88-89. E. Westermarck (The Origin and Development of Moral Ideas. [Cf. Bvb. I, 2036], v. II, p. 256, n. 2) ‘mentions cases in which it was the habit to bury the dead at the cross-roads, and he asks whether this custom may not have given rise to the belief that such places were haunted’... W. Crooke asks for further information as to that custom ... and proposes an other explanation as to the reason why suicides were buried at the cross-roads.
1275 Le Culte du Souvenir. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 71, ill. ‘Sur le versant bohémien des Erzgebirge, les paysans plantent en bordure des chemins des totenbretter...’
Melding maar.	Sola mentio qualiscumque.
1276 Heidjer. Volksbräuche in der Heide [Böddenstedt, Ks. Gerdau]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 32. ‘Ein Stück gekauftes Vieh, wenn man es ins Haus bringt, führt man über ein Beil...; - Nach dem “Aussingen” der Leiche, stösst man im Hause die Stühle um...’
1277 O. Karrig. Volkstümliches vom Frühling und vom Osterfest in Mecklenburg. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 279-280. Gebräuche und Sitten vornehmlich mit der Pflanzenwelt, dem Wasser, der Sonne und den Tieren in Beziehung.
1278 A. Körth. Einige Gebräuche beim Pflanzen von Gartengewächsen. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 145. Bestimmte Zeit, - Ort.
1279 A. Körth. Was nach altem Volksglauben beim Seizen der Huhner beachtet werden muss [in Schwerin a. W.?]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 290.
1280 R. Piat. - E. - A.H. - E.M. - P. Claeys. Le Numérotage des maisons. - J. 1908, t. XII, p. 178; 1909, t. XIII, p. 13-14, 18-20. ... en Belgique.
1281 J. Pilloy. Une sépulture par incinération du II^e siècle à Bertaucourt. Pontru (Aisne). La céramique du Nord de la Gaule. Paris, Impr. Nationale, 1908, in-8, 16 p., ill.
1282 P.S. Selbstmörder. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 65. ... durch die Dachpfannen nicht durch die Luke herabgelassen. (Wambel b. Dortmund).
1283 P.S. Tötung alter Zigeuner. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 65. Ein Fall in Wambel bei Dortmund; ein lebendig begrabenes heidnisches Weib.

1281 O. Schulthess. Das ‘Bächtelen’ in Winterthur. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 224-225. Was und wie, bis z. 1870.
1285 B. Toucas. La Galanterie des jeunes conscrits. - APL. 1909, t. LII, p. 380. Cf. p. 423. ... ‘Un vieil usage en Dauphiné... qui veut que les “jeunes geus de la classe” se réunissent pour aller donner une aubade et offrir un bouquet à toutes les jeunes filles nées cette même annóe... En revanche chacune leur offre de quoi se régaler... etc.’
1286 W. Prügel vor der Trauung [auf ‘die Braut’ weil sie mit andern Kindern im Sande spielend ihr weisses Hochzeitskleid beschmutzt hatte]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 79. ... so wird erzählt: da es ‘unter den Juden Grosspolens üblich war dass die Mädchen sehr frühzeitig - oft noch im Kindesalter - heirateten’.

1287 E.F. Carey. A Link with the Past. (‘Souvenir Normand’). Jersey, Beresford, 1908, 24 p., ill. (EL. 1909, v. XX, p. 116-119 = L.E. Broadwood). ... ‘An interesting account of an entertainment, “organised in the autumn of 1907 by a little band of enthusiastic country folk belonging to the parish of St. Martin's, in Guernsey”, for the purpose of reviving the old dances and songs, once known throughout the Channel Islands, but now well nigh forgotten’ (L.E.B.).

5. Geschriften. - Scripta.

1288 A. Andrae. Einige alte Häuser [in Einbeck] mit Inschriften und Schnitzereien [nach Abkratzen des Verputzes befunden]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 58-62, mit Abb.
1289 L. Bastian. Samuel Israels Glückwünschung [1610] zur Vermählung Walter Rettichs von Dachstein, gewesenen Ratsherrn zu Freiburgi. B. und Kapuziners. - Al. 1908, 2. F., Bd. IX, S. 303-305.
1290 M. Bauchond. Mémories de la procession de la Vellede Valentienne, composés par sire Simon le Boucq, escuier, ancien precôt de ladite ville, écrits en 1653, publiés d'après le manuscrit original de la bibliothèque de Mons et accompagnés d'une étude sur les Sources de l'histoire de la procession de Valenciennes au moyen-âge et sur la bibliographie et l'iconographie de Notre-Dame du Saint Cordon aux XVII^e, XVIII^e et XIX^e siècles. Valenciennes, Giard, 1908, in-8, 207 p.
1291 P. Beek. Zwei deutschfranzösische Flugblätter aus dem spanischen Erbfolgekriege. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 188-190.

1.	Die Schlacht bei Chiari (1701): ‘Der Franzosen unterthänigste Supplication an den Prinzen [Eugenium in Italien.]...’;
2.	Die Schlacht bei Ramillies (1706): ‘Curieuses Lamentiren, [Eines Französischen [Musquetiers] ... O Buger Allemang, Holland- und Eugels-Mann,...’.

‘Aus einem Sammelbaude der Kapuzinerbibliothek zu Bregenz (Nr. 1384²³), welcher Miscellanea historica aus den Jahren 1700 bis 1710 enthält?’. Cf. nn. 1108, 1295.
1292 P. Beek. Zwei Satiren in Gebetsform auf Tököly und Ludwig XIV. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 186-187.

1. Das Vater Unser vbr den Erz-Rebell Teckely [Vgl. N. 1599]; 2. Ein offen Schuld des Königs [Ludwig XIV.] in Frankreich.
1293 Das älteste deutsche Beichtbüchlein (Mainz c. 1465). - ZKT, 1908. Bd. XXXII, S. 754-775.
1294 J. Bolte. Zum Lobspruch auf die deutschen Städie. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 206-207. Mehr über: Bvb. I, 1818; und auf K. Euling [n. 1298].
Kritische en bibliographische wenken.	Criticè et bibliograficè de re disseritur.
1295 J. Bolte. Ein Reimgespräch zwischen Prinz Eugen und Villeroi (1702). - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 190-194. ‘Allons par force! Ha! Was mak doch die Franzose...’ ‘Aelteste bekannte Beispiel des [zur Verspottung der Franzosen dienenden] gebrochenen Dentsches’. Cf. nn. 1108, 1291.
1296 [Trois] Chansons [contemporaines] sur te siège de Metz [1552]. - Au. 1907, t. III, p. 493-499.
Woorden alleen.	Tantummodo textus.
1297 Erste Eisenbahn in Deutschland Nürnberg-Fürth 1835. - DG. 1909, Bd. X, S. 24, Bild. Verkleinerte Reproduction eines Druckes von der Originalplatte a.d. Samml. Bölitz-Nürnberg.
1298 K. Euling. Was einer in den landen erfert, so er wandert. Deutsche Texten des Mittelalters, hrsg. v.d. Berliner Akademie der Wissenschaften. 1909, XIV, 93, Nr. 557. ‘Eine mehrfach abweichende Fassung des von Bolte [Cf. Bvb. I, 1818] mitgeteilten Lobspruches auf die deutschen Städte.., die sich in der zu Ende des 15. Jahrh. in Nürnberg entstandenen Wolfenbüttler Sammelhandschrift 2. 4. Aug. 2^o befindet’ (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 206-207 = J. Bolte). Cf. n. 1294.
1299 A. Falguière. Livre de raison d'Etienne Ducros époux Pierrette de Vignolles, bourgeois de Sumène, professant la religion réformée. - BSHPF. 1908, t. LVII, p. 518-525.
1300 Juli Firmici. Materni, V.C., De errore profanarum religionum, ed. K. Ziegler. Adiectae sunt duae tabulae phototypicae. Leipzig, Teubner, 1908, in-8^o, xlvi-120 p. (TLZ. 1909, Bd. XXXIV, Hfs. 73-74 = Grützmacher).
1301 J.R. Fryar. Some curious epitaphs. - AER. 1908, v. XXXIX, p. 516-534.
1302 Hausgufschrift (in Reichenstein, OÖ). - DV. 1909, Bd. XI, S. 53.
1303 H. Heuft. Westfälische Hausinschriflen. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 101-107 (Forts. f.).
1304 M. Höfler. Unterhaltung mit Toten. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 202, Abbild. ‘Eine alte Frau (in der Bretagne)... bestellt... im Friedhofe mit dem verstorbenen Verwandten sich zu besprechen’.
Print zonder meer.	Imago tantum.
1305 Hühnermann. Steinmetz-Zeichnen [von der Stadtmauer zu Nürnberg, äussere Umwallung in den 40ger Jahren der 14. Jh. erbaut]. - DG. 1909, Bd. X, S. 157-159, mit Abb.

1306 E. Kindervater. Inschriften mit versteckter Jahreszahl. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 256. Zu den Ausführungen in NSa. 1906.
1307 H. Krüger. Alter Hausspruch [Beverungen, 1675]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 33.
1308 Litanies des Vieilles Filles. - Le Sifflet: 18-iv-09. ‘Sainte-Marie, faites que je me marie! Saint-Joseph, dans le délai le plus bref,’... etc. ‘Document retrouvé dans les archives de la paroisse de C... près de Laon’.
1309 Prahtel. Grabschriften [XVIII. Jh.]. - MVSV. 1909, Bd. V, S. 28-29.
1310 Une question de cuisine [3 menus de diners maigres offerts au chapitre de Liége en 1500, 1502 et 1503]. - L. 1908, t. VII, p. 23-24.
1311 E. Rochaz. Un contrat de mariage à Romainmôtier en 1672. - RHV. 1908, déc.
1312 H. Schöppler. Pestschriften der freien Reichsstadt Regensburg. S-A. - AGM. 1908, Bd. 1. Cf. n. 858.
1313 The Seven Sages of Rome. Ed. from the MSS. with introductions, notes and glossary by Killis Campbell. (Albion Series of Anglo-Saxon and Middle English Poetry, ed. by J.W. Bright and G.L. Kittredge). Boston, Ginn, 1907, cxiv-217 p. (FL. 1909, v. XX, p. 115-116 = W.P. Ker).
1314 Simson. Eine Hausinschrift [in Neuessing]. - OPf. 1908, Bd. II, S. 199.
1315 E.A. Stückelberg. Graubündner Hausmarken. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 280-284, mit Abb.
1316 A. van Sasse van Ysselt. De inventaris eener voorname, herberg van den Bosch in het begin der 16^e eeuw [7 Sept. 1519]. - Tax. 1908, bd. XV, bl. 245-249. Diversorii cuiusdam Buscoducensis ex sec. XVI^o inventarium.
1317 K. Wehrhan. Schutzbrief aus Walldürn. - Al. 1909, 3 F., Bd. I, S. 57-58. Cf. Bvb. I, 2008; II, 1097. ‘Walldürn ist seit 1330 (Wunder des umgestossenen Kelches und befleckten Korporales) ein berühmter Wallfahrtsort’.
1318 Eine westfälische Heiratsannonce aus dem Jahre 1845. - Wochenblatt f.d. Kr. Wiedenbrück. 1845, Nr. 11; NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 187.

[K. Frank]. Kreuzlein [und andere Zeichen der Passion] vom Himmel [gefallen]. - DG. 1909, Bd. X, S. 142. ‘Anfangs 1500 in Augsburg und in Füssen’. Nach Chroniken.
1320 L[assleben]. Altes Bier [32 Jahre alt]. - OPf. 1908, Bd. II, S. 180. Eine Humoreske aus Ph. Alpians Werken.
1321 L. Lemmens. Ex libro Miraculorum et visionum in Provincia Saxoniae e. 1300 conscripto.- AFH. 1909, t. II, p. 72-78.
1322 [Lied] Aus der Zeit der französischen Revolution. - DV. 1908, Bd. X, S. 29, o. Mel. Aus einem geschriebenen Liederbuch, 1798.
1323 Fr. Lüdtke. Der ‘dies ater’ an der Nordgrenze der Provinz. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 166. Unglückstage aus jedem Monat wie sie aufgezeichnet stehen in einem Buche von 1796.

1324 S. Meier. Einige Segen aus dem Baderbiet (Kt. Aargau). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 226-227. Verkaufsegen, Feuersegen, Liebeszauber. (Einem Hausbuche entnommen das Einträge aus dem 18. u. 19. Jh. enthält).
1325 S. Mitrani-Samarian. Un Sermon Valencien de Saint Vincent Ferrer. - REJ. 1907, t. LIV, p. 241-245. ‘Quelques fragments’ d'un sermon prêché aux Juifs, probablement ‘quelques années après 1391’.
1326 G. Mollat. Guichard de Troyes et les révélations de la sorcière de Bourdenay [d'après un acte notarié du 29 Sept. 1319 des Archives vaticanes]. - MA. 1908, 2^e s., t. XII, p. 310-316.
1327 Oberdieck. Alles [zur Zeit Georg III] hannoversches Volkslied. [‘Du bester Menschenvater’]. - NSa. 1908-1909. Bd. XIV, S. 205, o. Mel. ... aus einem alten Akt.
1328 Le pèlerinage de Jean Boisselly en Terre Sainte, en 1643-1645. Extraits du récit de ce pèlerin marseillais, précédés d'une introduction par Arnaud d'Agnel et P. Beaüchet-Filleau. Paris, Daragon, 1908, in-8, 32 p.
1329 Unterredung zweier liebhabenden Personen, welche vor ehelicher Verlobung gehen und vorken geschehen soll... usw. Hrsg. v. T. Bossert. - DG. 1909, Bd. X, S. 123-126. Aus einer Augsburger Reimchronik (XVI. Jh.).
1330 E.W. Alte Neujahrsitte in Schafhausen. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 225. Die Müllerknechte und Bäckergesellen in der Stadt herumwandernd, Wein und Brot erhaltend... und die ganze Nacht lustig... (Aus dem Diarium des Klosters zu Rheinau).
1331 E.W. Schnecken auf dem Konventstisch zu Rheinau. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 225. April 1807, eine ausserordentliche Schneckenreiche Fastenzeit. (Aus dem Diarium des Klosters).
1332 Th. Wotschke. König Heinrichs Zug über die polnische Grenze und sein feierlicher Empfang vor und in Meseritz [1574]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 497-501. Aus einem bewarhten Bericht.
Enkel afgedrukt zonder bespreking.	Apparatu nullo critico.
1333 W. Zierow. Ein plattdeutscher Fluchpsalm. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 16. Aus einer Festschrift... 1726.

1334 E. Gaubert. - J. Véran. Anthologie de l'Amour Provençal. - APL. 1909, t. LII, p. 501-502. ‘Choix de proverbes du Midi qui se rapportent à l'amour et à la femme’. - ‘Morceau détaché d'un livre’ de critique littéraire.
1335 [E. Hoffmann-Krayer]. Einsiedler Ochsen- und Kuhnamen aus d.J. 1655. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 230. Aus O. Ringholz [Cf. n. 260], S. 35 ff.

1336 M. Eine Polizeiverordnung über Spinnstuben. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 167.
Rechterlijke bevoegdheid in de zaak. - Een woord daarover.	Utrum ex idoneis auctoribus talia fiant. - Aliquid per transennam.

1337 E. Mangold. Aus dem Wirtshausleben im 16. und 17. Jahrhundert. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 27. Polizei-Ordnungen: das Anprosten für Bürger und Bauern verboten, das Karten- und Wärfelspiel... auch das Trinken auf Borg beschränkt.
1338 Ein Rundschreiben des Färstlichen Consistoriums zu Wotfenbüttel an die Superintendenten vom 20. Mai 1723. Gegen das Tabackrauchen von Predigern in öffentlichen Gelagen... Tanzen usw.]. - NSa. 1908-1909. Bd. XIV, H. 3, Umschl. S. 5.
1339 H. Schöppler. Der Reichsstadt Regensburg Hebammenordnung im Jahre 1617. S-A. - Die ärtzliche Rundschau. 1908, H. 11.

III. Vorschingen. - Quaestiones.

A. Algemeene. - Generales.

1340 Anthropology and the Classics. Six Lectures delivered before the University of Oxford by A.J. Evans; A. Lang; G. Murray; F.B. Jevons; J.L. Myres; W.W. Fowler. London, Frowde, 1908, 191 p. (Fl. 1909, v. XX, p. 103-104 - W. Crooke). ‘... The Knossos script...; Homer and the Epic; Dionysos cult...; Graeco-Italian magic...: the earliest form of singing or spel! is connected with cursing; Herodotus “gives us for the first time a reasoned scheme of ethnological criteria”...; The development of Lustratio...’ (W. C-r.).
1341 Festschrift den Teilnehmern der XXXIX. Allgemeinen Versammlung der Deutschen Anthropologischen Gesellschaft in Frankfurt a/M. gewidmet von der Frankfurter Anthropologischen Gesellschaft. Frankfort, Minjon, 4^o, 103 S., xi PI. M. 6. (REES. 1908, t. 1, p. 535 = A. v[an] G[ennep]).
Reeks studiën van anthropologischen aard, opgesteld door verscheidene schrijvers.	Plura opera anthropologica a variis auctoribus scripta.
1342 E. Friedel. - G. Albrecht. - F. Wieneeke. - W. von Schulenburg. - F. Weineck. - R. Mielke. Beiträge zur Volkskunde, dem Verbande deutscher Vereine f. Volkskunde im Oktober 1908 überreicht vom Vorstand der Brandenburgia. Berlin, 1908, 39 S. ‘Enthält: E. Fr. Ueber die Notwendigkeit einer persönlichen Volkskunde; - G.A. Kinderlieder aus der Zauche; - F. Wie. Sagen aus dem Dorfe Lögow hei Wildberg; Lebenssprüche aus der Grafschaft Ruppin; - W. v. S. Die Leiper Steine und der liebe Gott als kleiner Junge; - F. Wei. Ein Pfingstbrauch in dem Altenburger Holzlande. Johannisfeuer; - R.M. Schimpf- und Scheltworte’ (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 121).
1343 Futilitates. Beiträge zur volkskundlichen Erotik. Hrsg. E.K. Blümml. - J. Polsterer, Wien, Ludwig. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 229-230 = J. Bolte).

1.	E.K. Blümml. Schamperlieder. Cf. n. 969.
2.	......
3.	E.K. Blümml. Aus der Liederhandschriften des Studenten Clodius.... Cf. n. 1762.
4.	J. Polsterer, Militaria. Cf. n. 799.

‘Nur für Gelehrte....... War es wirklich im Interesse der Wissenschaft nötig, soviel In rat zusammenzukarren?’ (J.B.).

1344 Mélanges Godefroid Kurth. Recueil de mémoires relatifs à l'histoire, à la philologie et à l'archéologie. I. Mémoires historiques. II. Mémoires littéraires, philologiques et archéologiques. (Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université de Liége. Fase. I-II.) Liége, Vailiant-Carmanne, 1908, 2 vol., in-8. lxxxix-466 et lxxxix-460 p. Fr. 20. (RHE. 1909, t. X, p. 206-207; RCHL. 1909, n.s., t. LXVI, p. 81-92 = A. Audollent; AB. 1909, t. XXVIII. p. 105-112 = H. D[elehaye]).
Cf. nn. 202, 497, 512, 518, 596, 787, 1623, 1637.

1345 Wort und Brauch, Hrsg. v. Th. Siebs. u. M. Hippe. Breslau. Marcus.

1.	H. Reichert. Die deutschen Familiennamen nach Breslauer Quellen des 13. u. 14. Jahrh. Cf. n. 779.
2.	Jaschke. Lateinisch-romanisches Fremwörterbuch der schlesischen Mundart. Cf. n. 99.
3.	W. von Unwerth. Die schlesische Mundart, in ihren Lautverhältnissen grammatisch und geographisch dargestellt, 1908, xvi-94 S. 2 Kart. M. 3,60.
4.	E. Bohn. Die Nationalhymnen der europäischen Völker. Mit Notenbeilage. Cf. n. 1765.

1346 Theologische Studien. Theodor Zahn zum 10, Oktober 1908 dargebracht. Leipzig, Deichert, 1908, 8^o, 426 S. (RHR. 1909, t. LIX, p. 87-89 = A. Loisy).
Verscheidene bijdragen, o.a.:	Varia opera in unum collecta, inter quae:
N. Bonwetsch. Der Schriftbeweis für die Kirche aus den Heiden als das wahre Israël bis auf Hippolyt.
A. Klostermann. Schulwesen im alten Israël. E.F.K. Müller. Beobachtungen zum neutestamentlichen Sühneglauben.

1347 R. Cronheim. Aus Wilhelmintjes Reich. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 1106-1111, mit Abb.
Hollandsch volksleven. - Voorbijgaande beschouwingen.	In vitam Batavam auimadversio - per transennam.
1348 M. Gabbud. La Vie alpicole des Bagnards. - SAV. 1909, Bd. XIII, S. 46-63, 105-126. 1. Choses ovicoles et capricoles; 2. Dans les Mayens; 3. L'été dans les montagnes; 4. L'industrie laitière. ‘Détails de moeurs et de coutumes, usages et expressions du cru observés par quelqu'un qui, demeurant dans la région même, en a pu mieux que personne saisir le sens intime’ (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 46 = M. R[eymond]).
1349 Mrs. Gutch. - M. Peacock. Examples of printed Folk-Lore concerning Lincolnshire. (County Folk-Lore. Vol. V). London, Nutt, 1908, 8vo, xxiv-438 p. 1. Natural or inorganic objets, Trees and Plants, Animals, Goblindom, Witchcraft, Leechcraft, Magic and Divination, Superstitions generally; 2. The year festivals of the seasons, Ceremonial, Games and Sports, Local customs; 3. Traditional narratives, Place Legends, Ballades and Songs, Jingles and Riddles, Proverbs, Sayings about places, Folk etymology.
Een verzameling eer dan een monographie. Voor ieder afdeeling van bovenstaande drie deelen, worden daarom-	Sunt revera collectanea quaedam potius quam aliqua monographia. In nulla serie ex tribus

trent dezelfde oorden vluchtig overgezien. Samen brengende tafels van namen en zaken zijn tekort. Toch een kostelijk werk. L.D.W.	dictis partibus, non recogitantur quoad novam rem eaedem villae, quod sanè ferendum esset ni etiam nominum et rerum generales indices in übro deficerent. Aliunde tamen opus donis opulentum.
1350 J.E. Hanauer. Folklore of the Holy Land, Moslem, Christian and Jewish. Ed. by Marmaduke Pickthall. London, Duckworth, 1907. (FL. 1908, v. XIX, p. 500-503 = [M. Gaster]). Cf. Bvb. I, nn. 1184, 2259.
1351 Th. Henner. Altfränkische Bilder 1909. Illustrierter kunsthistorischer Prachtkalender. Würzburg, Stürz. M. 1. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 2, Umschl. S. 3 = Graf). ... ‘Mit Rücksichtnahme auf die Volkskunst,... das frank ische Bauernhaus in Wort und Bild’.
1352 D. Holger Pedersen. Zur Albanischen Volkskunde. Kjøbenhavn, Michaelsens Nfgr., 8^o, 125 s.
1353 B. Markgraf. Das Moselländische Volk in seinen Weistümern. Gotha, 1907, 538 S. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 67-69 = M.).
1354 R. Neumann. Aus Leben, Sage und Geschichte der Eibe. Progr. Bautzen, 1908, 4^o, 31 S.
1355 E. Ramuz. Le Village dans la montagne (moeurs valaisannes). Lausanne, 1908, in-4.
1356 P. Roux. Le Type Frison [de Hollande]. Paris, Bureaux de la Science sociale 56 r. de Jacob, in-8, 108 p. Fr. 2 (MLP. 1909, t. XXI, p. 27* = X.Z.). ‘Origines, variétés, évolution. Les Frisons sont des particularistes formés par le commerce, chez lesquels l'influence de la ville a été prépondérante’ (X.Z.).
1357 L. Rzeszowski. Die deutschen Kolonien an der Westgrenze Galiziens. Eine ethnographische Skizze. - ZöV. 1908. Bd. XIV, S. 178-199.
Leefwijze, gebruiken, spraak, een tiental liederen.	E victu et moribus eorum, et loquela et carminibus, nonnulla.
1358 E.B. Simpson. Folk lore in Lowland Scotland. London, Dent, 1908, 8vo, 242 p. 3s. 6d.
1359 Th. Trede. Bilder aus dem religiösen u. sittlichen Volksleben Süditaliens. Auszug aus dessen vierbänd. Werke, hrsg. v. E. Trede. Gotha, Perthes, 1909, 8^o, iii-209 S., 5 Taf. M. 4. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 209 = R. A[ndree]). ... ‘Das bat Tr. übersehen, dass vieles, was er als besonders italienisch oder als aus dem heidnischen Altertum überkommen ansieht, allgemein menschlich ist ...’ (R.A.).
1360 [1, 1855] W. Ule. Heimatkunde des Saalkreises... Lief. 7. 1909. M. 2.
1361 E. von Hesse-Wartegg. Bilder aus Serbien. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 504-507, mit Abb.
1362 Ph. Zilcken. In Provence. - EIM. 1909, bd. XIX, bl. 242-219 (vervolg, slot).
1363 Zimmermann. Strassenleben im Orient. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 848-854, mit Abb. Palästiua, AEgypten, Türkei,...

1364 G-. Cain. Tableaux Parisiens d' Autrefois. - JST. 1908, a. 4, t. II, p. 775-786; 1909, a. 5, t. I, p. 197-208, 513-523, 796-806; 1909, a. 5, t. II, p. 239-248, 669-678, ill. ‘Empire, Dessins et Commentaires; Fêtes de la Monarchie, de la Révolution, et celles de la Rue; La Bastille; Le Boulevard du Temple et les Théâtres parisiens; Les Quais parisiens, Souvenirs’. ‘Curieux et amusant historique, plein de détails [de moeurs] inédits’ (JST.).
1365 L. Hingsamer. Die Bründlkapelle. - BW. 1908, Bd. VI, S. 13-14. Geschichte. Ursprung: Zwei Quellen waren entsprungen in der Bründlwiese [Enzersdorf], und sie heilten des Grafen kranke Tochter und jeden Schmerz. Zum Danke die Kapelle. Wo? Da schneite es, obwohl mitten im August. Nur eine Stelle blieb frei. Und dahin haute der Graf das Kirchlein von ‘Maria Schnee’.
1366 M. Hippe. Schlossberge im Netzegebiet. - AdPL. 1909, Bd. IV, S. 46-48, mit Abb. Mit Sagen: vom verschwunden Hirten am Schlosse Samostczel, vom verschwunden Schlosse und von einer weissen Frau die alle 7 Jahre erscheint um Mitternacht... und ein Feuer anzündet.
1367 L. Körth.. Altkölnisches Leben ... Kindheitserinnerungen von Joh. Wil. Wolf. Kevelaer, Butzon, 64 S.M. 0,20. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 79-80 = A. Wrede).
1368 C. Mehlert. - P. Nissen. Ut der stat tom Kyle. Geschichten und Sagen aus Kiels Vergangenheit. Kiel, Lipsius. M. 2. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 111, 112-113 = L. Brockdorff-Ahlefeldt).
1369 J. Quenza. Le Drapeau américain arboré dans une colonie Française. Saint-Pierre-et-Miquelon. - TAT. 1909, a. 2, t. III, p. 69-71, ill. ‘Détails sur la vie que mènent ià-bas les pêcheurs Bretons, Normands et Basques’.
1370 Fr. Stillcke. Ueber den Ursprung der Stadt Gnesen. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 446-448, 471-473. ... Geschichte und Sage (u.m. in der Sage der drei Brüder Lech Czech u. Russ. Cf. n. 952).
1371 M. Thöny. Schuders und seine Bewohner. - JSAC. 1908, Bd. XLIII, S. 232-272. Kulturgeschichtlich, volkskundlich.
1372 V. Tobler. Interieurs aus Sargans u. Speicher. - DSchw. 1908, Bd. XIII, S. 24-25.
1373 K. Vaszmer. Hallig Hooge. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 76-79, mit Abb.
Volkskundig voorkomen van dit friesche vlek.	Ethnographica Frisii dicti loci facies.
1374 E. Voigt. Döben-Golzern. Was wir aus ihrer Vergangenheit wissen. 1908, 8^o, 103 S. (MVSV. 1906-1908, Bd. IV, S. 403 = E. M[ogk]). Beiträge zur Geschichte und Volkskunde.
1375 I. Wagner. Leuchtenberg in Geschichte und Sage. Leuchtenberg, Raiffeisenverein, 31 S., 1 Bild.
1376 H. Wanner d. Ält. Ueber das Kloster Schinna. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 24-27, mit Abb.

... mit der Anekdote vom reichen Jagdmeyer der beim Kartenspiel und bei der Kanne seinen Hof brennen liess.
1377 Frau J. Wüst. Erinnerungen einer alten Werderanerin. - Danziger Zeitung: Beilage: Heimat und Welt. 1907-1908. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 158-170 = E. Schnippel: ‘Volkskundliches aus dem Danziger Werder’ [Landstrich links von der unteren Weichsel von Dirschau bis Danzig]).
Woning, feesten, samenleving. - E. Sch. verklaart en volledigt 't werk van J.W.	Sedes, festa, victus. - Ab E. Sch. enodantur et consummantur dicta laudandae J.W.

1378 W. Johnson. Folk-Memory; or, The Continuity of British Archaeology. London, Frowde, 1908, 8vo, 416 p., ill. (FL. 1909, v. XX, p. 101-102 = W. Crooke).
1379 E. Soffe. Vermischte Schriften. Brünn, Irrgang, 1909, vii-242 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 243-244). ... ‘Studien über das englische Drama Mucedorus, Göthes Clavigo, Alfred Meissner und F. von Saar... und Abdrücke von zwei Arbeiten zur Volksdichtung: das Königslied (1901, S. 1-26), und das Raigerner Liederbuch (1897, S. 52-122)’ (ZVV.).
1380 K. Wehrhan. Kinderlied und Kinderspiel. (Handbücher zur Volkskunde. 4.). Leipzig, Heims, 1909, viii-189 S. 31. 2. (MVSV. 1906-1908, Bd. IV, S. 401 = E. M[ogk]; ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 78-79 = A. Wrede; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 221 = J. Bolte). ‘Kein Wort über Wossidlos Kinderwartung und Kinderzucht’ (E.M.). - ... ‘Nur das für weitere Kreise Wissenwerteste... Nützliche Literaturangaben’ (J.B.).
1381 A. Dachler. Baden und Badestuben. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 6-18, mit 2 Abb.
Aard en voorkomen der badstoven. Openbare baden en huisbaden, verschillende soorten. Uitbreidingen vermindering: oorzaken. De badstoven in Oostenrijk, Duitschland, Zwitserland, Zweden, Noorwegen, Island. - Oppervlakkig en onvolledig. E. Van Cappel.	Balneorum thermarumque usus publicus et privatus, qualis et quantus fuerit, np. per varia tempora et varias iuxtacitatas regiones,... - gratiosè quidem, negligenter tamen quoad minuta, tractatur.
1382 F.S. Krauss. Anthropophyteia. Jahrbücher für folkloristische Erhebungen und Forschungen zur Entwicklunggeschichte der geschlechtlichen Moral. Leipzig, Deutsche Verlagsaktiengesellschaft, 1908, Bd. V, 413 S., 9 Taf. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 69-70 = Sch[ell]). Cf. n. 1383.
1383 F.S. Krauss. - K. Reiskel. Die Zeugung in Glauben, Sitten und Bräuchen der Völker [Paris, 1805] von J.A. Dulaure [1825], [u. J. Liseux, 1885] verdeutscht und ergänzt. Beiwerke zum Studium der Anthropophyteia. Leipzig, Deutsche Verlagsaktiengesellsch., 1909, Bd. I, gr. 4^o, 349 S., 314 Abb. M. 30. (ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 70-71 = Sch[ell]). Cf. n. 1382.

1384 L[assleben]. - R. Mayer. - J. Simson. - A. Plank. - E. Wittmann. Kleine Kulturbilder aus alter und neuer Zeit. - OPf. 1908, Bd. II. S. 26-27, 58-59, 91, 124-125, 155-156, 172, mit Abb. 1. Der Oberpfälzer und die Kartoffel; 2. Geissler und Kreuzschleipfer in Hohenburg; 3. Auf der Rödelwiese zu Nabburg; 4. Das Barbaraglöcklein; 5. Im Schuldturm; 6. Das Kirwerfriedl-Läuten in Nabburg; 7. Toleranzgeld; 8. Das Beerenopfer; 9. Viel Leder... wenig Schuhe. Geschichte u. Volkskunde.
Bondig en los.	Nee prolatè nee pressè.
1385 [1, 1858] E.M. Les Bains publics ou étuves au moyen âge [à Mons]. - J. 1909, t. XIII, p. 22.
1386 H.E. van Gelder. Vijftiende-eeuwsche kloosterzeden. - BVGO. 1908, 4^e r., bd. VII, bl. 389-404. Mores ex sec. XV^o monastici. Concerne des acquisitions de reliques par l'abbaye d'Egmond en 1466, 1467, 1468, et une bulle de Sixte IV du 12 juillet 1473 laquelle accorde une indulgence plénière aux bienfaiteurs de la même abbave (RHEPB. 1909, t. X, n. 2324).
1387 A. Van Gennep. Les Bites de Passage. Etude systématique des rites de la porte et du seuil, de l'hospitalité, de l'adoption, de la grossesse et de l'accouchement, de la naissance, de l'enfance, de la puberté, de l'initiation, de l'ordination, du couronnement, des fiançailles et du mariage, des funérailles, des saisons, etc. Paris, Nourry, 1909.

1388 -a. Die lustigen Braunschweiger. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 212-243. Art von Humor... Beispiele.
1389 Der Appenzeller Aelpler. - AMBI. 1908, Bd. XLIII, S. 16 ff., mit Abb.
1390 C. Busse. - A. Gäbel. - Bendach. ‘Cicho’. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 372, 424. Cicho = eine (mythische) Person ‘Still!’, womit man die Kinder erschreckt... - War in Wirklichkeit ein Mann mit Namen Schicho, welcher mit Heiligensachen usw. handelte, aber ein gefürchteter Räuber.
1391 C. Canivet. La Terreur des Villes et des Campagnes. Routiers, Ródeurs. Vagabonds, Chemineaux, etc. - TAT. 1909, a. 2, t. III, p. 663-667, ill. ‘... les dépeint... et indique comment luttel contre cette invasion d'un nouveau genre’.
1392 Les Chantres des gueux. Les gueux en Littérature [et dans les arts de la peinture et du dessin]. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 61-69, ill.
1393 E. Fourquet. Les Vagabonds. Paris, Marchal, in-12, 193 p. Er. 2,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. 28*). Catégories, moeurs.. (MLP).
1394 A. France. L'Etudiant d'autrefois. L'‘Isle scholastique’. - APL. 1909, t. LII, p. 26-27. ‘Moeurs d'étudiants sous Louis XIV. Facétie’ par manière de carte géographique.
1395 Fr. Funck Brentano. Compère Guilleri. - TAT. 1909, a. 2, t. III, p. 72-77. Légende et histoire des frères Guilleri dont les exploits inspirèrent la fameuse chansonnette’.

1396 B. Gilliat-Smith. Lalére sinte. - JGLS. 1908, n. s., v. I, no. 1. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 323-324). ‘Unter Lalére sinte verstellen die rheinischen Zigeuner die Fremden ihres Stammes, die auf ihren Zügen zu ihnen kommen, z. B. die böbmischen’ (Gl.). Anthropologisch.
1397 A. Goll. Misdadigerstypen bij Shakespeare. Uit het Deensch vert. door C. Hagee. Groningen, Wolters, G. 2,90. (VvdD. 1909, bd. XXIV, bl. 84-85).
Hoe de misdaad ontwikkeld werd bij:	Unde scelus habitum sit apud ‘Shakespearianos nefarios’, ut sunt:
Brutus, Cassius, Macbeth, Lady Macbeth, Richard III, Jago.
1398 J. Hupfer. Das Zwergl. Fine Sage a.d. Fichtelgebirge. - OPf. 1909, Bd. III, S. 61-62.
Ein ‘unverwundbarer’ Ritter (der wirklich gelebt hat und am 6-vi-1694 starb).
1399 F. Kester. Volkstypen auf Korfu. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 765-770, mit 14 Abb.
1400 Kl. Der alte Dorfschulmeister. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 65-68. Plauderei.
1401 Fr . Kröning. Die Zigeuner in Friedrichslohra am Südharz. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV S. 160-161. Ihr Tun und Treiben in den Wäladern um Lohra vom Ende des 18. Jhts bis vor etwa 40 Jahren.
1402 MacCormick. The enchanted Man. - JGLS. X. s., v. 2, no. 2.
1403 T. Mayr. Originale. - DG. 1909, Bd. X, S. 142. Der ‘Simmerl von Gummering’ [ca. 1850]... sei wohl ein sonderbarer Kauz gewesen...’
1404 Tous les Nains da Monde en Villégiature à Paris. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 685-687, ill.
Volkskundige bizonderheden - ter lezing.	Ethnographica quaedam sine mensura - aut pondere.
Cf. n. 365.
1405 M. Peacock. [Johnny, an evil-looking, wicked old man, who was talking about hell, and about devils and things being with him all night].- FL. 1908, v. XIX, p. 468-469.
1406 M. R[eymond]. Les Sarrasins au pays de Vaud.- SAV. 1908, Bd. XII, S. 275-276. Histoire. Lieux dits [relevés dans les plans cadastraux, ou dans la bouche du peuple]... et traditions orales ‘rappelant le souvenir des Sarrasins’.
1407 Le Roi des Aventuriers. - JST. 1909, a. 5, t. 1, p. 73-78, ill. ‘Le comte de Beniowsky, magnat de Hongrie.... offre la carrière d'aventurier... du XVIII^e s.... Récit de ses aventures au Kamtchatka’.
1408 J. Simmon. Die Oararin. - DV. 1908, Bd. X, S. 135. = Eine Frau die in Nieder-Russbach umgeht und Eier aufkauft.
1409 P. Sinthern. Der römische Abbacyrus in Geschichte, Legende und Kunst. - RQCAKG. I. Tl., 1908, Bd. XXII, S. 196-239.
1410 A. Sperl. Der Obrist. - Der Faguin. Wiesbaden, Behrend, 149 S.M. 0,50.

1411 P. Villers. Les Eternels Errants. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 224-228, ill Les Bohémiens: Histoire, vie. ‘Détails inédits’.
1412 J. von Ludassy. Wiener Typen. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 456-461, mit Abb.
Een praatje erover.	Levia.

B. Uit 't Dagelijksch leven. - De Quotidianis.
1. Binnenleven (huishouden, kinderwereld, afsterven). - De interioribus (domesticis, puerilibus, feralibus).

1413 J. Mohl. Das Tätowieren [fast allgemein] bei ungarischen Regimentern.- MAGW. 1908, S. 312. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 211).
1414 A. Sinclair. Tätowieren. - AA. 1908, S. 363. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 66-67 = A[ndree]). ‘Einige neue Gesichtspunkte und eine Anzahl neuer Tatsachen. Der Brauch ist weiter verbreitet, als man gewöhnlich annimmt.... Mit Joest ü bereinstimmend, verwirft S. des phantasiereichen Lombroso Annahme, dass das Tätowieren zumeist auf Verbrecher beschränkt ist’ (A.).
1415 A. de Fouquières. Demoiselles et Garçons d'hionneur [en France]. - Fe. 1908, t. IX, p. 28-29, ill.
Wat ze doen vóór, binnen en na de bruiloften.	Quid gerant circa nuptias.
1416 F. Falk. Die Ehe am Ausgange des Mittelalters, eine kirchen-und kulturhistorische Studie. (Erläuterungen zu Janssens Gesch. d. dtsch. Volkes, hrsg. v. L. Pastor. Bd. VI, H. 4). Freiburg i. B., Herder, 1908, 8^o, viii-96 S.M. 2,60. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 210-241; HBV. 1909, Bd. VIII, S. 78 = O. Schulte).
1417 B. Kahle. Hochzeitsbräuche aus dem Amtsbezirk Pforzheim. - BBVV. 1905-1903, S. 121-127.
1418 L. Le Pileur. La. Prostitution du XIII^e au XVII^e siècle, documents tirés des Archives d'Avignon, du Comtat Venaissin, de la principauté d'Orange et de la ville libre impériale de Besançon. Paris, Champion, 1908, in-8, xv-164 p., 367 doe., 2 pl. Fr. 6.

1419 M.G. Fagniez. La femme et la société française dans la première moitié du XVII^e siècle. L'enfance et l'éducation. - RDM. 1909, p. 309-343.
1420 E. Reich. Woman through the ages. London, Methuen, 1908, 2 vol., 8vo, 282 a. 304 p. 21s.
1421 G. Richard. La femme dans l'histoire. Paris, Doin, 1909, in-12, 465 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 132 = P. A[lphandéry]).
Duistere sociale vraagstukken nopens de vrouw; b.v. over den overgang van het matriarcaat tot het patriarcaat.	Quaestiones sociales obscurae circa feminam: ex. gr. quisnam fuerit transitus a statu ‘matriarcati’ ad statum ‘patriarcati’.
1422 W. Tiedemann. Spanische Frauengestalten. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 1062-1067, mit Abb. ... ‘je nach den Provinzen verschiedene... Typen’.

1423 F. Fellinger. Das Kind in der altfranzösischen Literatur. Göttingen, Vandenhoeck, 1908, 8^o, x-258 S. (RCHL. 1908, n. s., t. LXV, p. 507-508 = A. Jeanroy).

1424 A. Boghaert-Vaché. - A.H. Les fourchettes. - J. 1908, t. XII, p. 179; 1909, t. XIII, p. 28-29.
Iets uit hun geschiedenis: hoe ze eerst bekend werden in de XIV^e e., en eerst algemeen gebezigd na de XVI^e e. - Oppervlakkig.	Aliquid historicum: De fuscinulis, np. quandonam primae notie, primaeque usurpatae fuerint; - sed levissimè.
1425 Cabanès. Moeurs íntimes du passé. Paris, Michel, 1908, in-12, 470 p. Fr. 3,50. (Extr. ‘Le Mouchoir’.- APL. 1909, t. LII, p. 11-12, ill.). (MLP. 1909, t. XXI, p. *19 = X.P.) ... ‘Détails amusants ou même scabreux de l'hygiene [Peigne, Mouchoir] sous l'ancien régime...’ (X.P.).
1426 The Foods of the Various Races of Men and where they are produced. - SoM. New series, 1908, v. X, no. 5. September.
1427 M. Höfler. Der Wecken. (Philolog. u. volkskundl. Arbeiten K. Vollmöller dargeboten). Erlangen, Junge, 1908, 37 S., 2 Taf. (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 73 = [E. Hoffmann-Krayer]; DG. 1909, Bd. X, Lief. 2, Umschl. S. 2 = M.E.). ‘Eine sehr eingehende Studie über das germanische Gebäck “Wecken”’ (M.E.). ‘Von bekannter Vielsietigkeit’ (E.H.-K.). Cf. Rvb. I, 2098, 2099.
1428 Milk as the Chief Article of Food or Diet. - SoM. New series, 1908, v. X, no. 5. September.
1429 G. Schweinfurth. Sur la découverte du blé sauvage en Palestine. - ASAEg. 1907, p. 193-204; BDBoG. 1908, S. 309-324. (KEES. 1908, t. I, p. 530 = A.J. R[einach]).
Bijdrage tot de studie over den oorsprong van het koren. Wetenschappelijk is 't bewezen, dat er wild koren in Palestina groeit.	Undenam frumentum habeatur. Scientificè demonstratum est, in Palestina frumentum ferum inveniri.
1430 H. von Schrötter. - Von ‘Astern’ und ‘Esters’. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 12-13, mit Abb. ‘d.h. die bunten, glasierten Kacheln, wie wir sie als Wandbelag noch heute in den Häusern der Waterkant finden’... Eine Reihe von Abbildungen und Geschichte der Kachelkeramik.
1431 H. von Schrötter. Noch eine Folge Figurenbrot und Gebäckformen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 121-122, mit 12 Abb. ‘Die meisten Stücke sind ostfriesischen Ursprungs’. Cf. n. 842.

1432 K. Bertsche. Die Namen der Haustiere in Möhringen. (A. Engen). - BBVV. 1905-1908, S. 49-56. Katzen, Hunde, Geissen, Pferde, Kühe, Ochsen. Cf. n. 1474.

1433 Des Singes qui vont dans le monde. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 543-548, ill. ‘Comme jadis on avait sou nègre.... aujourd'hui l'on a sou chimpanzé ou sou orang-outang’.
1434 W. Tiedemann. Der Esel im Süden. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 513-517, mit 11 Abb.
Een lezing.	Legatur tantum.

1435 R. Andree. Den Tod betrügen. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 203-204.
Voorbeelden gevonden bij Napolitanen, Birmanen, Dajaks, Mongolen en Joden, waarbij zij door 't verbeelden van den lijkdienst van tien zieke, door 't offeren van ledige doodkisten, door 't veranderen van den naam des zieken, enz., den dood zoeken te bedriegen.	Exempla ex variis regionibus sumpta, np. methodi iuxta quam et mortem frustrari conantur, sc. celebrando funus aegroti adhuc viventis, inanem arcam offerendo, mutando nomen aegrotantis, etc. - Sic fertur occasione data ex dictis eruditissimi R. Grant Brown (Man. 1909, febr.).
1436 Th. Benecke. Vorchristliche Friedhöfe im Landkreise Harburg. - (S-A. a.d.) ‘Wanderer’. 1908, Bd. III, H. 1. u. 2.; Hamburg, Serno, 1908, 10 S. (NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 204 = H.S.). ‘Von Interesse: die Sage von den Hünengräbern in der Haake. Unter ihnen ruht eine Wiege..., die uur in der Silvesternacht von drei Brüdern gehoben werden kann,... usw.’ (H.S.).
1437 K. Chyrockyj. Die Grabkreuze in der Ukraine. - (S.-A. a.) MCGWL. 1908, Jg. 17, Bd. LXXXII, S. 10-29, mit 6 Taf.; Lemberg, 8^o, 20 S.H. 60.
1438 Fr. Kunze. Der Friedhof im Wandel der Zeiten. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 87-90.
Lezing.	Lectioni cuidam collectam.
1439 G. Manglkammer. - [K. Frank.] - P. Zenetti. Irrlichter und Gräber. - DG. 1909, Bd. X, S. 22-23, 129. Eine An frage: gebe es keiner Zusammenhang zwischen Irrlicht (auch Sagen von Licht, Hunden, Reitern ohne Kopf usw.) und urgeschichtlichen Gräbern? Antw.: kein Fall deutlich bekannt; weiter chemisch unwahrscheinlich.
1440 J. Picart. De la Terre au Ciel. Théologie, Liturgie, Ascese, Art, Histoire. Les Morts et les Mourants dans toute l'église catholique depuis les premiers siècles jusqu'à nos jours. Roulers, De Meester, 1908, in-8, 850 p. Fr. 5.

2. Buitenleven tegenover Natuur- of Wonderwereld. - De exterioribus erga Naturalia vel Mira.

1441 H. Avryl. ‘Paniers’ d'hier et de demain. - Fe. 1909, t. IX, p. 226-227, ill.
1442 [1, 606, 1162] L'Ecolution du costume. J. Le Ny. III. Région de Langonnet (Morbihan); IV. Geuesten. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 440-442; 1909, t. XXIV, p. 74.
1443 Crofton. The Former Costume of the Gypsies. - JGLS. N. s., v. II, no. 3.

1444 Gr. d'Avenel. L' Habillement féminin. 1. Chapeaux, plumes et fleurs. - MLP. 1909, t. XXI, p. 211-226, ill.
Geschied- en huishoudkundig. - Oppervlakkig.	De anteactis economicè - sed eheu garriendo.
1445 Flossie. Le ‘Schall’ aux diverses époques de sa mode [1808-1909]. - Fe. 1909, t. IX, p. 115, ill.
1446 J. Heierli. Berner Trachten v.d. Mitte d. XVIII. Jh. bis zur Neuzeit. - HS. 1908, Bd. III, S. 89 ff., mit Abb.
1447 [1, 600, 1165] Henriot. Histoire du costume à travers les âges. (Suite). La galerie du Palais sous Louis XIII; L' Eventail. - APL. 1909, t. LII, p. 93, 288-290, 335-336, ill. (suite, à suivre).
1448 G. Kuratle. Die Toggenburger Sennentracht. - DSchw. 1908, Bd. XIII, S. 29, ff.
1149 J. Lorm. Vom kleinen Damenschuh.- Wo. 1909, Bd. XI, S. 342-344, mit Abb.
Vormen en ‘voordeelen’. - Een weinig zielkundig.	Formae necnon ‘commoda’.- Aliquid psychologicè.
1450 L. Malten. Von Frauenhut. Kulturgeschichtliche Plauderei. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 287-288.
1451 E. Perrier. La Parure [dans la nature et l'histoire naturelle]. - Au. 1907, t. III, p. 303-323. Conférence.
1452 J.-Ch. Roux. Le Costume en Provence. Edit. popul. Biblioth. régionaliste. Fr. 5.
1453 V. Tobler. Trachtenstudien. - DSchw. 1908, Bd. XIII, S. 26, 27, 28.
1454 H. von Schrötter. Vom ‘Bossdook’ [= Brustlatz]. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 197-199, mit Abb. ... ‘das Prachtstück der Frauentracht in den Vierlanden sowohl wie im Alten Land’.
Uitzicht, kleuren. Opsomming enkel.	Quidnam videatur exteriùs. - Materialiter.
1455 S.F.A. Caulfeild. House mottoes and inscriptions, old and nen:. New ed. London, Stock, 1908, vii-150 p. 5s.
1456 The earliest Homes of Mankind. - SoM. New series, 1908, v. X, no. 3. July.
1457 J.M. Egloff. Tiroler Bauernbaukunst. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 29-34, mit Abb.
Bondig de bestanddeelen.	Summatim per partes.
A. Geitner. Tripfhäusler [= Kleiugütler), Seldner [= Herbergen], Huber [= ein Viertels- od. ein halber Hof]. - DG. 1909, Bd. X, S. 25.
1459 D. Lesueur. Le Préjugé du Salon. - Fe. 1909, t. IX, p. 258.
M. Der Wiederaufbau von Erdbeben zerstärter Städte. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 180. ... ‘der grössere Teil nicht wieder erstanden... andere schoner und glanzvoller...’ Beispiele.
1461 E. Magne. Les cimetières. - BTCB. 1909, t. XV, p. 98-103, ill. Extr. de E. Magne. Esthétique des Villes. Cf. Bvb. 1, 1332, 2230; 11, 1462.

1462 E. Magne. L'Esthétique des Villes. Paris, Mercure de France, in-18. Fr. 3,50, (MLP. 1909, t. XXI, p. 86* = A.F.). Cf. Bvb. I, 1332, 2230; II, 1461. Le décor de la me; Le mouvement de la me; Les cortèges; Marchés, bazars et foires; Les cimetières; Esthétique de l'eau; Esthétique du feu; L'architectonique de lacité future... Le catholicisme épand sur l'ère actuelle le leurre de son paradis monotone...’ (A.F.).
1463 R. Mielke. Das Brandenburgische Dorf. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 542-547, mit Abb.
Huizing. - Gedachtenwekkende samenvatting.	Habitationes. - Quod certè iuitia quaerendi afferet.
1464 F. Pfaff. Zum ländlichen Hausbau. - BBVV. 1935-1909, S. 94-103, mit 2 Bild. Aus: V. Scheffel. Aus dem Hauensteiner Schwarzwald (1853), u. Hans am Ende. Das feuerfeste Strohdach. - Deutsche Dorfztg. 24-ii-1907.
1465 O. Pfennigwerth. Lausitzer Bauernhäuser in Wort und Bild. - MVSV. 1906-1908, Bd. IV, S. 391-399, 12 Bl. mit Abb. Monografien: Geschichte, Einrichtung.
1466 K. Rhamm. Ethnograpkische Beiträge zur germanisck-slawischen Altertumshunde. Braunschweig, Vieweg. I. Abt. Die Grosshufen der Nordgermanen. 1905, xiv-853 S. II. Abt. Urzeitliche Bauernhöfe im germanisch-slawischen Waldgebiet. 1. Teil. Altgermanische Bauernhöfe im Uebergang von Saal zu Fletz und Stube. 1908, xxxii-1117 S., 152 Abb., 2 Taf. M. 42. (Ein zweiter Teil wird nachfolgen). (ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 220-228 = A. Dachler; NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 35-36 = H. Schönhoff). ‘Eine gewaltige Erscheinung in der volkskundlichen Literatur’ (A.D.).
A.D. bestrijdt niettemin verschillende zienswijzen eruit.	Laudandum opus quidem, non tamen non emendandum (A.D.).
Cf. n. 1467.
1467 K. Rhamm. Probleme bajuvarischer Hausforschung. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 45-51, mit 2 Abb. Entgegnung auf A. Dachlers Besprechuug der K. Rh. Ethnogr. Beiträge. Cf. n. 1466.
1468 O. Schell. Die Entwicklung des bergischen Hauses. - ZVV. 1909, Bd. XIX, 1-12.
1469 J. Schramek. Das Böhmerwaldhaus. (Beiträge zur deutsch-böhmischen Volkskunde. Bd. IX, H. I). Prag, Calve, 1908, viii-43 S., 24 Abb., 15 Taf. K. 3. (ZöV. 1909, Bd. XV, S. 57 = A. Dachler).
1470 M. Schweisthal. Das belgische Bauernhaus in alter und neuer Zeit. - MAGW. 1908, Bd. XXXVIII, Heft 5 u. 6.
1471 F. Tetzner. Die Hundlinge des hannoverschen Wendlandes. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 140-143, mit Abb. Einrichtung dieser runden Dörfer. Der einzelne Weg ins Dorl schliesst auf dem Dorfplatz, ist also eine Sackgasse. Aus Tetzners Die Slawen in Deutschland. Die Polaben, S. 346-387. Cf. n. 361.

1472 A. Boszier. Tierlaut- und Schalldeutung. - HBV. 1901), Bd. VIII, S. 1-16.
Hoe het volk het geluid der dieren en het gerucht van allerhande getuig en gerief door woorden en spreuken weet te verbeelden, overeenkomstig met den aard en de eigenschappen van deze dieren of voorwerpen. Vele voorbeelden.	Quibusnam aptioribus vocibus vel locutionibus, fremitus animalium rerumve aut organorum sonos exprimant. Modus, exempla.
1473 E. Kück. Der Hahn im Lüneburger Volksbrauch. - LMB. 1908, II. 5; Lüneburg, von Stern, 1908, 10 S. ‘Eigenartige Methode... um Material zu erlangen. Ein Landlehrer diktierte nämlich seinen Schülern diesbezügliche Fragen zu häuslicher Beantwortung. Das veranlasste die Kinder, sich an ihre Eltern zu wenden, und der Lehrer verfolgte dann die gefundenen Sparen durch private Nachforschungen... Inhalt...’ (ZVV. 1908, Bd. XVIII, S. 351-352 = K. Brunner).
1474 Martens. Ueber Tiernamen... - Zoologische Annalen. Zs. f.d. Gesch. d. Zool. Bd. III, S. 78 ff. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 711 = J. Deniker). ‘Origine des noms d'animaux en général, en particulier du castor, lièvre, lapin, cochon d'Inde, aigle, ainsi que ceux decertains édentés et marsupiaux’ (J.D.). Cf. n. 1432.
1475 J. Pleyel. Die Vögel in mystisch-allegorischer Beziehung zum christlichen Glauben. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 102-104. Pfau, Pelikan, (Schlange), Adler, Phönix, Krähe, Turteltaube, Schwalbe.
1176 C.T. Stewart. Die Enstehung des Werwolfglaubens.- ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 30-51.
In het begin trok men vellen aan van dieren, met een vreedzaam doel: 't zij om zich tegen de koude te beschutten, 't zij om te gemakkelijker andere dieren te vangen en aldus in zijn levensonderhoud te voorzien. Naderhand trok men zulke verkleeding aan uit roof of wraakzucht, om veilig en onbekend den evenmensch schade aan te doen. Weldra ontstond onder het bijgeloovige volk de meening dat zulke verkleeden de eigenschappen overnamen van het dier dat zij verbeeldden. Eindelijk meende het dat ze werkelijk voor zekeren tijd de dierengestalte zelf aannamen. Daar nu in Europa, onder de grootere wilde dieren, de wolf het meest bekend was, zoo ontstond alhier het geloof aan den weerwolf. E. Van Cappel.	Initio, ferarum tergis contecti incedebant, sed nullo ingenio nisi dementi, scil. a frigore tutandi, vel similia edenda animaliacaptaturi. Posterius sanè idem fecerunt sed rapinae ratione vel vindicationis, qui improvisi ignotique aliis hominibus nocerent. Unde mox persuasum habuit vulgus tales dictos versipelles insuper indolem ipsius animalis in se suscipere, imò istos in ipsum animal per aliquod tempus revera fieri conversos. Quum verò in Europa inter feras potissimus inveniretur lupus, inde etiam lupus plerumque ut ab eis inductus vulgo traditus est.
1477 A. Szulczewski. Notiz über das Vorkommen der Schildkröte in früherer Zeit [auch noch in Sagen]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 110-141.
1478 Fr. Tetzner. Lock- and Scheuchrufe bei Deutschen, Slawen und Balten in Ostdeutschland. -AdPL. 1908, Bd. III, S. 339-340.

‘Der Hauptsache nach kann man lunf Schichten in unsrer Tierrufsprache unterscheiden: 1. Schallworte, 2. Namen und Kosenamen, 3. Stimmnachahmungen, 4. Imperative aus der gewöhnlichen Sprache, 5. Entlehnungen...’
1479 Fr. Wichmann. Ein geheimnisvoller Vogel [der Kuckuck]. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 527-528
Hoe hij leeft en verstaan wordt.	Quid agat, quidque agere fingatur.
1480 Th. Zachariae. Das Vogelnest im Aberglauben. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 142-149. Vgl. G. Hertel. Eb. 1901, Bd. XI, S. 277-279. - H. Lewy. Eb. S. 462-463.
Z. stelt de opvatting van het bijgeloof aan het vinden van vogelnesten in het ware licht, maakt de critiek van de bronnen door Hertel verkeerd begrepen, en trekt de meening in twijfel, door Lewy vooruitgesteld, als zou dit bijgeloof berusten op den bijbeltekst Deut. XX. 6.	Laudandus Auctor originem virtutis, a populo nidis detectis tributae, explanat; criticè fontes ab Hertel falsò usurpatos aestimat; opinionem a Lewy propositam, iuxta quam origo illa esset ex Deut. XX. 6., in dubium revocat.
1481 A. Lang. ‘The Bitter Wittig’ Ballad. - FL. 1909, v. XX, p. 86-88. In connection with Bvb. I, 1185.
Verdere bespreking.	Ulteriores considerationes.
1482 J. Mayer. Pflanzenkultus in der Eifel. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 136-141. ‘Einige Sträucher im Volksglauben. - Vorarbeiten fehlen’.

1483 Capitan. - Breuil. - Bourrinet. - Peyrony. Observations sur un bâton de cornmandement. - REAP. 1909, p. 62-76. (RHR. 1909, t. LIX, p. 134 = R. D[ussaud]). ... découverte d'un bâton magique, qui établit que l'homme quaternaire, comme encore maintenant le non-civilisé, travaillait dans un but religieus quand il décorait certains objets de représentations mi-humaines mi-animales. (R.D.).
1484 [1, 632] A. De Cock. Eenige Brokkelingen... Folklore van de... luchtverschijnsels. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 127-137 (slot).
1485 Mythology and Cosmogony. - AAOJ. 1908, v. XXX, no. 6.
1486 G. Pflugk. Das Ei in Brauch und Glauben der Völker. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 486-488.
Bizonderlijk in den Paaschtijd. - Niet bepaald genoeg noch bewezen.	Praesertim de ‘ovo paschali’ - sed neque strictim neque firmè.
1487 J. Singer. Die Farben und ihre Namen. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 65-66.
1488 E.A. S[tückelberg]. Langer Gebrauch [bei sakralen Gegenständen ist der Regel]. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 291. ‘Wenn das Originalstück sich nicht erhält, so doch dessen Form und Material’... Beispiele: Steinerne Aexte der Urzeit.... Schwertknäufe des XV. u. XVI. Jh. in posthumer Benützung.

1489 E. Bailly. La légende de diamant. Sept récits du monde celtique. Paris, Librairie de l'Art indépendant, 1909, in-12, 324 p. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 293 = P. A[lphandéry]).
‘reproduction de quelques mythes celtiques sous des affabulations ingénieuses’ (P.A.).

1490 F.X. Buchner. Die Sage von drei Jungfrauen. Eine Studie. - OPf. 1908, Bd. II, S. 135-136, 150-152.
In verschiedener Gestalt tritt die Sage auf. Ganz allgemein haben wir es mit frommen Stifterinnen früher Zeit zu tun, deren Andenken in einer schriftarmen Zeit durch die stets wechselnde Sage fortgepflanzt, deren Bild nach Legendenart durch Züge ähnlicher Legenden anderer Zeiten und anderer Orte aus- und umgestaltet wurde. Wir könuen im wesentlichen vier Gruppen unterscheiden....:

1.	die von drei ‘verwunschenen’ Jungfrauen;
2.	die von drei ‘heiligen’;
3.	die von ‘drei Jungfrauen’, ‘Heilrätinnen’, ‘adeligen Fräulein’, ‘drei Schwestern’ welchen man die Schenkung des Gemeindewaldes verdankt;
4.	die von ‘drei Jungfrauen.... Schwestern’ welchen man die Stiftung des Abendgeläutes zuschreibt.

Een gissing.	Est in re coniectura.
Cf. nn. 796, 1016, 1078, 1496.
1491 A. Bugge. The origin and credibility of the icelandic saga. - Al IR. 1909, v. XIV, p. 249-261.
1492 F.C. Burkitt. The parable of the wicked husbandmen.- TICHRO. 1908, v. II, p. 321-328. Cf. n. 124.
1493 E. Cosquin. [Le prologue-cadre des Mille et une Nuits comparé au livre d'Esther], - RBI. 1909, p. 7-49; Paris, Lecoffre, in-8, 80 p. (RHR. 1909, t. LIX, p. 140 = [R. Dussaud]). ...‘repousse l'idée de parenté entre les deux ouvrages;... et retrouve dans le prologue-cadre trois récits indépendants cousus bout à bout;... originaires de l'inde’ (R.D.).
1494 O. Dubsky. Deux contes populaires des slaves du nord en rapport avec le sujet de la farce: Maître Pathelin. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 427-429.
1495 O. Dubsky. L'épisode du charlatan dans les drames populaires tchèques du moyen-âge. - RTrP. 1909, t. XXIV, p. 81-83. ‘La scène du charlatan [vendant des onguents aux Trois Maries] des drames de Pâques’. - État de la question.
1496 A. Egger. Ikonographischer Beitrag zur Legende der ‘drei hl. Jungfrauen von Meransen in Tirol. - ZCK. 1908, Bd. XXI, S. 247-248. Cf. n. 1490.
1497 [K. Frank]. Ein kulturhistorisches Denkmal. - DG. 1909, Bd. X, S. 15-16. Wie sich Schauermären auch heutzutage noch verbreiten. Beispiel: Entstehung u. Verbreitung einer Historie von hl. Hostiën welche mitgenommen und in Bier gelegt, dieses Bier rot machten und die Dieben schwarz und unbeweglich. Vgl. Die Münchener Post. 1908, Nr. 226.

1498 P. Friedländer. Herakles. (Philologische Untersuchungen, hrsg. v. A. Kiessling und U. v. Wilamowitz. H. 19). Berlin, Weidmann, 1907, 8^o, 185 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 120-121 = H. Lucas). ‘Der Kern der Heraklessagen der Dodekathlos, ist nicht in der Peloponnes, sondern auf Rhodos gestaltet worden, vermutlich in dem Epos eines Vorgängers des Peisandros von Kamiros. Auch die spätere böotische Sage mit ihrer Vaterschaft des Amphitryon wird rhodischer Dichtung verdankt. Ein samischer Dichter (warscheinlich Kreophylos) bat die in Aetolien spielenden Heraklessagen (Acheloos u.a.) geschaffen. Die thessalischen Sagen stammen aus Kos, andere (Heraklidenzüge) aus Delphi’. (H.L.).
1499 G. Friedrichs. Grundlage, Entstehung und genaue Einzeldeutung der bekanntesten germanischen Märchen, Mythen und Sagen. Leipzig, Heims, 1909, 8^o, 495 S.M. 12. (MVSV. 1906-1908, Bd. IV, S. 402 = E. M[ogk]; ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 79 = A. Wrede). ‘Astromanie... Unsinn,... Unkenntniss der Quellen’ (E.M.).
1500 Gordon Hall Gerould. The gratelul dead. The history of a folk story. London, Nutt, 8vo, x-117 p.
1501 B. Heller. Encore [Cf. REJ. 1905, t. XLIX, p. 190-218] un mot sur la Légende des Sept Dormants. - REJ. 1907, t. LIII, p. 111-114. ‘Éclaircissements’ ultérieurs.
1502 J. Hertel. Zu den Erzählungen von der Muttermilch und der schwimmenden Lade. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 83-92.
In zijn ‘Le luit de la mère et le coffre flottant’ [1, 1177, 2161] heeft E. Cosquin een reeks vertellingen besproken waarin verhaald wordt van de afwijdering van een kind (in een kistje) door de moeder, en de wondere wedervereeniging van hun beiden (na en door de wondere verwekking der moedermelk). J. Hertel voegt hieraan een nieuwe leeks oostersche verhalen van denzelfden aard, doch met een ander motief, te weten: het wonderbaar samentreffen van twee geliefden. Daarbij komt nog een opmerking op Cosquin's zeggen, wanneer deze beweert dat de zoogenaamde Moseslegende niet tot deze Oostersche verhalen behoort. J. Hertel echter, steunend op de vele gelijkheidstrekken tusschen een oud indische vertelling en het Exodusverhaal, meent te mogen besluiten dat onbetwijfelbaar [?] de Mosesgeschiedenis met deze andere legenden verbonden gaat. E. Van Cappel.	Narrationibus auetore Cosquin (de puero remoto a matre, mirèque in posterum ad ipsam relato) nuper diligentissimè collectis et descriptis, novam adiungit Hertel similium legendarum Orientaliuni seriem, in quibus tamen potius de miro duorum amantium congressu actitatur. Ceterùm contra Cosquin contendit J.H. historiam Exodi de Moyse certò [?] ad bas orientales fabel las esse reforendam.
1503 J. Hurler. Begründete Sagen. - DG. 1909, Bd. X, S. 127. ‘Beispiel einer einigermassen begründeten Sage: “'s Hanseles Hohl” (auf dem Michaelsberge bei Fronhofen)... Wir können sie nicht leiden, diese Sagen-Macherei’...

1504 C. Jensen. Der wilde Jäger in Schleswig-Holstein. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 99-100, mit Abb. Allgemeine Bemerkungen, u. bedeutungsvollste Sagen.
Een lezing.	Legentibus nee urgentibus.
1505 F. Jónsson. Brennu-Njalssaga. (Altnordische Saga-Bibliothek. H. 13). Halle, Niemeyer, 1908, 8^o, xlvi-452 S.M. 12. (RCHL. 1908, n. s., t. LXV, p. 412 = L. Pineau.)
1506 W.K. Goldene Wiegen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 150-151. ‘Von zahlreichen alten Burgplätzen, Bergen und anderen einsamen Orten in Niedersachsen geilt die Sage, dass dort eine “goldene Wiege” begraben sei, die von teuflichen Machten bewacht werde... Oline einen Beweis dafür beibringen zu können, möchte ich annehmen, dass es sich bei den Oertlichkeiten, an welche sich die Wiegensage knüpft, um alte vorchristliche Kultstätten handelt...’
1507 J. Klapper. Sagen und Märchen des Mittelalters. - MSGV. 1908, Bd. X, S. 1-29. Zwei Quellen für mittelalterliche Sagen und Märchen: 1. Scala coeli, ein Exempelwerk des Dominikaners Joh. Gobii Jun. (um 1300); 2. aus einer Papierhandschr. (Cod. ms. 1., F. 115 der Kgl. u. Univ.-Bibl. zu Breslau) eine dazugebundene Exempelsammlung (des 14. Jhs.). Diesen Quellen sind entnommen und kritisch dargestellt die folgenden Sagen: 1. die Tochter des Kaisers von Konstantinopel; das Wasser des Lebens; die drei Brüder; - 2. der König im Bade; der Königssohn im Paradiese; die Königin, die den Marschall tötete; die Königin von England; Gregorius auf dem Stein; die drei Fragen; der tote Gast; die Gründung von Hildesheim; der lustige Spielmann und der Reiche; Schmink dich nicht, mein liebes Weib!
1508 O. Knoop. Zur Geschichte einer Posener Sage. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 242-245. Ein Schloss versunken, ein Schatz verborgen. Alle zelin Jahre tut sich die Erde auf. Einst ist eine Frau hineingestiegen, sie bat von den Kostbarkeiten gerafft, ihr Kind vergessen, es dann aber nach zelin Jahren mit einem Apfel spielend wiedergefunden. - Fälschungen, Zurechtmachung.
1509 K. Krohn. Der gefangene Unhold. - FUF. 1907[-1909J, Bd. VII, S. 129-184. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 123). ‘An Bugge anknüpfend leitet K. die zuletzt durch von der Leyen [Cf. Bvb. 1, 1932J behandelte Sage von der Fesselung des Höllenschmiedes, die armenische Erzählung von Ainiran und die Bändigung des Fenriswolfes aus dein christlichen Berichte von Christi Höllenfahrt ab; auch für Lokis Fesselung und den Fang der Midgardschlange setzt er christliche Legenden voraus, die an Prometheus, Leviathan und Petrus Fischfang anknüpfen’ (ZVV.).
1510 K. Künstle. Die Legende der drei Lebenden und der drei Toten und der Totentanz. Nebst einem Exkurs über die Jakobslegende, im Zusammenhang mit neueren Gemüldefunden aus dem badischen Oberland. Freiburg i. Br., Herder, 1908, 6 Pl. u. 17 Abb. M. 7. (ZCK. 1908, Bd. XXI, Hfs. 317-318 = H.).

1511 A. Olrik. Niels Ebbesens vise. - DSt. 1908, bd. V, s. 117-128, 230-239. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 232-233 = J. Bolte). ... ‘unterzog S. Larsens kühne Rekonstruktion der ballade Niels Ebbesen (- DSt. 1908, bd. V, s. 222-230) einer grundlichen und fruchtbringenden Kritik’ (J.B.).
1512 R. Petsch. Mythologie und Sagenkunde. - JErGeGP. 1905-1906, 1907-1908, Bd. XXVII, XXVIII.
1513 J. Praetorius. ‘Geschichten, das sind warhafftige und über alle Maszen possierliche oder anmuthige Fratzen, von dem wunderbarlichen, sehr alten und weitbeschrienen Gespenste, dem Rübezahl [Cf. Bvb. I, 624]... denen Begierigen vormahls theilhafftig gemachet durch M. Joh. Praet., nunmehro aber für den curiösen Liebhaber aujfs Neue an Tag gegeben durch den Insel-Verlag zu Leipzig im Jahr 1908’. 4^o, i-123 S.M. 10. Hrsg. P. Ernst. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 242-243).
‘Beschränkt auf eine Auswahl von 124 Historiën...’
Niet volmaakt van uitvoering noch volledig voor boekaanwijzing (ZVV.).	Nee accurata nee plena.
Cf. n. 1516.
1514 Th. Reinach. Hérodote et le Talmud. - REJ. 1907, t. LIV, p. 271-273. ... rapportent l'un de Périandre de Corinthe, l'autre d'Hérode le Grand que ‘tous deux tyrans, tous deux ineurtriers de leur femme, tous deux ils furent saisis de repentir, aimèrent [et eurent un commerce avec] leur victime après sa mort’.... Ou bien les deux récits sont dépendants l'un de l'autre ‘ou bien [plutôt] il y a là un motif de folklore universel, particulièrement de folklore oriental....’
1515 K. Reuschel. Die Sage vom Liebeszauber Karls des Grossen in dichterischen Eehandlungen der Neuzeit. (Philolog. u. volkskundl. Arbeiten K. Vollmöller. dargeboten). 1908, S. 371-389. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 243). ‘Dichtungen... Entwicklung der alten Sage nach Pauls, G. Paris und Teichmann... Nyrops Büchlein über Toves Zauberring ist ihm leider entgangen’ (ZVV.).
1516 Th. Siebs. Rübezahl. - MSGV. 1909, Bd. X, S. 127-132. In der ZVV. 1908, Bd. XVIII, S. 1-24, 151-160 [Cf. Bvb. I, 624], hat R. Loewe .... eine Reihe von Rübezahlsagen, im Riesengebirge aufgezeichnet, veröfifentlicht. Wie Regell und Cogho hat S. das Gefühl dass sie nicht auf heimischen Boden [im Riesengebirge] gewachsen, sondern von aussen, warscheinlich auf literarischen Wege [dorthin] angefiogen sind.
Oordeelkundig; opgevend.	Criticè, consiliaque conciendo.
Cf. n. 1513.
1517 E. Stack (†). The Mikirs, ed. arr. a. suppl. Ch. Lyall. London, Nutt, 1908, 8vo, xix-183 p. 7s. 6d. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 244). ‘...Uns interessieren insbesondere die durch Stack aufgezeichneten Märchen, von denen hier drei S. 44 mitgeteilt werden: ein Kettenmärchen von allerlei Unglück, das durch einen trotzigen Frosch verursacht wird; der Witwensohn, eine Variante zu “List und Leichtgläubigkeit” (Grimm. Nr. 61) und Harata Kunwar, der die Schwanjungfrau gewinnt. Die auf S. 70 erzählte Schöpfungssage erinnert in ihrem Schlusse an den Turmbau zu Babel’ (ZVV.).
1518 A. Thimme. Das Märchen. (Handbücher zur Volkskunde. Bd. 3). Leipzig, Heims, 1909, vii-201 S.M. 2. (MVSV. 1906-1908, Bd. IV, S. 401 = E. M[ogk];

Gl. 1909, Bd. XCV, S. 16 = A. Wiedemann; ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 77-78 = A. Wrede). ‘Was den Ursprung des Märchens betrifft, so weist Th. die Wandertheorien sowohl Benfeys als Stuckens zurück, nähert sich vielmehr, freilich in etwas bedenklicher Weise, dein Gedanken vom indogerm. Urkeim des Märchens’ (E.M.). - ‘Das Buch weist auf wichtige sich anknüpfende Fragen hin und ist geeignet, inannichfache Anregung zu gowähren’ (A.W.).
1519 R. Wossidlo. Ueber die, Erforschung der Rethrasagen.- MVDVV. 1908, Nr. 8, S. 21-30. ‘Das Rethra-Problem,... wo man das Nationalheiligtum der Mecklenburger Wenden, die Orakelstätte der Liutizengottes Radegast-Zuarafici zu suchen bat, ist neuerdings wieder in den Vordergrund des Interesses gerückt worden durch Grabungen... Die Lösung des Problems war bisher entweder auf historisch-kritischem Wege.... oder auf rein archäologischem Wege versucht worden. Der Wert von Elurnamen und Volkssagen war nicht erkannt. [Nun glaubt man nicht mehr] dieser Hilfsmittel entraten zu können. ... Sagenforschung bis heute in 59 Dörfern von Haus zu Hans... Inhalt der Sagen... kurz die bisherigen Ergebnisse.
Prachtig voorbeeld van 't nut van wetenschappelijke folklore voor geschiedkunde. L.D.W.	Hic veram scientiam folkloricam esse quidem historiae utilem, optime comperies.

1520 J. Bolte. Bilderbogen des 16. und 17. Jahrhunderts. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 51-82 (Forts. f.). Forts. v. ZVV. 1907, Bd. XVII, S. 425-441. 7. Der Freierkorb (mit Abb.); 8. Die Bulder auf dem Narrenseil; 9. Bigorne und Chicheface in Holland und Deutschland (mit Abb.); 10. Der Hahnrei (mit Abb.).
Gedichten en spotprinten op ontrouwe vrouwen en verdraagzaam bedrogen mans.	Imagines et poëmata mordacia in uxores fallaces et illusos nimisque benignos maritos.
1521 O.J. Brummer. Ueber die Bannungsorte der finnischen Zauberlieder. Helsingfors, Akademische Abhandlung, 1908, 8^o, 111-153 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 121; RTrP. 1909, t. XXIV, p. 154-156 = 0. Dubsky). ‘1600 Beschwörungen... Die Orte, an die der Beschwörer die Krankheit verweist (einsame, unheimliche Gegenden, das dunkle, morastige Lappland, Hólle, Grab, die Heimat der Krankheit, Wasser, Steine, Wind, Bäuine), um dann eine Vergleichung mit germanischen und andern europäischen Beschwörungen vorzunehmen’ (ZVV.).
1522 K.H. Zur Umfrage über Freiniauerei. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 146-148. Volksmeinungen aus Meurich (Kr. Saarburg-Trier). Vgl. N. 710, 820, 935, 1102.
1523 V. Henry. La Magie dans l'Inde antique. 2^e éd. Paris, Nourry, 1909, in-12, xl-288 p. Fr. 3,50. (RTrP. 1909, t. XXIV, p. 159).
1524 B. Kahle. Hexenwesen und allerlei Aberglaube der Gegenwart. (Vortrag: Heidelberg, 26-v-1908 [mit einigen Zusätzen]). - Al. 1909, 3. F., Bd. I, S. 3-22. ‘Sammlung: Zeitungsausschnitte teils im Wortlaut, teils in Auszügen.... Das meiste aus Deutschland, einiges wenige aus andern Kulturländern’.

1525 F.S. Knipscheer. Bijgeloof uit alle tijden. III. Hekserij. Baarn, Hollandiadrukk. (TSp. 1909, bd. LXVI, bl. 319 = P.B.W.). 1. De invoering- der heksenprocessen; 2. De heksenprocessen; 3. Bestrijding van het heksengeloof. Superstitiosa generatim. Fascinationes. Lites in divinas earumque maleficia.
1526 Parzival. Alte u. neue Magie. Schmiedeberg, Baumann, 1908, 8^o, 408 S.M. 5.
1527 L. Plée. Le Salon des Humoristes [Paris], - APL. 1909, t. LII, p. 458-459, ill.
1528 L. Sonolet. L' Estampe et les Moeurs en France. Jacques Callot [faiseur d'estampes, XVII^e s.]. - MLP. 1909, t. XXI, p. 36-50, ill.

1529 [1, 633] H. Biels. Beiträge zur Zuckungsliteratur des Okzidents und Orients. H. Weitere griechische und aussergriechische Literatur und Volksaderlieferung. Abh. der Berl. Akad. 1908[-1909], 4^o, 130 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, 8. 240). ... ‘keine so ausführliche Liste bekannt’ (ZVV.).
1530 J. Hehn. Siebenzahl und Sabbat bei den Babyloniern und im Alten Testament. Eine religionsgeschichtliche Studie. Leipzicher Semitische Studien. 1907, v-132 S. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 371 = E. Combe).
Zinnebeeldige weerde van het getal zeven, dat eene natuurlijke verdeeling voor den omloop der maan geeft.	Quid symbolicè valeat numerus septem, quo np. praebeatur divisio naturalis mensis lunaris.
Cf. Bvb. 1908, I, 1202; 1909, 11, 1534.
1531 E. Hermann. Bedeutungsvolle Zakten im litauischen Volksliede. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 107-110.
Het getal dat in oude verhalen en liederen het meest voorkomt is drie of een veelvoud van drie.	Si multa, narrationes antiquae potissimum trina ferunt, np. vel simplici vel multiplici numero.
1532 Une histoire de ‘treize à table’ [‘arrivée en 1885 en Angleterre’... controuvée]. - Ill. 1909, t. CXXXIII, p. 35.
1533 Fr. Röck. Das Vorkommen des Pentagramms in der Alten und Neuen Welt. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 7-9. ‘Das Pentagramm (auch Pentalpha, Alpkreuz, Hexenkreuz, und Drudenfuss genannt) stammt aus Babylonien und hangt lint dem astralen Istarkult zusaminen... Der christliche Marienkult, in dem sich eine Reihe von Nachklängen aus der babylonischen Mythologie, speziell aus dem Kulte der grossen weiblicheu Gottheit, bis auf unsere Tagen erhalten bat, übertrug unter anderem auch das heilige Astralsymbol der Istar, das Pentagramm auf Maria (die “stella matutina” der lauretanischen Litanei!)’. - ... ‘wie in seiner Dissertationsarbeit “Studien sur babylonisch-assyrischen Mythologie” F.R. ausführlicher nachweisen wird...’
1534 E.M. Smith. The mystery of seven. A study of silent analogies in Scripture. London, Stock, 1909, 8vo, xii-161 p. 2s. 6d. Cf. Bvb. 1908, I, 1202; 1909, II, 1530.

C. Uit de Toevalligheden. - De Incurrentibus.
1. Godsdienst. - Beligiosa.

1535 A. Bruno. Sui fenomeni magico-religiosi delle comunità primitive.- RIS. 1908, a. XII, fase. 4-5.
1536 G. Danville. Magnétisme et Spiritisme. (Collection: ‘Les Hommes et les Idées’). Paris, Soc. de Mercure de France, in-16, 80 p. Fr. 0,75.
1537 R. Dreyfus. Alexandre Weill ou le prophéte du Faubourg Saint-Honoré [dernier prophete d'Israël]. - REJ. 1907, t. LIII, p. xlvi-lxxv. ‘Conférence faite à la Soc. des Études Juives le 23 Mars 1907’.
1538 T. Gavrilov. Simvolistika dukhovnykh khristian o krechtchenii i prelomlenii. Petersburg, Léontiev, 1909, 8^o, 46 p.
't Symbolism onder de russische spiritualen, nl. in zake doopsel en breking des broods (RHEPB. 1909, t. X, n. 1333).	Apud ‘Spirituales’ ex Russia, symbolica circa baptismum et fractionem panis.
1539 H. Hubert. - M. Mauss. Introduction à l'analyse de quelques phénomènes religieux. - RHK 1908, t. LVIII, p. 163-203.
Deze bijdrage is het voorwoord van een boek, dat de schrijvers eerlang zullen uitgeven: Melanges d'histoire des Religions. Dit boek zelf bestaat uit een herdruk van drie reeds verschenen werken:	Habetur hic introductio alicuius libri mox edendi, in quo reperientur tria opera, olim iam publicata, np.:
a/ H. Hubert. - M. Mauss. Essai sur la nature et la fonction sociale du sacrijìce; b/ M. Mauss. L'origine des pouvoirs niagiques dans les sociétés australiennes; c/ H. Hubert. Étude sommaire de la représentation du temps dans la religion et dans la magie.
In de voorrede verdedigen de schrijvers hun stelling tegenover de opwerpingen, die hun gedaan werden sedert het verschijnen van hun boeken.	In hac introductione Auctores suuin systema adversus obiectiones, inde a prima suorum librorum editione allatas, novis argumentis confinnare satagunt.
Hun stelling is die der Fransche sociologen, volgelingen van Durkheim. L. Ghys.	Ipsi vero sequaces habentur illius scholae gallicae, quae duce Durkheim sociologica dicta est.
1540 D. Konovalov. Relighiozny ekstaz v russkom mistitcheskom sektanstrie. - BV. 1908, t. III, p. 188-217.
De godsdienstige geestvervoering onder de mystieke sekten uit Rusland (RHEPB. 1909, t. X, n. 1330).	De religiosa exstasi apud mysticus sectas ex Russia.
1541 R.M. Lithgow. The symbolism of the parables. - ExpT. 1909, v. XX, p. 217-220.
1542 Lubenow. Drie Propheten aus der Zeit des dreissigjährigen Krieges. Nach Comenius ‘Lux in Tenebris’ geschildert. - NKZ 1909, Bd. XX, S. 60-83, 155-163 (Forts. f.).
1543 Die natürlichen Unterlagen der Mystik. - HPBKD. 1908, Bd. CXLI, S. 925-944.

1544 Péladan. La Pensee de la Renaissance. Les deux mysticismes. - RBI. 1909, p. 136-140, 267-271.
1545 A. Porte du. Trait des Ages. L' Envoùtement. Histoire d'une suggestion. Paris, Daragon, in-18, 64 p. Fr. 0,90. (MLP. 1909, t. XXI, p. 118* - M.L.). ‘Contribution à l'étude de ruccultisme, cette brochure contient une série de six récits dont le but est de mettre en lumière rinfluence de la suggestion. Celle-ci se révèle surtout dans le principal de ces récits “l'Envoûtement” ... Pas convaincant’ (M. L.).
1546 E.L. Schmidt. Schopenhauers Beziehungen zur Mystik. - ZRePs. 1909, Bd. II, S. 345-357.
Schopenhauer las met gretigheid de geschriften der middeleeuwsche mystiekers, en die lezing heeft op zijne wijsgeerige stelsels een grooten invloed uitgeoefend.	Schopenh. scripta mysticorum medii aevi avidè perlegit; quod studium ad eins theorias philosopbicas magnum habuit momentum.
- Schrijver steunt teveel op de overeenkomst tusscheu de wereldopvatting van Schop, en die van de mystiekers, ten minste voor zooveel het ware mystiekers geldt. Omdat Schop, en de eene of andere mystieker bijna dezelfde woorden bezigen, mag men daarom niet altijd besluiten tot een wezenlijke overeenkomst in de zaken zelven. L. Ghys.	- Auctor vero nimis insistit similitudini, quae liaberi videtur inter theorias philosophi Schop, de mundo, et sententias mysticorum de eadem re, saltem quando et in quantum de veris mysticis agatur. Ubi enim Schop, et mysticus qualiscumque eadem l'ere verba forsan adhibuerint, ibi non ideo concludendum erit illos eosdem revera de rebus etiam ipsis idem sensisse.
1547 H. Thulié. Phénomènes mystiques dans l'ordre affectif des théologiens. - REAP. t. XVIII, n. 10.
1548 J.H. Wallfisch. Zum Problem der Mystik. - ZRePs. 1909, Bd. III, S. 16-27.
W., protestantsche predikant, verhaalt wat hij gewaar werd, toen hij soms weken lang in een mystieken toestand verkeerde.	W. praedicator ‘protestans’, narrat quid sentiret, dum nonnunquam per plures hebdomadas in statu quodam mystico versaretur.
C.J. Wijnaends Francken. Het Spiritisme, een critische beschouwing. Haarlem, Bohn. (TSp. 1909, bd. LXVI, bl. 317 = P.B.W.). Criticè de spiritisme.

1550 V. Aptowitzer. Sur la Légende de la Chute de Satan et des anges. - REJ. 1907. t. LIV, p. 59-63. ‘Matériaux non encore utilisés’ par la critique.
1551 Gr. Bertrin. Un Miracle d'Aujourd'hui. [Guérisou merveilleuse de M^lle Tulasne]. Discussion scientifique avec une radiographie. Paris, Gabalda, in-12, 160 p. Fr. 1,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. *21 = X.). Cf. Bvb. I, 1261, 1999.
1552 A. Boudinhon. L'Eucharistie et le Saint-Graal. - RCF. 1908. t. LVI, p. 549-565.

1553 M. Brückner. Der sterbende u. auferstehende Gottheiland in den orientalischen Religionen u. ihr Verhältnis zum Christentum. (Religionsgeschichtliche Volksbücher, f. die deutsche christliche Gegenwart, hrsg. v. F.M. Schiele. 1. F., H. 16.) Tübingen, Mohr, 1908, 8^o, 48 S.M. 0,50.
1554 Dhorme. L'arbre de vérité et l'arbre de vie. - RBI. 1907, p. 271-271. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 377 = E. Combe).
1555 Dhorme. Le séjour des morts chez les Babyloniens et les Hébreux. - RBI. 1907, p. 59-78. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 377 = E. Combe).
1556 J.K. Fotheringham. The star of Bethlehem. - JTS. 1908, v.X, p. 116-119.
1557 I. Franko. Bericht über die Zerstörung der Hölle. Ukrainisches Passionsdrama. - (S.A. a.) MCGWL. 1908, Jg. 17, Bd. LXXXI, S. 5-50; Lemberg, 8^o, 46 S.K. 1.
1558 J. Jones. India's problem, Krishna or Christ. London, Reveil, 1908, 8vo, 382 p. 5s.
1559 A. Knöpfler. Konstantins Kreuzesvision. - HPBKD. 1908, Bd. CXLI, S. 183-199.
1560 M.J. Lagrange. La paternité de Dieu dans l' Ancien Testament. - RBI. 1908, n.s., t. V, p. 481-499.
1561 A. Largent. La materniié adoptive de la trés Sainte Vierge. Etude de théologie. Paris, Roger, 1909, in-8, 182 p. Fr. 2.
1562 F. Loofs. Christ's descent into hell. - TICHRO. 1908, v. II, p. 290-301.
L. onderzoekt de ontwikkeling der ‘legende’ aldoor de Evangelia apocryplia en de nakomende letterkunde (RHEPB. 1909, t. X, n. 2920).	Quid factum fuerit de nota ‘legenda’, scil. per Evangelia apocrypha et litteras posteriores.
Cf. n. 124.
1563 E. Mangenot. Les soi-disant antécédents juifs de la Sainte Eucharistie. - RCF. 1909, t. LVII, p. 385-412.
1564 G. Mattiussi. Conoscibilita del miracolo. - SC. 1908, 4^a s., t. XIV [= t. XXXVI], p. 277-284, 435-450, 608-619, 701-717.
1565 J.B. Metzler. Das Wunder vor dem Forum der modernen Geschichtswissenschaft. - Kath. 1908, J. F., Bd. XXXVIII, S. 241-257 (Forts. f.).
1566 G. Milligan. Certificate of pagan sacrifice.- ExpT. 1909, v. XX, p. 184-185.
1567 E. Dorsch. Der Opfercharahter der Eucharistie einst und jetzt. Eine dogmatisch-patristische Untersuchung zur Abwelir. (Veröffentlichungen des biblisch-patristischen Seminars zu Innsbruck. H. 4). Innsbruck, Pustet, 1909, 8^o, xvi-395 S.M. 4,40.
1568 J. Phoeylides. Ἡ κοιλὰς του̑ Ἰωσαϕὰτ καὶ ἡ ϕάραγξ τω̑ν υἱω̑ν Ἐννὸμ καὶ τὰ ἐν αὐται̑ς ἱστορικὰ καὶ ἀξιοσημϵίωτα μέρη. - Νέα Σιών. 1908, t. VII, p. 337-358.
1569 H. Preuss. Die Vorstellungen vom Antichrist im spdteren Mittelalter, bei Luther und in der konfessionellen Polemik. Leipzig, Hinrichs, 1906, 8^o, x-295 S., mit 5 Abb. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 423-425 = P. Alphandéry).
1570 [1, 1231, 1953] B. Ricci. Giove, Jahve, Christo. - SC. 1908, 4^a s., t. XIV [= t. XXXVI], p. 461-470, 754-763.

1571 Schiwietz. Die altchristliche Tradition über den Berg Sinai und Kosmas Indikopleustes. - Kath. 1908, 4. F., Bd. XXXVIII, S. 9-30.
1572 J.P. Shields. The development of the doctrine of the Incarnation. - AER. 1909, v. XL, p. 15-29.
1573 N. Söderblom. The place of the christian Trinity and the buddhist Triratna amongst holy Triards. - TICHRO. 1908, v. II, p. 391-410. La seule analogie parfaite de la Trinité fournie par l'histoire des religions est la Trinité bouddhiste Buddha, Dhamma, Sangha. (RHEPB. 1909, t. X, n. 2858). Cf. n. 124.
1574 Th. Steininann. Der religiöse Unsterblichkeitsglanbe. Eine religionsvergleichende Studie der Brüdergemeine in Gnadenfeld. H. 8. Leipzig, Jansa, 1908, 8^o, viii-71 S. (TLZ. 1909, Bd. XXXIV, Hfs. 25-27 = P. Lobstein).
1575 R.J. Thompson. The doctrine of immortality. Its essence relatively and present day aspects. London, Culley, 1909, 8vo, p. xv-262.
1576 Th. J. Thorburn. A critical examination of the evidences for the doctrine of the Virgin Birth. London, S.P.C.K., 1908, 8vo, 184 p. 2s. 6d.
1577 B.P. van der Voo. De Doom des Levens. Een studie over vergelijkende mythologie. - TSp. 1909, bd. LXVI, bl. 182-186, 297-306 (wordt vervolgd). I. Inleiding; II. De boom ch het hemelsvuur.
Wij sgerig liever dan geschiedkundig. Geen bronaanwijzing.	De arbore vitoe: de arbore et de igne coelesti. Quaedam mythologica comparativè, - etiam philosophicè verisimilia potius quam historicè certa.
1578 E. von Dobsohütz. The significaree of early christian eschatology. - TICHRO. 1908, v. 11, p. 312-320. Cf. n. 124.
1579 A.E. Waite. The hidden Church of the holy graal. Its legends and symbolism considered in tlieir affinity with certain mysteries of initiation and other traces of a secret tradition in christian times. London, Rebman, 1909, 8vo, 731 p. 12s. 6d.
1580 O. Wecker. Christus und Buddha. Munster, Aschendorff, 1908, 51 S.M. 0,60. (TRev. 1908, Bd. VII, Hfs 618-622 = Dausch).
1581 E. Westermarck. Moralbegrife über die Ehelosigkeit. - ARGB. 1908, Bd. V, S. 221. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 686-687 = L. Laloy). ‘En sonnne pour des raisons diverses, le célibat est méprisé ou même interdit chez les peuples de l'antiquité, chez les primitifs et les demi-civilisés actuels... mais... les personnes chargées d'un rôle magique ou religieux sont tenues de rester célibataires... Chez les civilisés modernes, l'argument religieux a disparu... mais... par suite de la difficulté croissante d'entreteteuir une familie, le nombre des célibataires augmente constamment’ (L.L.).
1582 E. Windisch Buddha's Geburt, u. die Lehre v. der Seelenwanderung. (AKSGWPHK. Bd. XVI, H. 11.). Leipzig, Teubner, 1908, 8^o, 236 S.M. 8. (DLZ. 1909, Bd. XXX, Hfs. 408-410 = H. Oldenberg).
1583 H. Windisch. Taufe u. Sünde im ältesten Christentum bis auf Origines. Ein Beitrag zur altchrisl. Dogmengeschichte. Tübingen, Mohr, 1908, 8^o, viii-555 S.M. 16,80.

1584 W. Wright. The problem of nataral evil and its solulion by christianity. - AJT. 1909, v. XIII. p. 47-58.

1585 J. Baudot. La dédicace des Eglises. 2^e éd. (Science et religion. Liturgie. Fase. 510). Paris, Bloud, 1909, in-16. 63 p. Fr. 0.60. (MLP. 1909, t. XXI, p.22* = X.). 1. Développement historique du rite; 2. Règie canonique et liturgique du rite de la dédicace etson symbolisme.
1586 J. Baudot. Le pallium. 2^e éd. (Science et religion. Liturgie. N^o 515). Paris, Bloud, 1909, in-16, 62 p. Fr. 0,60.
1587 E. Combe. Histoire du culte de Sin en Babylonie et en Assyrie. Paris, Geuthner, 1908, in-8, xix-159 p. Fr. 8. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 398-399 = R. Dussaud).
Al wat er tot nog toe - en dat is nog weinig - gekend is over de maangodheid Sin.	Quid hucusque notum sit de deâ lunari Sin.
Cfr. Bvb. I, 2007.
1588 E.P. Diakovsky. Iz istorii bogoslujeniia: tchin tritekti. - TKA. 1908, t. II, p. 394-435.
Een en ander over de geschiedenis der liturgie: uitleg van 't grieksch wijgebruik dat heet τριτοέκτη of τριθέκτη. (RHEPB. 1909, t. X, n. 1372).	De anteactá liturgiâ nonnulla: speciatim de ritu apud Graecos usitato iuxtim hic nominato.
L. Duchesne. Ongines du culte chrétien. 4^e éd. Paris, Fontemoing, 1908, in-8, viii-568 p. Fr. 10. (RBén. 1909, t. XXVI, p. 120 = B. Defrenne).
1590 R. Engdahl. Beiträge zur Kenntnis der byzantinischen Liturgie. Texte u. Studien. (Neue Studien zur Geschichte der Theologie u. der Kirche, hrsg. v. N. Bonxvetsch u. R. Seeberg H. 5.) Berlin, Trowitzsch, 1908, 8^o, viii-149 S.M. 6.
1591 J.W. Fewkes. Ventilators in ceremonial rooms of prehistorie cliff-dwellings. - AA. v. X, no. 3.
1592 A. Fluri. Anständiger Habit und unflätiges Gemand [beim Besuch des Gottendienstes. Reichenbach (XVI. u. XVII. Jh.)]. - SAV. 1908, Bd. III, S. 226.
1593 G.R. Gregory. The reading of Scripture in the Church in the second century. - AJT. 1909, v. XIII, p. 86-91.
1594 [1, 1959] L. Hagen. De strijdvraag over de Agapen. II. - NKS. 1908, bd. VIII, bl. 343-352.
1595 H. Keiter. Konfessionelle Brunnenvergiftung. 2^e Aufl. v. B. Stein. Essen, Fredebeul, 1908, 8^o, iv-223 S.M. 2.
1596 S. Krauss. Die Schonung von Oel und Wein in der Apokalypse. - ZNWKU. 1908, Bd. X, S. 81-89.
1597 J. Lieblein. Pistis Sophia. L'antimimon gnostique est-it le Ka Egyptien? - CVSF. 1908, H. 2; Christiania, Dybwad, 1908, 8^o, 10 s. (RCHL. 1908, n. s., t. LXV, p. 238-239 = G. Maspero).
1598 Fr. Masson. La Semaine Sainte à Rome. - APL. 1909, t. LII, p. 347, ill. 1. Au Vatican; 2. La Messe du Pape; 3 Le Pied de s. Pierre; 4. Le Vendredi Saint à Saint-Louis des Français.

1599 G. Mehring. Das Vaterunser als politisches Kampfmittel. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 129-142. Bijd rage tot de verzameling van dergelijke parodiën van het Vaderons uitgegeven door R.M. Werner. Das Vaterunser als gottesdienstliche Zeitlyrik. Vierteljahrschrift f. Literaturgeschichte. 1892, Bd. V, S. 1-49.
Deze hier zijn van politieken aard en werden gemaakt in tijd van oorlog. De verschillende typen ervan worden onderzocht, in verband met de opstelwijze, de tijdsomstandigheden en de strekking.	Additicia ad opus iuxtacitatuin. Exempla hic allata sunt politica. Inter se conferuntur, unde et quomodo venerint quove tendant, deinde ad varios typos reducuntur.
Cf. n. 1292.
1600 Th. Schäfer. Ueber die Bedeutung der symbolischen Kultusformen des Judentums u. des Christentums. Berlin, Mittler, 1909, 8^o, iii-140 S., mit Abb. M. 3.
1601 A. Schmid. Das Taufkleid. - ZCK. 1908, Bd. XXI, S. 251-254, 283-284.
1602 H. Thurston. On torches and torch-bearers. - Month. 1909, v. CXIII, p. 167-176. Aperçu historique sur les enfants de choeur (RHEPB. 1909, t. X, n. 2995).
1603 V. V[an] d[e] V[elde]. - E. T[ack].- E. C[allens]. - A. V[uylsteke]. - J. P[ille]. De geschiedenis van het Lof; Over het ‘Dies irae’; Asschenwoensdag; Over het Tabernakel en het Conopeum; Witte-Donderdag: Oorsprong der Ceremoniën van de Goede Week, Misse, Processie en aanbidding van het Allerh. Sacrament, Het ontblooten en wasschen der Autaren, Wijding der H. Oliën; De Paaschkeers; Vastenliturgie, Gebed over het volk; Waarom staan de priesters en de geloovigen recht als men in de Vespers het Magnificat zingt? - NZbB. 1908, bd. I, bl. 758-763; 1909, bd. II, bl. 35-38, 84-88, 100-103, 132-135, 153-158, 181-187, 196-199, 211-217, 245-247. Unde veniant varia liturgica catholica; uti: Laudes Vespertinae, ‘Dies irae’, Dies Ciuerum, Tabernaculum et Conopoeum, etiani nonnulla ex tempore Quadragesiniali et Paschali.
Reeks opstellen tot vulgarisatie van geschiedkundige besluiten te vinden in de werken van:	Quarumdam reruin vulgatio, np. sumptarum ex opp. sequentium AA.:
Blum, Bona, Cabrol, Callewaert, Corblet, de Conny, de Coussemaker, Desloge, Duchesne, Feasy, Gastoué, Gosselin, Grisar, Guéranger, Le Blanc, Nieuwbarn, Petit de Julleville, Thalhofer, Thurston, enz.
1604 M. Van Dromme. Gulden-mis of Missus-mis. - ASÉB. 1908, t. LVIII, p. 389-396.
Eenig onuitgegeven nieuws met betrekking op Vlaanderen, en sedert de XIV^e eeuw.	Inaudita quaedam Flandrensia, np. de Missâ aureâ, inde a sec. XI V^o.
1605 Worship among the Druids. - AAOJ. 1908, v. XXX, no. 5.

1606 A.T. Clay. Ellil, the God of Nippur. - RBI. 1907, p. 269-279. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 378 = E. Combe).
Nippur's schutsgod was niet Bêl, maar Ellil (E. C.).	Nippur ut deum tutelarem non col uit Bêl sed Ellil.

1607 Dalton. The Animal-Headed Figure on the Franks Casket. - Man. 1908, Dezemb.
1608 W. Dittmar. Zum Glauben an die ‘Mutter Erde’. - ZNWKU. 1908, Bd. IX, S. 341-344. Cf. Bvb. I, 1225, 1228.
1609 J. Rendel Harris. Some points in the cult of the Heavenly Twins. - TICHRO. 1908, v. II, p. 175-176. Iterum de Dioscuris ex une parte, et ex altera de SS. Cosma et Damiano, Crispino et Crispiniano et ceteris. Cf. Bvb. I, 1969.
1610 E.S. Hartland. The cult of executed criminals in Sicily. - TICHRO. 1908, v. I, p. 83.
NI. in 't kleine kerkje ‘dei Decollati’ te Palermo, waar nog op onze dagen herdacht worden de booswichten, die in den omtrek weleer gehalsrecht zijn geweest. (RHEPB. 1909, t. X, n. 3269).	Agitur sacella ‘dei Decollati’ Panormitana, in qua, adhuc nostris diebus, coluntur nefarii qui unquam in vicino summas paenas dederunt.
Cf. nn. 124, 576.
1611 Sz. Matusiak. Olimp polski podlug Dlugosza. - Lud. 1908, p. 19-89. (REES. 1908, t. I, p. 532 = Th. Smolenski).
Studie over de oud-Poolsche godenleer volgens den kroniekschrijver Dlugosza uit de XV^e eeuw.	Inquisitie circa mythologiam, olim in Polonia usitatam, secundum chronographum Dlugosza ex sec. XV^o.
1612 E. Pottier. [A propos d'un minuscule vase grec en forme de chouette, les rapports entre Athéna et cet oiseau]. - BCHell. 1908, p. 529-548. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 446 = R. D[ussaud]). ... ‘L'Athéné classique combine l'Athéné Ergané “pacifique, agraire, issue des travaux des champs, protectrice de l'olivier, patronne des femmes laborieuses et l'Athéné guerrière de la tradition homérique”. La chouette munie de bras humains et filant la laine sera Athéna Ergané... dès une haute époque... Avec P. Girard l'auteur attribue à l'épithète γλαυκω̑πις le sens de “à face de chouette”’ (R.D.).
1613 S. Reinach. Clelia et Epona. - RHR. 1908, t. LVIII, p. 317-328.
De te peerd zittende Epona is een nabootsing van de Roomsche Clelia of van een ander soortgelijk beeld, zooals dit van Laurentuni. Al deze beelden zijn echter in nauw verband met namelijk een uit de VII^e eeuw, te Lusoi opgedolven.	Equestris Epona Cleliae romanae aliisque eiusmodi statuis aequanda: quae tamen omnes formam prae se ferunt alicuius statuae ex sec. VII^o, scil. in iuxtacitato loco detectae.
1614 F. von der Leyen. Die Götter und Gottersagen der Germanen. München, Beck, 1909, 253 S.M. 2,50.

1615 B.F. Adloch. Zur Vita S. Romani Dryensis. - SMBCO. 1908, Bd. XXXIX, S. 327-341 (Forts. f.).
1616 E. Albe. La vie et les miracles de S. Amator. - AB. 1909, t. XXVIII, p. 57-90.

1617 P. Banneux. Histoire de Notre-Dame de Foy. Namur, Godenne, 1908, in-32, 72 p. (A Belges. 1908, t. X, p. 192).
1618 A. Barine. Saint François d'Assise et la Légende des trois compagnons. 5^e édit. Paris, Hachette, 1908, in-16, x-256 p. Fr. 3,50.
1619 St. Beissel. Geschichte der Verehrung Marias in Deutschland während des Mittelalters. Ein Beitrag zur Religionswissenschaft u. Kunstgeschichte. Freiburg i. B., Herder, 1909, 8^o, xii-678 S., mit 292 Abb. M. 15.
1620 A. Brinkmann. Johannes des Mildtätigen Leben des hl. Tychon. - RhM. 1908, n. F., Bd. LXIII, S. 301-310.
1621 L. Cavène. Le célèbre miracle de saint Janvier à Naples et à Pouzzoles. Examiné au double point de vue historique et scientifique, avec une introduction sur le miracle en général. Paris, Beauchesne, 1909, in-8, xvi-356p., avec nombr. grav. Fr. 5.
1622 L. Chiesi. S. Prospero di Reggio nell' Emilia e la leggenda di S. Prospero d' Aquitania. - RSS. 1908, t. II, p. 65-76, 219-240.
1623 J. Demarteau. La vie la plus ancienne de saint Lézin, évêque d'Angers, et les vies de saint Arnulphe et de saint Lambert. - Mélanges Godefroid Kurth. 1908, t. I, p. 25-39. Cf. n. 1344.
1624 J. de T. y Rodriguez. Vidas de los santos más conocidos y venerados en España y en las repúblicas sudamericanas. Paris, Roger. T.I. Enero-febreromarzo. 1908, in-18^o; T. IV. Octubre-noviembre-diciembre. 1909. in-18^o, 456 p.
1625 A. Dufourcq. A propos de l'hagiographie romaine. - RQH. 1909, t. LXXXV, p. 165-169. Examen des critiques du P. Delehaye sur le 2^e et 3^e vol. des Gesta Martyrum [Cfr. AB. 1908, t. XXVII, p. 215-218]. (RHEPB. 1909, t. X, n. 2473).
1626 P.H. Dunand. La sainteté de Jeanne d'Are et l'histoire. La béatification. pourquoi cette attente de cinq cents ans. - Ét. 1908, t. CXVI, p. 639-663.
1627 P.H. Dunand. La vie de Jeanne d'Are de M. Anatole France et les documents. Étude critique. Paris, Poussielgue, 1908, in-8, 173 p. Fr. 2. (PPL. 1908, t. CXII, p. 516 = M. S.; RHist. 1908, t. XCVIII, p. 410-416 = G. Monod; RHE. 1909, t. X, p. 372-373 = J. Mahieu; RQH. 1909, t. LXXXV, p. 293 = J. Viard).
1628 The Feast of St. Wilfrid. Procession and Races Sixty Years Ago [at Ripon, in Yorksbire, on the Sunday following Lammas-day].- [Illustrated London News. 24-viii-1844; Ripon Observer. 30-vii-1908]; FL. 1908, v. XIX, p. 464-466, ill.
1629 P. Franchi de' Cavalieri. Hagiographica. 1. Osservazioni sulle leggende dei SS. martiri Mena e Trifone; 2. Della leggenda di S. Pancrazio Romano; 3. Intorno ad alcune reminiscenze classiche nelle leggende agiografiche del IV secolo. (Studi e testi. Fase. 19). Roma, Imp. Vaticana, 1908, in-8^o, 185 p. L. 8.
1630 E.O. Gordon. St. George, champion of christendom. London, Sonnenschein, 1909, 8vo, 10s.
1631 J. Goudard. La sainte Vierge, au Liban. Paris, Féron, 1908, in-4^o, 550 p., ill. Fr. 7,50.

1632 E. Horn. Une Nièce de Sainte Elisabeth: la Bienheureuse Marguerite de Hongrie (XIII_e 5.). Paris, Libr. des SS. Pères, in-8. Fr. 1,50. (MLP. 1909, t. XXI, p. 51* = E.G.). A ce propos ‘la vie des moniales magyares à cette époque...’ (E.G.).
1633 M. Jepsen. Jeanne d' Arc Jomfruen fra Orleans. Kj0benhavn, Gad, 1908, 8^o, 128 s. Kr. 2.
1634 Fl. Jubaru. La Sainte Agnès des actes grecs. - RQH. t. LXXXV, p. 169-176.
1635 P. Kaer. San Doimo vescovo e martire di Salona nell' archeologia e nell' agiografia. Nuovi studi. Sebenico, Fosco, 1908, in-8^o, 280 p.
1636 J.M. Lamoureux. Les Saintes Maries de Provence, leur vie et leur culte. Nouv. éd. Marseille, Moullot, 1908, in-8, xxxii-295 p., ill.
1637 C. Liégeois. La légende de Saint Badilon. - Mélanges Godefroid Kurth. 1908, 1.1, p. 41-52. Cf. n. 1344.
1638 E. Lucius. Les origines du culte des saints dans l'Eglise chrétienne. Publié en allemand par G. Anrich. Trad, par E. Jeanmaire. Préface par P. Lobstein. Paris, Fischbacher, 1908, in-8, xv-708 p. (RCHL. 1909, n.s., t. LXVI, p. 117 - P.L.).
1639 J. Madeleine. Les différents ‘états’ de la ‘Tentation de Saint-Antoine’ [de G. Flaubert]. - RHLF. 1908, p. 620-641.
1640 L. Maître. Le culte de saint Denis et ses compagnons. - RAC. 1908, 5^e s., t. IV, p. 361-370 (à suivre).
1641 Martini. St. Sebaldus auf dem Heiligenstein in Oberösterreich. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 340-342, mit Abb. Die Legende. Die Geschichte.
En de bronnen?	Sed fontes?
1642 L. Mercier. Lazare le ressuscilé. Lyon, Lardanchet, 1908, in-4, 126 p., avec dessins et grav.
1643 M. Meschler. Die Aszese des hl. Ignatius. - SML. 1908, Bd. LXXV, S. 269-280, 387-399 (suite et fin).
1644 G. Morin. La formation des légendes provençales. Faits et aperçus nouveaux. - RBén. 1909, t. XXVI, p. 24-33.
1645 N. The ‘miracle’ of S^t Januarius. - Month. 1908, v. CXII, p. 381-389.
1646 P.A. Pidoux. Vie des saints de Franche-Comté. T.I. Lons-le-Saunier, Gey, 1908, in-16, xxiii-352 p., portr. et pl.
1647 J. Rivière. Marie dans la foi et la piété chrétienne. - RPA. 1908, t. VII, p. 321-341.
1648 Gr. Roy. S. Nicola I. (I Santi. Fase. 28). Roma, Desclée, 1908, in-8^o, 200 p. L. 2. (SC. 1908, 4^a s., t. XIV, p. 378 = e. m.)
1649 P. Sabatier. [Conférence sur le caractère de s. François d'Assise]. - Rinnovamento. 1908, fase. 3, p. 417-433. (Corriere della Sera. 1908, 1 màggio; RHR. 1908, t. LVIII, p. 447-448 = [P. Alphandéry]). La grande originalité du saint fut son catholicisme... un effort constant de l'esprit pour imiter le Christ... en particulier pour éliminer graduellement [au nom de l'Église] la vieille notion païenne de la propriété. D'autre part, par sa foi, il fut fils, non pas esclave. De là un doublé caractère dans son catholicisme: profondément soumis, parfaitement libre (P.A.).

1650 E. Schoolmeesters. Le culte de saint Nicolas au diocese de Liége. - L. 1908, t. VII, p. 142-146. Le culte s'introduit à Liége au début du XI^e siècle; ce n'est qu'exceptionnellement que l'on rencontre des églises ou des chapelles dédiées à S^t Nicolas. Catalogue de 17 chapelles mises sous le patronage du saint. (RHEPB. 1909, t. X, n. 3006).
1651 [1, 1256] J. Schrijnen. Cyrillo-Methodiana. II. - Kat. 1908, bd. CXXXIV, bl. 447-468 (vervolg, te verv.).
1652 Th. M. Schwertner. The second degree of martyrdom. - ACQR. 1908, t. XXXIII, p. 620-648.
Nl. 't vluchten voor de vervolging.	Scil. si quis ‘persecutiones’ subeundas fugitaverit.
1653 [1, 1994] St. Steffen. Der hl. Famian in der Geschichte und Legende. - SMBCO. 1908, Bd. XXIX, S. 461-470 (Schluss).
1654 J. Stiglmayer. Der heilige Maximus ‘mit seinen beiden Schülern’. - Kath. 1908, 4. F., Bd. XXXVIII, S. 39-45.
1655 E. Stückelberg. S. Notburga Vidua, die Patronin der Mehrgeburten. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 191-200, mit Abb. (Gl. 1908, Bd. XCIV, S. 292). Tradition: Eine Königsdochter aus Edinburg. Ihr Gatte wurde getötet. Sie floh über London, Oostende, Aachen... nach Bül; gebár neun Kinder, erbaute eine Schule,... starb 840. Sie wird vorgestellt mit neun Kindern. Was ist das Primäre, das Bild oder die Legende? Nach S.'s Vermutung ist der Werdegang der Notburga-Legende folgender:

1.	Verehrung des Grabes der Heiligen.
2.	Besondere Wirkungen der Heiligen... auf Kinder und Frauen.
3.	Darstellung der Heiligen mit zahlreichen Kindern.
4.	Auffassung des Bildes: Notburga als Mutter von neun Kindern
5.	Notburga als Mutter von neun zusammen geboren Kindern.
6.	Erzählung, Niederschrift, Verlesung der Legende von der vielgebärenden Notburga.

En wat meent nu daarover de geschiedkunde? Geschreven en andere geschiedgronden dienen hest ook onderzocht. L.D.W.	Ita sane! Sed nunc de bis audiatur historia! Scilicet inspiciantur etiam argumenta scripta aliaque historica.
1656 S. Vailhé. Saint Euthyme le Grand, moine de Palestine (376-473). - ROC. 1907, 2^e s., t. II, p. 298-312, 337-355; 1908, 2^e s., t. III, p. 181-191, 225-246, 389-405 (à suivre).
1657 A. Vogt. Vie de S. Luc le stylite. - AB. 1909, t. XXVI TI, p. 5-56.
1658 E.O. Winstedt. Coptic saints and sinners. - PSBA. 1908, v. XXX, p. 231-237 (to be cont.).

1659 G. Allmang. Lourdes (1858-1908). Erscheinungen u. Heilgn. Eine historischkrit. Studie. Paderborn, Junfermann, 1908, 8^o, 54 S., 1 Taf. M. 0,65.
1660 J. Arkhatzinaki. Aἱ κυριώτεραι ἑορταὶ ἐν τϒ̜̑յ ἀρχαίᾳ ἀνατολικῃ̑ Ἐκκλησίᾳ. - Νέα Σιών. - Nea 1908, t. VII, p. 359-392, 548-568.

1661 [1, 1264, 1999] G. Bertrin. Lourdes. Critische geschiedenis der gebeurtenissen. Verschijningen en Genezingen. Opnieuw in het Nederlandsch vertaald. Brussel, Dewit, 1909, 8^o, x-340 bl., 1 pl. Fr. 3,50.
G. Dalman. Petra und seine Felsheiligtümer. Leipzig, Hinrichs, 1908, 8^o, viii-364 S., mit 347 Abb. (RHR, 1908, t. LVIII, p. 264-267 = R. Dussaud). ‘Ce beau et magistral volume... fournit une description complete et une étude d'ensemble... des installations cultuelles’ (R.D.).
1663 E.F. Processions a Metz en 1583. - Au. 1907, t. III, p. 483-486.
Naar oorkonden, ongeschikt.	Ex documentis... inordinatè prolatis.
1664 G. Fontaine. Histoire de l'enfant Jésus miraculeux de Prague, d'après les auteurs allemands et les chroniques du Carmel. 5^e éd. Bruxelles, Fontaine, 1908, in-8, 241 p., avec grav. Fr. 1,50.
1665 W. Hadorn. Der eidg. Dank-, Buss- und Bettag. - BBG. 1908, Bd. IV, S. 58 ff., 77 ff. (Forts.).
1666 E. Neckermann. Stockhof, eine ehemalige ehemalige Wallfahrt unweit Walderbach.- OPf. 1909, Bd. 111, S. 43-44.
Geschiedenis. - Onbewezen.	Anteacta - ad libidinem narrata.
1667 Onze lieve Heer op Solder [Unser lieber Gott auf dem Speicher]. - Kölnische Volkszeitung: 8-iv-1909, Nr. 14, S. 9.
Was te Amsterdam sedert de 17^e e. een verdoken bidplaats voor katholieken.	Erat sec. XVII^o sacella quaedam secreta catholicoruni Amsteldamensium.
1668 H. Rahmeyer. De Klus in Spaden. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 167, mit Bild.
De geschiedenis ervan... min of meer!	De eius sorte... plus minusve!
1669 F. Santangelo. Altavilla milicia e il suo santuario della Madonna di Loreto. Palermo, Lao, 1908, in-8^o, 116 p.
1670 J. Sauren. Zur Orientierung in der Loreto-Frage. - Kath. 1908, 4^e F., Bd. XXXVIII, S. 45-49.
1671 H. Schönhoff. Die Karfreitagsprozession in Meppen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 282. .... ‘Verdankt ihre Einrichtung den Münsterschen Jesuiten 1617... Die ganze Sitte ist nichts als ein Abklatsch der Karfreitagsprozession, die im 17. und 18. Jahrhundert in Münster von den Jesuiten abgehaiten wurde.
Een boetprocessie, in den aard van deze die nog jaarlijks te Veurne uitgaat.	De piaculari quadam processione, np. ad instar Furnensis (in Belgio).
1672 P. Teilhard, de Chardin. Les miracles de Lourdes et les enquêtes canoniques. - Ét. 1909, t. CXVIII, p. 161-183.

1673 F.E. Brightman. The litany under Henry VIII. - EHR. 1909, v. XXIV, p. 101-104.
1674 A.E. Friedlander. Den kyrkliga diktningen. Bd. II. Hymner och andeliga sanger fran medeltiden (692 intill reformationen) jämte inledande historiek ofversikt af den kyrkliga diktningen under samma tid och anmärkningar. Stockholm, Norstedt, 1908, 8^o, iv-87 s. Kr. 1,50.

1675 L. Gougaud. Laprière les bras en croix. - RGr. 1908, t. VII, col. 343-354.
1676 J.H. Smith. A history of the prayer book. Arranged in the form of questions and answers. London, Heffer, 1908, 8vo, 114 p. 3s.

1677 R. Andree. Votive und Weihegaben des katholischen Volks in Süddeutschland. Ein Beitrag zur Volkskunde. Braunschweig, Vieweg, 1904, gr. 4^o, xviii-191 S., mit 38 Abb. i. Text., 140 Abb. a. Taf., 2 Farbendrucktaf. M. 12. (BBVV. 1905-1908, S. 151-152; u. Al. 1908, 2. F., Bd. IX, S. 159-160 = F. Pfaff).
1678 R. de Bettex. Les Rameaux [en France]. - APL. 1909, t. LII, p. 326, ill.
Losse praat.	Inani profiuentia verborum.
1679 E. Lovett. Amulets from Costers' Barrows in London, Rome and Naples. - FL. 1909, v. XX, p. 70-71, ill.
1680 E. Lovett. Superstitions and Survivals amongst Shepherds [of the South Downs, the Pyrenees and Tyrol]. - FL. 1909, v. XX, p. 64-70, ill. Things in the pocket, lamb tallies, sundials.
1681 M. Müller. Die Egerländer Amulette. (8. A. 16 S.). - EJB. 1908. (DG. 1909, Bd. X, Lief. 2, Umschl. S. 2 = Pilgrim).

1682 A. Creszenzi. Iconografia lauretana. - RSCST. 1908, t. IV, p. 755-770.
1683 F.E. Hulme. The history, principles, and practice of symbolism in christian art. London, Sonnenschein, 1908, 8vo, 240 p. 7s. 6d.
1684 Ph. Lauer. Observations sur l'origine et l'usage du nimbe rectangulaire. - MSNAF. 1907, p. 55-71.
1685 E. Male. L'Art religieux de la fin du moyen âge en France. Étude sur l'iconographie du moyen âge et sur ses sources d'inspiration. Paris, Colin, in-4^o, 550 p., 250grav. Fr. 25. (MLP. 1909, t. XXI, p. 56-57 = A. Fabre). Cf. Bvb. I, 2021. ‘Ce volume fait suite a, l'Art du XIII^e s. en France’. ‘L'art de la fin du moyen âge n'est plus, coimne celui du XIII^e s., un art encyclopédique. C'est un art fragmentaire. Sous l'influence des Ordres mendiants [plus pathétiqueâ mais plus tendres, plus humains, plus familiers], les artistes essayent, pour la première fois, d'exprimer la douleur et de représenter la mort... Quant au réalisme de la fin du moyen âge... une des vraies causes a été la profonde influence exercée par le théâtre religieux’ (A.F.).
1686 P. Mayeur. Notes d' iconographie. - RAC. 1908, 5^e s., t. IV, p. 390-395.
1687 Rouquette. Le poisson eucharistique dans la tombe, africaine. Paris, impr. nationale, 1908, in-8, 7 p., ill.
1688 H. Vandame. Iconographie de Notre-Dame de la Treille. - BSEPC. 1908, t. XII, p. 244-249.

2. Recht. - Iuridica.

1689 S. Krauss. La Défense d'elever du menu bétail [moutons et chèvres] en Palestine et questions connexes. - REJ. 1907, t. LIII, p. 14-55.
Défense d'élever des porcs, chiens, abeilles, de prendre des pigeons,

d'élever des poules... comparée ù la délense ‘d'elever [de laisser paitre dans la partie habitée de la Palestine] du menu bétail’... ‘Pour la vie pratique, saus signification’.
1690 A. Scharnagl. Das feierliche Gelübde als Ehehindernis in seiner geschichtlichen Entwicklung dargestellt. (Strassburger theologische Studien. Bd. IX, H. 2-3.) Freiburg i. Br., Herder, 1908, 8^o, viii-222 S.M. 5,60. (SML. 1908, Bd. LXXV, S. 448-449; TRev. 1908, Bd. VII, Hfs. 532-534 = K. Bückenhoff).
1691 C.H. Turner. Irregular marriages and the earliest discipline of the Church. - CQR. 1908, v. LXVII, p. 151-167.

1692 R. Corso. Gli sponsali popolari. (Studio d'Etnologia Giuridica). - REES. 1908, t. 1, p. 487-499. Qual valore abbiano le formalitá e le finzioni giuridiche nella vita popolare [presso popoli a civiltá latino-germanica, con particolare riguardo all' Italia]. Ceremonie principali: Libellum dotis; Per solidum et denarium; Scapellata; Fustis; Segnata; Dextrarum iunctio; Annulus fidei; Calciainenta; Donaritium; Osculum; Potus et biberagium; Conscensio thalami.
Meer en meer begint men het belang in te zien van de kennis der volksgebruiken. In 't bizonder het geschreven recht wordt beter erdoor verstaan, en de verantwoordelijkheid van vele daden beter begrepen.	Popularibus usibus inspiciendis plus plusque iu dies ubique l'avetur. Nec incassum. Speciatim scriptae leges inde plura significant, deinde in omnibus rebus clarior a quovis ratio debetur.
- Bovenvermelde studie is bondig, duidelijk, vast; maar de opzoekingen ertoe waren nog onvolledig, althans voor de noordsche gewesten. L. De Wolf.	- In his versatur Auctor, loquendo paucula, distincta, valida... non tamen completa aut certè septentrionalia.
1693 [K. Frank]. - J. Schmid. - Ott. [Die] Ehehaften. [Satzungen von Pottines. 17. Jh.]. - DG. 1909, Bd. X, S. 45-48, 122-123.
Saamgevatte inhoud van oude oorkondstukken.	Ex antiquis documentis, summatim quid intus habeant.
1694 A. Gal. Totenteil und Seelteil nach Suddeutschen Rechten. - ZSSRGGerm. 1909, Bd. XXIX, S. 225-238.
Voorheen begroef men, mee met den doode, eenigerhande goed, zijn zwaard, zijn paard en wat dies meer: 't christendom kwam boven, en diezelfde zaken werden nu liever afog eog even aan kerk en geestelijken.	Autiquitùs, non sine variis obiectis quidem, puta suo ipsius gladio suoque equo et aliis, virum defunctum ad sepulturam dabant; ant; posteriùs verò christiani facti, eisdem clerum vel Ecclesiam potius donavere.
1695 E. Hoffmann-Krayer. Zauber und Recht im Spiel (Basel). - SAV. 1908, Bd. XII, S. 224. Das ‘Judenkreuz’ machen; den ‘Judenecken’ machen... um das Treffen der Steinkugeln zu verhindern. ‘Bodenzins’ rufen unversehens um eine oder mehr ‘Glucker’ wegzunehmen.

1696 K. Wehrhan. Vom ‘Binden’ mit der Schuur. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 71. ... ‘wenn die Hochzeitsleute zurückkehren... - Der Vorgang ist ein symbolisches “Gefangennehmen”, das eine Loskaufung bedingt... Alte Sitte..., wie es hervorgeht aus einer Bestimmung in dem um 1260 entstandenen Baseler Bischofs- und Dienstmannenrecht’.
1697 A. Hellwig. Ein forensischer Fall von Hexenglauben. - MVSV. 1909, Bd. V, S. 26-28. Ein moderner Hexenprozess: Hartenstein, 9-x-1905. Auf Grund der Akten.
1698 E. Schaller. [Ein Hexenprozess... in Zittau, 19081. - MVSV. 1906-1908, Bd. IV, S. 401.
1699 Chr. Waas. Ein Hexenprozess aus der guten alten Zeit 11663]. - PrJ. 1908, Bd. CXXXII, S. 37-74. (ZVHGL. 1908, Bd. XLII, S. 184 = K. Wenck). ‘Auf Grund eines Aktenbündels aus dem Arch. der Stadt Friedberg’.

1700 A. Hellwig. Prozesstalismane, - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 21-24. Art; Gruppen: Gegenstände, Handlungen, Zauberformeln; Ersprung.
1701 M. Jusselin. Projet d'ordonnance concernant la situation des Juifs sous Jean II le Bon. - REJ. 1907, t. LIV, p. 142-146.

1702 J. Weill. Un Jiuf brùté à Metz vers 1385 pour profanation a hostle. - REJ 1907, t. LIII, p. 270-272. d'après ‘une histoire anonyme des évéques de Metz’ tirée ‘d'un ms. in-folio datant du XV^e s.’. Reproduction du texte.

1703 R. A[ndree]. - E. Hoffinann-Krayer. Die Strafe des Steintragens; Flasche = Schandstein. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 208; 1909, Bd. XV, S. 45.
Zulke schandsteenen (ook gezeid ‘Flaschen’) bestaan nog en waren bestemd voor kijvende wijven. Vgl. Bvb. I, 485, 674, 1292.	De talibus usque in hunc diem in Bautzen et Eggenburg serva tis lapidibus:... np. quid fuerint qualesque nunc sint.
1704 F.D. Neues von der alten Femlinde zu Dortmund. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 204-205. ... ‘dass die Bezeichnung “Femlinde” eine poëtische Bezeichnung des Freistuhls ist, die erst aus neuerer Zeit stammt’

3. Last (Bedrijf, Gestrijd). - Opebosa (Negotia, Contentiones).

1705 A[ndree]. [Alter und Entstehung der Hochäcker]. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 35. Cf. Bvb. I, 682, 1301, 2014, 2049. Status quaestionis. Der Verfasser bat das Gefühl dass nicht alle Hochäcker aus einer Periode, sondern von verschiedenen Vólkern zu verschiedener Zeit angelegt wurden.
1706 Le Départ des Islandais [de Dunkerque]. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 597-598, ill.
Huishoudkundig overzicht.	Economicè inspicitur.

1707 Gerlach. Die Korb- und Strohwarenfabrikation zu Wilshausen. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 92-94.
1708 Holz-Industrie im Bayerischen Wald. - BW. 1908. Bd. VI, S. 17-19. Aus Leythärser. Wirtschaftliche und industrielle Rundschau im Gebiete des inneren Bayerischen Waldes. 8^o, 80 S., mit Karte. M. 2.
1709 A. Kochanowska. Bukowinaer Jahrmärkte, - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 199-207.
Beschrijving van dracht en doening onder de jaarmarktbezoekers, meestal herders en boeren uit den omtrek.	De vestitu et gestu quibus maxime frequentes, pastores et agricolae vicini, in nundïnis illis versantur.
1710 E. Kück. Hirtengerät in der Lüneburger Heide. - Der Schutting, ein heimatliches Kalenderbuch. Hannover, Sponholz, 1908, S. 74 f.
1711 R. Lasch. Das Marktwesen auf den primitiven Kulturstufen. - ZSWi. Bd. IX, H. 10. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 683-684 = M. R[eclus]). ... ‘distribution géographique et ethnographique des marchés... caractères internes... Excellente sociologie’ (M.R.).
1712 A. Reuter. Die Porzellanfabrik Fürstenberg an der Weser. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 261-264, mit Abb. Vergangenheit. Wirtschaftliche Zustände.
1713 H. Ling Roth. Trading in Early Days. - Bankfield-Mus. Publications. Vol. 5. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 115-116 = R. Lasch). ‘Dankenswert’ (R.L.).
1714 D. Steilen. - K. Wehrhan. - -r. Schafe in der Hürde. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 71-72, 208, mit Abb.; Vgl. Ebenda, S. 150: Wickenthies. ‘Ein Stück Land leben aus vergangenen Tagen’.
Bondige huishoudkundige schets.	Summariè quaedam economica.
1715 G. von Detten. Glocken und Glockenguss in Altwestfalen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 195-196.
1716 H. Zahler. Milch, Käse und Ziger im Ober-Simmental (Kt. Bern). - Anhang. Die Milchrechnung mit Hülfe von sogenannten Beilen, wie sie auf den Alpen des Obersimmentals, speziell ‘Albrist’ gebräuchlich ist. - SAV. 1909, Bd. XIII, S. 1-31, mit Abb. Vom Melken; vom Richten und Milchtragen; vom Buttern; vom Käsen: Magerkäse, Fettkäse; das Zigern.

1717 de Magallon. L' Activité des Aveugles. - MLP. 1909, t. XXI, p. 199-210, ill. ‘Leurs métiers’.
1718 Desaintes. Une Industrie gastronomique [des oies fumées] en Poméranie. - MLP. 1909, t. XXI, p. 96-100, ill. ... un détail: ‘Avec l'os du sternum, les jeunes Poméraniens se confectionnaient [jadis] des patins excellents et pen coûteux qui servaient aux joyeuses glissades d'hiver’...
1719 Ein eichsfelder ‘Lumpen-Privilegium’ [20-iv-1623]. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 94-95. ‘Recht des alleinigen Lumpenaufkaufs’ für die Papiermühle.

1720 J. Franz. Suchen nach Edelsteinen in der Oberpfalz 1598. - OPf. 1908, Bd. II, S. 168-169; 1909, Bd. III, S. 29. ‘Privilegii concessio’ aus dem k. Kreisarchiv Amberg.
1721 G. Müller-Suderburg. Die Pilzsucher der Heide, - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 31.
1722 A. Pitcairn-Knowles. Das Werden einer Maske. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 158-161, mit Abb.
1723 Science et police. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 536-542, ill. ... ‘intéressantes tentavives d'où sortira prochainement une véritable école professiounelle de police scientifique’.
1724 La Semaine des Confìseurs [au Nouvel An]. - LT. 1908-09, t. XI, p. 377-381, ill. ‘Confection des bonbons’, bonbonnières, surtout à Paris.
1725 K. Wehrhan. Zur Wünschelrute. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 151. Vom Queilenfinder Hoffmann (†: in Wüsten, Febr. 1909), ‘mit seiner “Schlagrute” aus einem einjährigen gegabelten Haselnusstrieb’.

1726 K. Bücher. Arbeit und Rhythmus. 4. neu bearb. Aufl. Leipzig, Teubner, 1909, gr. 8, xi-476 S.M. 7. ... ‘eröffnet Ausblicke auf eine Entwickelungsgeschichte der Arbeit nach der psychophysischen Seite...’ (Preuss. Jahrbüch. = Fr. Paulsen). ... ‘der wichtichste Beitrag zur Frage nach der Entstehung der Musik’ (Liter. Echo).
1727 P. Dittrich. Einiges über Handwerksgebräuche. - MSGV. 1908, Bd. X, S. 114-127. ... früher [?] in Leobschiitz, Neustadt...
Zonder bronaanwijzing.	Fontium celat Auctor origines!
1728 O. Klaussmann. Frauen in Uniform. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 568-569. In vielen Ländern und zu vielen Zwecken.
1729 H. Löhnis. Handwerkssitten der Maurergilde zu Sachsa [i. 18. Jahrh.]. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 70-71.
1730 Lorenz. Zur Lage der Zöllner 1760. - DG. 1909, Bd. X, S. 25-26. Schreiben des Zöllners von Mariahilf: M. Böheim.
1731 Le pourboire. - BTCB. 1909, t. XV, p. 72. ... ce qu'on paie...
1732 K. Prümer. Der ‘Gute Mening’ der Mänsterchen Bäckergilde. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 19-23. Entstehung; Feier; Tracht; Fahnenschlag; Königsball; Jungfernknecht; Reimereien.
1733 Wüstefeld. Ein Riekte fest in der goldenen Mark. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 68-69 Ein Richtetag früher: Bauberr; Zimmermeister und -gesellen; zwei Kranzjungfern eine mit dem Richtebusch, eine mit Eichenlaub und Glas. Gesang; die Richtepredigt auf dem Neubau... das Richteessen... usw.
1734 J. Ag. De la Diligence au Rapide (1840-1908). - MLP. 1903-1909, t. XXI, p. 101-106, ill.

1735 G. Le Roy. Chimères d' Autrefois et Réalitts d'Aujourd'hui. - MLP. 1909, t. XXI, p. 227-237, ill. ‘Le problème de l'aviation. Estampes diverses’.
Lezing.	Lectiuncnlâ contentis.
1736 Le Sénéchal. Circulation. - MLP. 1909, t. XXI, p. 107-110. Le problème à Paris: au XVII^e s.e, de nos jours, à l'avenir.
1737 Aus dem Sonniwald und dem Schiersertobel. - DFR. Nr. 228. Holztransport.
1738 G. von Detten. Wirtshaus und Schenke im Mittelalter, Leben und Verkehr in denselben.- NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 144-146.
Leerzaam, met bepaalde geschiedgronden; doch onduidelijk begrensd voor tijd, oord en begrip. L. De Wolf.	Docendis quïdem utilia; quam quam chronologicè, geographicè et logicè incerta.
1739 J. Alt. Besoldungsbeschreibung (der Schulstelle Bürglein, Bz.-A. Ansbach, 1715). - DG. 1909, Bd. X, S. 32-34.

4. Lust (Kunst en Ontspanning). - Ludicra (Artes, Oblectamina).

1740 Ein deutsckes Adambuch, nach einer ungedruckten Hs. der Hamburger Stadtbibliothek aus dem 15. Jahrh. hsg. und untersucht v. H. Vollmer. Hamburg, Herold, 1908, 8^o, vi-51 S., mit 2 Abb. M. 2,50. (HJ. 1908, Bd. XXIX, S. 978 = H. Lübeck; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 244). ‘Von der... Legende über Adams Leben... eine Prosafassung aus der illustrierten Gözeschen Historienbibel..., die... in Bayern oder Oesterreich niedergeschrieben ist’ (ZVV.).
1741 R.C. Boer. Untersuchungen über den Ursprung und die Entwicklung der Nibelungensage. Bde I u. II. Halle, Waisenhaus, 1906-1907, vii-280, v-224 S.M. 16. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 114-116 = H. Lohre). Cf. Bvb. I, 1915.
1742 Ferguut(Bibliotheek van Middehiederlandsche Letterkunde) uitg. J. Verdam. Leiden, 1908, xi-287 bl. (EL. 1909, v. XX, p. 114-115 = J.L. Weston). ‘Fergus... represents another version of that wide-spread story of which the most fameus protagonist is Perceval... The editor, in his glossary of proper names, betrays a curious lack of familiarity with the personages of Arthurian literaturen’ (J.L.W.).
1743 C.H. Firth. The Ballad History of the reigns of Henri VII and Henri VIII. - TRHS. 1908, 3d s., v. II, p. 21-50.
Geschiedkundige waarde der balladen-letterkunde; indeeling, heoordeeling (RHEPB. 1909, t. X, n. 639).	Quid valeant ad historiam ea carmina; deinde quomodo disponenda necnon iudicanda haheantur.
1744 [G. Marii]. Il natale di Christo e la poesia. - CC. 1909, t. I, p. 152-165.
1745 J. Meyer. Werden und Leben des Volksepos. Rede gehalten den 15. Nov. 1907 am Jahresleste der Universität Basel. Halle a. S., Niemeyer, 1909, 54 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 221-222 = J. Bolte). ‘Die Grundlage desselben bildet die poëtische oder prozaïsche Helden-

sage, die von Individuen durch Simplifizierung und Ausgestaltung geschichtlicher Thatsachen und verdimkelter Mythen geschaffen und von der Gesamtheit übernommen ist. Der epische Heldensang wird weiter ausgebildet durch einen Sängerstand... von improvisierenden Aoiden... oder [wiederholenden] Rhapsoden... Den Uebergang vom Liede zum Gesamtepos sieht M. (von Lachmann wie von Ker und Heusler abweichend) in einer Wandlung des knappen Stils zum reicheren..., und im Erscheinen eines Schopferischen Individuums, das den Schritt zur Gesamtkomposition tat und diese zugleich schriftlich fixierte... Wenn man aber als Volkspoesie erst die Dichtung bezeichnet, die im Volksmunde lebt, bei der aber das Volk nichts von den individuellen Anrechten weiss, so gibt es ein Volksepos im strengen Sinne überhaupt nicht’ (J.B.).
1746 M. Murko. Die Volksepik der Bosnischen Mohammedaner. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 13-30, mit Abb.
Voor de vergelijkende studie van Homeros' gedichten en van de nationale heldendichten, levert het onderzoek naar de nog levende volksepiek sommiger slavische stammen groot belang op. Met dat doel wordt hier de beschrijving gegeven van den volkszanger hij de Mabomedaansche bewoners van Bosnië: den stand waartoe zij belmoren, het loon dat ze ontvangen, de wijze waarop ze bun zangen voordragen en de lui van wie ze dezelve geleerd hebben. Dan de zangen zelf: boe ze gemaakt werden: niet door het gansche volk, maar door enkele mannen, 't zij naar eigen vinding, 't zij naar bestaande van oudsher overgeleverde verhalen. Doorgaans zijn ze niet oud, de meesten dagteekenen uit de 17^e eeuw; allen hebben een historischen grond en herinneren aan den strijd tusschen Turken en christenen. Daarin speelt de vrouw een groote rol. Wat de weerde ervan aangaat: veel overdrijving en onwaarschijnlijkheid, doch soms ook hooge dichterlijke schoonheid. E. Van Cappel.	Ad explicanda Homeri vel alia heroica poëmata summi interent recognitio epicorum carminum, adhuc nostris temporibus apud genfes slavicas vigentium. Qua mente describuntur hic: 1. populares cantores apud Mabomedanos Bosniae degentes: cuiusnam sint conditionis, qualem recipiant mercedem. quomodo cantus snos fundant, unde hos didicerint; 2. ipsa carmina quomodo conficiantur, non a populo sc. sed a singulis poetis, sive ex proprio inventu sive ex traditione. Recentes sunt, ferè omnes ex sec. XVII^o. et ab historia suum duxerunt initium, sc. a pugna christianos inter et Turcas; magnas deinde partes mulieri tribuunt; et si suas res nimis magnificè dicunt, tamen et poeticè et pulchrè.
1747 O. Putz. Die deutsche Balladendichtung in ihrer neuesten Entwicklung. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 414-416.
1748 Schund-Literatur. - DG. 1909, Bd. X, S. 11-12. Wo und was?
1749 F. Spitta. Die Hirtengleichnisse des vierten Evangeliums. - ZNWKU. 1908, Bd. X, S. 59-80.
1750 O. Wattez. De Legende van Tannhäuser. - VMVA. 1909. bd. XXIII, bl. 127-161.

Geschiedenis, inhoud; vergelijking van duitsche, vlaamsche en zwitsersche lezingen.	Quid fuerit, quid sit, quomodo in variis lectionibus, np. germanica flandrensi et suica, exhibeatur.
1751 O. Weber. Die Literatur der Babylonier und Assyrier. (- AO. Ergänzungsband 11.). Leipzig, Hinrichs, 1907. 8^o, xvi-812 S., mit 2 Abb. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 873 = E. Combe). ‘La littérature cunéiforme; mythes et légendes; hymnes, priores et psaumes; incantations; oracles; rituels; présages’ (E.C.).
1752 [1, 1838] J.L. Weston. The Legend of Sir Perceval. Vol. II. The Prose Perceva according to the Modena MS. (The Grimm Library. No. 19.). David, Nutt, 1909, 8vo, xvi-356 p. 15s. Introductory; The Poems of Robert de Borron; The Siege Periloitë; The Castle of the Chessboard; Perceval and his sister; The loathly Lady; The Ford Perilous; The Visit of the Grail Castle; The Tournament; The Development of the Grail Tradition; The Mort Artus.
1753 W. Wundt. Völkerpsychologie. Eine Untersuchung der Entwickelungsgesetze von Sprache, Mythus und Sitte. [1. Bd.: Die Sprache, 2 Tle; II. Bd.: Mythus und Religion, 3 Tle;] III. Bd.: Die Kunst. 2. neubearbeitete Aufl. Leipzig, Engelmann, 1908, X-564S., mit 59 Abb. M. 12. Cf. Bvb. I, 1191, 2296.
1754 P. Zeegers. De Theorie der Beeldspraak. - Stud. 1907, bd. LXVIII bl. 140-154, 249-267; 1908, bd. LXIX, bl. 1-31. De ratione dicendi figuris disseritur hìc philologicè... nec ideò non historicè vel psychologicè.

1755 Dieu vous bénisse. [Étude sur ce dicton ]. - CV. 19-xii-1908.
1756 H. Haldimann. Schimpfwörter in der Emmentalermundart. - SAV. 1908, Bd. XII, S. 173-191. Vortrag. ‘Wörter 1. die durch formale Bildung (durch Anfügen von Vor- und Nachsilben); 2. die durch Vergleichung des Menschen mit andern Wesen (Tieren, Naturkräften] oder Gegenständen [und BerufsartenJ zu Schelten geworden sind’.
1757 Meyer. The Secret Languages of Ireland. - JGLS. N. s., v. II, n. 3.
1758 P. Orlamünder. Volksmund u. Volkshumor. Beiträge zur Volkskunde. Bremen, Schünemann, 1908, 8^o, xvii-360 S.M. 3,50.
1759 L. Stüve. Die Tiöttensprache. Eine niedersächsische Geheimsprache. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 8-9. Auch ‘Bargunsch’ oder ‘Humpisch’ genannt... Kleine Abhandlung über die Tiötten und ihre Sprache: Aufbau, Herkunft. - Nach Fr. Kluges Rotwelsch. Abhänge. B. Krämersprachen. (Strassburg, Trübner, 1901).

1760 A. Bender. Oberschefflenzer Volkslieder und volkstümliche Gesänge. Wien, Deutscher Volksges. Ver. K. 3. (DV. 1908, Bd. X, S. 104-105 = R. Fischer; 1909, Bd. XI, S. 50-51).
1761 Chr. Blattl [1805-1865]. Volkslieder, nach Wort und Ton verfasst. Niederschrift und bearbeitijng der Weisen von J. Pommer. Saalfelden. Blattl. (DV. 1909, Bd. XI, S. 79-80; 81-83 = M. Hölzl).

‘Der Bauerndichter C. Bl. aus St. Johann in Tirol bat 60 volksechte, schone Lieder erdacht nach Wort und Weise...’ (DV.).
1762 E.K. Blümml. Aus den Liederhandschriften des Studenten Clodius (1669) und des Fräuleins von Crailsheim (1747-49). (Futilitates. 3.). Wien, Ludwig, 1908, 176 S.M. 12. (ZVV. 1908. Bd. XIX, S. 229 = J. Bolte). Cf. n. 1343.
1763 E.K. Blümml. Die Schwelingsche Liederhandschrift. - ZDPh. 1908, Bd. XL, S. 404-420. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 229= J. Bolte). ... ‘enthält 38 Lieder vom Jahre 1611 und 15 von 1658, durch zwei Stuttgarter aufgezeichnet’ (J.B.).
1764 E.K. Blümml. Die Volkslieder von der Lilie als Grabesblume. - St VLG. Bd. VII, S. 161-191. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 223 = J. Bolte). ‘Die Lieder, in denen eine Lilie dem Grabe des Helden oder der Heldin entspriesst, um entweder seine Unschuld su bezeugen oder sein Verlangen nach Rache oder nach Vereinigung mit der Geliebten kundzutun’ (J.B.).
1765 E. Bohn. Die [24] Nationalhymnen der europäischen Völker. (Wort und Brauch [Cf. n. 1345]. H. 4.). Breslau, Marcus, 1908, 75 S.M. 2,40. Vortrag, mit Melod. (MSGV. 1908, Bd. X, S. 136-137 = ts.; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 225 = J. Bolte). ‘B. steht natürlich auf den Schultern seiner Vorgänger Tappert, Abert, Bölim u. a., bietet aber manches Neue...’ (J.B.).
1766 G. Brandsch. Die Siebenbürgischen Melodien zur Ballade von der Nonne. - ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 194-197, mit Mel.
7 melodien gevolgd door eene bespreking, en vergelijking met deze door R. Zoder [Bvb. I, 2086] medegedeeld.	7 modi musici, referendi ad modos ab R. Zoder olim editos.
1767 K. Breuer. Das deutsche Volkslied. Eine Einführg in das Wesen u. die Geschichte der deutschen Volkslieder nebst e. Auswahl derselben m. Erläutergn. f. den Schulgebrauch. (Ferd. Schöningh's Ausgaben deutscher Klassiker m. ausführlichen Erläuterungen. Ergänzungsbände. Bd. IX). Paderborn. Schöningh, 1908, 8^o, viii-124 S.M. 1,20.
1768 O. D[alchow]. Liebeslieder, wie das Posener Volk sie singt. - AdPL. 1908, Bd. 111, S. 230-231.
1769 Das deutsche Lied, geistlich und weltlich bis zum 18. Jh. (Documente frühen deutschen Lebeus. Reihe I.). Katalog III. Berlin, Breslauer, 1908, 8^o, xi-277-581 S.M. 8. (SAV. 1908, Bd. XII, S. 237-238 = [E. Hoffmann-Krayer]).
1770 [1, 860] A. Fischer (†). Das deutsche ev. Kirchenlied d. 17. Jahrh. Hrsg. v. W. Tümpel. H. 22-24. Gutersloh, Rertelsmann. Das H.M. 2.
1771 A.L. Gassmann. Das Rigilied ‘Vo Luzern uf Wäggis zue’. Seine Entstehung und Verbreitung. Luzern, Haag, 1908, 8^o, 83 S. (DV. 1908 Bd. X, S. 51, 139-142 = J. Pommer; SAV. 1908, Bd. XII, S. 293 = E. Hoffmann-Krayer). Ursprung, Ausläufer. Verzweigungen inbezug auf Text und Melodie. - ‘Jedoch... die Bemühungen, mundartliche Liedertexte phonetisch genau wiederzugeben, halten wir für fruchtlos’ (E.H.-K.). Cf. Bvb. I, 302.

1772 A.L. Gassmann. Wie singen die Schweizer Natursänger ihre Volkslieder? - DV. 1909, Bd. XI, S. 29-50, 66-67, 87-88, mit Mel. z. Beisp.
1773 J. Gottlieb. ‘Stille Nacht, heilige Nacht’. Ein Beitrag zur Entstehungsgeschichte unseres schönsten Weihnachtsliedes. Nach authentischen Quellen. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 211-213, mit Abb.
Waarom die ‘Quellen’ niet duidelijk aangewezen?	Utinam ‘fontes’ illi nosci potuissent!
1774 W. Hämpel. - R. Heidrich. Ein ‘Bethlehem’ [Bogen mit Weinachtsliedern] aus Brätz vom Jahre 1812. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 558-563, o. Mel.; 1909, Bd. IV, S. 27-28. Inhalt, Kritik.
1775 A. Hartmann. Historische Volkslieder und Zeitgedichte vom 16. bis 19. Jahrh., gesammelt u. erläutert, mit Melod. hsg. von H. Abele. I. Bd.: Bis zum Ende des dreissigjährigen Krieges. München, Beek, 1907, vii-352 S.M. 12. (ADA. Bd. XXXII, S. 193-203; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 224-225 = J. Bolte). ... ‘setzt die bis 1554 reichende Liliencronsche Sammlung für Bayern und Oesterreich fort’ (J.B.).
1776 B. Kahle. Ueber einige Volksliedvarianten.-BBVV. 1905-1908, S. 8-13, 25-26.

1.	Das Volkslied vom Eisenbahnunglück [ca. 1870];
2.	Die Mordtat des Soldaten;
3.	Der heimkehrende Soldat;
4.	Vor der Einstellung.

Auf M. Adler. u. J. Meier. Zwei Volkslieder aus dem Geiselthal bei Merseburg. - ZVV. 1901, Bd. XI, S. 459-461; 1902, Bd. XII, S. 221-224. J. Bolte. Der heimkehrende Soldat. - Eb. 1902, Bd. XII, S. 215-216. E.K. Blümml. u. A. Kleckmayer. Behrutentieder... Vor der Einstellung. - Eb. 1903, Bd. XIII, S. 312-313.
1777 K. Kinzel. Das deutsche Volkslied des 16. Jahrh., für die Kreunde der alten Literatur und zum Unterricht eingeleitet und ausgewäldt (zuerst 1885). 2. verb. u. verin. Aufl. Halle, Waisenhaus, 1909, 93 S.M. 1. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 220 = J. Bolte). ‘31 Texte mit sprachlichen und sächlichen Erläuterungen’ (J.B.).
1778 M. Klein. - A. Reder. Vom deutschen Volkslied in Posen. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 184-186, 203-207, 369, mit Mel. Psychologisch: die ‘Nonnenmäre’, ‘In des Gartens Dunkler Laube’, ‘Bei Sedan auf der Höhe...’
1779 A. Kopp. Ein Liederbuch aus dem Jahre 1650. - ZDPh. 1907, Bd. XXXIX, S. 208-222. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 224 = J. Bolte). Cf. n. 1780.
1780 A. Kopp. Ueber ältere deutsche Liedersammlungen. - ANS. Bd. CXXI, S. 241-279. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 224 = J. Bolte). ... ‘der uns einen hóchst dankenswerten Ueberblick über die Liedersammlungen des 15. bis 18. Jahrh. und die in verschiedenen Zeitschriften und Büchern verstreuten Nachrichten über sie beschert und dadurch Gödekes ohnehin uur dem 16. Jahrhundert geltende Zusammenstellung im Grundriss II. 25-87 trefhich ergänzt’ (J.B.). Cf. n. 1779.

1781 K. Lohmeyer. Kinderlieder und -spiele der Saargegend im Lichte der Kulturkunde. - ZVRWV. 1909. Bd. VI, S. 81-111. Vgl. den Vort rag Zur Kulturgeschichte der Saargegend [Bvb. 1, 1488]. Kulturgeschichtlich geordnete Lieder, Reinie, Spiele... d.h. Lieder... die auf die germanische Vorzeit... zurückführen, dann auf die christliche Zeit, auf die Festtage, auf das soziale Leben, und auf die Kriege.
Nieuw dus en geschiedkundig van opvatting. Doch is de zin der liederen of rijmen... niet soms tot deze nieuwe thesis overgedwongen? L.D.W.	Nova et historica methodo tractantur. Sed forsan lector quidam verebitur ne quae viderentur sic denuò ordinanda, revera tandem fuerint aliqua vi contorta!
1782 G. Müller-Suderburg. Aus der Geschichte des geistlichen Liedes in hannoverschen Landen. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 48-49. Namen, Werke.
1783 Ph. Poincenot. Faculté libre de théologie protestante de Paris. Essai sur les origines de cantiques français (Thèse). Monthéliard, Impr. Montbéliardaise, 1908, in-8, 98 p.
1784 J. Pommer. Das deutsche Volkslied. Sein Wesen und seine Arten.... Meine neuesten Sammel-Ergebnisse und -Erlebnisse. Vortrag, gehalten in der ‘Urania’, Wien, am 12-xii-1908. (Ostdeutsche Rundschau; DV. 1909, Bd. XI, S. 39-40 = H.G.).
1785 F. Pradel. Schlesische Volkslieder. -. 1908, Bd. X, S. 89-103. ... ‘Genau genommen sind alle Volkslieder erst Individual- oder Kunstlieder gewesen... Fortan wird jede Geschichte des Volksliedes sich auch mit den “Kunstliedern im Volksmunde” beschäftigen müssen...’ Einige bemerkenswerte Proben... der so behandelten Stücken aus der... zukünftigen Sammlung Schlesischer Volkslieder (Cf. MSGV. 1905, Bd. VII, S. 94 ff.).
1786 K. Th. Preuss. Dialoglieder des Rigveda im Lichte der religiösen Gesänge mexikanischer Indianer. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 41-46.
1787 M. Runze. Volkslied und Ballade. Berlin, Verein f. bildende Volksunterhaltung, [1908], 48 S. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 223 = J. Bolte). ‘Entwicklung der Volks- und Kunstballade...; auch einige pommersche Liedfragmenten’ (J.B.).
1788 J. Sahr. Das deutsche Volkslied, ausgewählt und erläutert. 3. verm. u. verb. Aufl. (Samml. Göschen. XXV, 132). Leipzig, Göschen, 1908, 2 Bdchn, 136 u. 110 S. Je M. 0,80. (DV. 1908, Bd. X, S. 120, 135-136 = 0. Böckel; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 220 = J. Bolte). ‘... Lieder vom 14. bis 19. Jahrh.... Das bequemste u. wohlfeilste Werckchen zur ersten Einführung in das Studium des Volksliedes’ (J.B.).
1789 J.H. Scheltema de Heere. Over Volksliederen. - TSp. 1909, bd. LXVI, bl. 399-402.
Een woord over hun internationaal wezen.	De cantibus popularibus, quomodo sint quasi gentibus omnibus communes.
1790 H. Schiffler. - J. P[ommer]. Ueber Kothes Volkslied-Vortrag. (Sängerhalle. 30-iv-1908; DV. 1908, Bd. X, S. 175-176). Cf. n. 32.

1791 G. Schläger. Etwas vom deutschen Kinderliede. - ZDUr. Bd. XXIII, S. 1-29. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 230 = J. Bolte).
1792 Séverine. La Chanson, Reine en Exil. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 569-576, ill. ... ‘Evocation... de la longue et vénérable destinée de la chanson fransiccle], çaise [depuis le XVIII^e siècle], gloire - intermittente parfois - du génie national’.
1793 C.J. Sharp. English Folk-Song. Some Conclusions. London. Simpkin, 1907, 4to, xvi-143 p. (FL. 1909, v. XX, p. 97-101 = C.S. Myers). Definition (‘The individual... invents; the community selects... Communal composition is unthinkable’); Origin; Evolution; Conscious and unconscious music; The modes; English folk-scales; Rhytmical forms and melodie figures; Folk-poetry; Folk-singers and their songs; The decline of the folk-song; The antiquity of the folk-song; The future of the English folk-song. Cf. Bvb. I, 1355.
1794 K. Steiff. - G. Mehring. Geschichtliche Lieder und Sprache Württembergs, im Auftr. der Württembergischen Kommission f. Landesgeschichte gesammelt und hrg. 6. Lief. Stuttgart, Kohlhammer, 1908, S. 789-960. M. 1. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 225 = J. Bolte). ... ‘ist ihrem Abschlusse nahe...; wir erhalten die Nr. 202-267, welche die Verfassungskämpfe von 1815 und die Reaktion und Revolution bis 1848 schildern’ (J.B.).
1795 H. Thuren. Das dänische Volkslied. - ZIMG. Bd. IX, S. 13-18. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 233 = J. Bolte). ‘Ueberblick über die erst seit 1800 aufgezeichneten Melodien der mittelalterlichen Balladen, der Scherzlieder, jüngeren Balladen (17. bis. 18. Jahrh.), Kinderlieder und der geistlichen und weltlichen Lieder des 18. und 19 Jahrhunderts’ (J.B.).
1796 H. Thuren. Folkesangen paa Foerøerne. (F.F. Publications. Northern series. 2.) Kjøbenhavn, Høst, 1908, 337 s., 4 bl. (REES. 1908, t. I, p. 532 = A. v[an] G[ennep]; ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 233 = J. Bolte). ... ‘ein grundlegendes Werk über die Melodien der epischen Tanzlieder der Färinger, die durch ihre Altertümlichkeit seit 1669 das Interesse der Forscher erregt haben... Der färöische Kettentanz in offenem oder geschlossenem Ringe stammt ab von dem französischen (Carole, Tresque, Branie), der seit dem 12. Jahrhundert in England, Deutschland und Skandinavien schnell beliebt ward...’ (J.B.).
1797 H. Thuren. Vore sanglege. - DSt. 1908, Bd. V, S. 129-174. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 233 = J. Bolte). ‘Einer... lehrreichen Musterung unterzog er... die heutigen Singspiele der dänischen Kinder, die mit den deutschen, niederländischen und schwedischen manche Gemeinsamkeit aufweisen, indem er sieben Gruppen aufstellte: Brautwerbung (z. B. Es kommt ein Herr aus Ninive), Liebschaft (die keeken Nonnen, Rosenpflücken, Hafermähen), Verfolgung und Errettung (Brücke, Königstochter, Blindekuh, Räuber), Nachahmung (Hafersäen, Adams Söhne), Suchen (Ring, Taler), gleiche Schlussbewegung aller Spieler, Tanzspiele ohne besondere Handlung’ (J.B.).
1798 W. Uhl. Winiliod. (Teutonia, Arbeiten zur germanischen Philologie, hrsg. v. W. Uhl. 5.). Leipzig, Avenarius, 1908, 8^o, viii-427 S.M. 8. (ZVV. 1909,

Bd. XIX, S. 222, 236-237 = J. Bolte: RCHL. 1909, n.s., t. LXVI, p. 110-112 = F. Piquet).
... ‘hat die Winiliod, die Karl der Grosse 789 den Nonnen untersagte, als gemeinsame Arbeitslieder zu erweisen gesucht [als ein Verbalkompositum mit ahd. winnan (arbeiten)] und eine Uebersicht über die deutschen Berufsund Standeslieder und deren Sammlungen angehängt, die nicht ohne Nutzen sein mag, wenngleich der Grundgedanke des Werkes auf einer wenig warscheinlichen Vermutung beruht.... Stoffreich,.... breit geschrieben...’ (J.B.).
1799 Th. von Grienberger. Das Hildebrandslied. (SBWAPHK. Bd. CLVIII, H. 6.). Wien, Holder, 1908, 8^o, 109 S.M. 2,50.
1800 G. Wiederkehr. Das Volkslied. Mit Beispielen aus dem Freiamte. Bern, 1909.
H. Zimmern. Sumerisch-babylonische Tamûz-Lieder. - BVKSGWLPHK. 1907, Bd. LIX, S. 201-252. (RHR. 1908, t. LVIII, p. 374 = E. Combe).
Tekst, vertaling en uitleg van acht liederen ter eer van Tamûz.	Textus, translatio et explanatio octo carminum laudibus Tamûz prosecutorum.
1802 E.K. Blümml. Beiträge zur deutschen Volksdichtung. (Quellen und Forschungen zur deutschen Volkskunde. 6.). Wien, Ludwig, 1908, iv-198 S.M. 7,20. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 238-239 = J. Bolte).
1803 W. Reinhardt. Volksdichte und Siedelungsverhältnisse des württembergischen Oberschnabens. - FDLV. Bd. XCVII, H. 4. (Gl. 1909, Bd. XCV, S. 228 = Gr.).

E. Brockhausen. Blumenstalen aus dem Kaunertal. - ZöV. 1909, Bd. XV, S. 1-6, mit 1 Abb., 2 Taf. ‘Ein kleiner Beitrag zur Erforschung der Volkskunst... Er handelt von gesägten, geschnitzten und bemalten Stalen, d.s. vor die Venster gehängte Blumenbretter, die einzige Kunst und Farbenfreunde der so einlachen Häuser des Kaunertales bilden...’ Grund, Inhalt.
1805 V. Forbin. Le modelage en familie [avec de la ‘bouiilie de journaux’]. - MLP. 1909, t. XXI, p. 339-343, ill. Methode.
1806 A. Morrison. Japanese Sand-pictures. - StrM. 1909, t. XXXVII, p. 609-612, ill.
1807 Alberts. Grüne Weihnachten und Weihnachtsgrün.- DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 179.
Gebezigde gewassen vooral in Duitschland. - Geen aanwijzing van bronnen.	De plautis quae praesertim iu Germania usurpantur. - Non significat unde sua didicerit Auctor.
1808 A. Andrae. Martenabend [mit seinen Liedern, seinen Aepfeln u. Nüssen] und Brandfest [mit seinem Lichterglanze: 28. Okt.] in Markoldendorf. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 70. Ursprung dieses, und Spiel zu den zwei Abenden.
1809 E. Beitz. Der Palmesel. - Kölnische Volkszeitung: 8-iv-1909, Nr. 14, S. 2-3. Geschichte, Volkskunde.
Losweg.	In summo tantum.

1810 Ch. J. Billson. The ‘Jass’ [or Jester] at Thun [in Switzerland]. - FL. 1908, v. XIX, p. 438-440, ill. ‘His mission is to walk about the town [during the Shooting Feast in October] and belabour with his bâton all the youngsters whom he can catch. During the rest of the year... he will catch the children, if they are not good... Another name is “Fulla Hund” i.e. Fauler Hund, “Lazy Dog”...’. Its origin...? ‘Der “Jass” (nicht gleich engl. Jester “Spassinacher”, sondern Abkürzung von Bajass) ist eine Narrenfigur in Teufelsmaske ain Thuner “Ausschiesset”’ (SAV. 1909, Bd. XIII, S. 77 = E. Hoffmann-Krayer).
1811 Chabot. La fête des rois dans tous les pays. Pithiviers, in-32, 196 p. Fr. 1. (MLP. 1909, t. XXI, p. 53* = X.Z.). Histoire des rois et de leurs reliques, du gâteau des rois, des cortèges des mages...’ (X.Z.).
1812 A. Danon. Quelques Pourim locaux [ajoutés à ceux qui sont enregistrés déjà]. - REJ. 1907, t. LIV, p. 112-137. P.J. ‘... jours fastes que diverses conimunautés juives [ou families], à la suite d'un événement heureux..., out, institué de célébrer sous le titre de “Pourim” par imitation de la fête d'Esther’.
1813 J. Dewert. La Fête des Rois [en Belgique]. - BF. 1909, t. III, p. 129-172. ‘Refonte... avec de nouveaux renseignements... de ce qui a été publié à ce sujet en Belgique, notamment dans: de Reinsberg-Düringsfeld. Trad. et Lég.; et dans Gachet. Recherches sur les noms des mois et les grandes fêtes chrêtiennes (Conipte rendu des séances de la Comm. roy. d'hist. 1864, 3^e s., t. VII)’.
Opsomming van 121 gevallen of soorten geplogenheden.	Colliguntur CXXI casus aut species usuales.
1814 J.A. Dickson. - A. Lang. - R.C. Maclagan. The Burry-Man. - FL. 1908, v. XIX, p. 379-387, ill; 1909, v. XX, p. 89-92. ... ‘is a boy dressed in a tight-fitting snit of white flannel covered entirely with burrs stuck on... making a house-to-house visitation to collect money to be spent at the fair next day (2^d Friday in August at South Queensferry)’ (J.A.D.).
Oudste vermelding; vermoedelijke oorsprong van naain en zaak. - Niet vergelijkend genoeg behandeld door J.A.D.; oordeelkundig besproken door A.L. en R.C. Mcl.	Cuius rei prima refertur nota mentio; prima deinde et nominalis et realis fingitur origo. - Sed quoniam absolute nimis a D., ideo distinctè magis a L. et a M.
1815 P. Doncoeur. La fête de l'Immaculée Conception à Reims. (XII-XIII siècles). - RGr. 1908, t. VII, col. 529-512.
1816 Fêtes militaires et religieuses en Portugal. - Ill. 1909, t. CXXXIII, p. 445, ill. Photographie représentant ‘le défilé des basiliques vénérées du royaume, qui dans le cortège, font l'objet d'une représentation symbolique’.
1817 K. Helm. Perchtnacht. - HBV. 1909, Bd. VIII S. 51-52.
In een veertiendeeuwsch psalmenboek der Weener Hofbibliotheek staat een aanteekening op Ps. 63 Te decet hymnus, waaruit er kon besloten wor-	In psalterio quodain Vindobonensi ex sec. XIV^o, habetur annotatio ad Ps. LXIII, secundum quam sub voce Perchtnacht tota

den dat Perchtnachten geheel de octaaf van Epiphania aanduidde. Dit is verkeerd gelezen. Er is maar een Perchtnacht, t.w. de twaalfde der heilige nachten, Dertien dag.
1818 W. Keetz. Die Lüneburger St. Ursulanacht (21. Oktober 1371) im gleichzeitigen Volksliede. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 22-24, o. Mel. ‘Kurze Schilderung der voraufgegangenen Ereignisse. Das Lied (aus Leibniz' Scriptorum Brunricensia illustrantium. Hannover, 1711, Bd. IV, S. 185-186)’.
1819 J. Klein. Maispielfeier in den rechtsrheinischen Nachbarorten Cölns. - ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 127-136. Die schriftlichen Statuten 1. für den Maispiel-Verein in Rath bei Kalk; 2... des Junggesellenvereins zu Brück bei Kalk.
1820 [Legrand d'Aussy]. Pudding et Galette [à la fête des Rois à Versailles en 1684]. - APL. 1909, t. LII, p. 23-24.
1821 Die Nordhäuser Friedensfeier nach dem dreissigjährigen Kriege [2-ix-1650] - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 112. ‘Diese Feier ist dann noch alle Jahre bis auf den erfolgten Französischen Krieg continuiert worden’.
1822 Rameifest in Enger. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 18. ‘Alljährlich im Oktober ein Erntedank- und Rameifest... Ursprung... Einrichtung’.
1823 E.E. Reimérdes. Das Eest der heiligen drei Könige. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 128-130.
Algemeene voorstelling van legende, gebruiken en liederen. - Niet wetenschappelijk aangelegd.	Generalia de rei legendá, necnon de usibus et carminibus in eam. - Methodo nullà scientificâ.
1824 La Saint-Sylvestre à Lausanne en 1854. - CV. 26-xii-1908.
1825 W. Schmidt. Geburtstag im Altertum. (Religionsgeschichtliche Versuche u. Vorarbeiten, begründet v. A. Dieterich u. R. Wünsch, hrg. v. R. Wünsch u. L. Deubner. Bd. VII, II. 1.). Giessen, Töpelmann, 1908, 8^o, xv-136 S.M. 4,80.
1826 E. Schoolmeesters. Cérémonial de l'inauguration du prince-évéque Corneille de Berghes, dans sa bonne ville de Huy. - L. 1908. t. VII, p. 67-69.
1827 E.A. Stückelberg. Palmesel. - RAI. 1908, t. XIV, p. 118ss., ill.
1828 C.C. Van de Graft. Palmpaasch. - EIM. 1909, bd. XIX, bl. 231-241, met afb.
Vormen, gebruiken. - Waarom geen voor- en méégaande boekenschouw daarbij?	Palmarum, paschalium fasciculus quidam festivus, quomodo ac deinde ad quid usurpetur. - Desideratar bibliographia.
1829 Zech. Feuer. - DG. 1909, Bd. X, S. 12-14. Ein Arbeitsplan über die Feuer (1. die Funken [in der Náhe der Mindel - Mindelsfeuer], 2. die Maifeuer, 3. das Johannisfeuer, usw. das Ernte-, Martins-, u. Petersfeuer): Namen, Ort, Branche u. Reime, Geschichte.

1830 J. Lévy. La Renaissance du Caveau, [Société artistique et littér. de Paris, fondée en 1737, transformée maintenant pn mutualité]. - APL. 1909, t. Lil, p. 13, ill.
1831 K.E. Schmidt. Pariser Kabarette. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 425-430, mit Abb. Chat noir, Conservatoire de Montmartre, Lune Rousse, Quat-z-arts, Cabaret du Néant, Cabaret du Ciel, Cabaret de l'Enfer, Cabaret des Truands, Au berge du Clou, Cabaret du Lapin agile, Cabaret des Assassins.
Een woord geschiedenis en inrichting.	Pauca quaedam de eorum sorte necnon constitutione.
1832 M. Boulenger. ‘Gulliver joue avec les chevanx de Lilliput’ [Jeu des chevaux de plomb]. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 306-312, ill. ‘Historique... principes’.
1833 H.E. Dudeney. Mazes. and How to Thread Them. - StrM. 1909, v. XXXVII, p. 442-448, ill.
1834 H. Feilberg. - Fr. Pfaff. Katzenstriegel [ziehen]. - BBVV. 1905-1908, S. 104-106. Was es sei in Dänemark u. Norwegen, warscheinleich auch in Schweden. Art des Spiels.
1835 M. Guillemot. Tels siècles tels jeux. - JST. 1909, a. 5, t. I, p. 232-240, ill. ‘Les Tableaux nous renseignent’.
1836 R. Maizeroy. Au Son des Castagnettes et des Tambourins.- JST. 1909, a. 5, t. I, p. 15-20, ill. ... Secrets des danses espagnoles, de la sevillana, du tango, du zapateado’.
Praatje.	Familiariter.
1837 Picard. Ski. - LMI. 1909, t. III, p. 471-474, ill. Historique; Equipement, apprentissage; Le Ski en France; Le Ski au point de vue militaire;... Autres usages du Ski
1838 M. Prévost. La Crise des Etrennes. - Fe. 1909, t. IX, p. 5.
Maatschappelijke en huishoudkundige redenen. - Licht.	Cuius causae sociales et econo micae - levissimè exponuntur.
1839 Ch. Schiffmann. Eine Woljsjagd im J. 1676 - BBG. 1908, Bd. IV, S. 208 ff.
1840 O.A.H. Schmitz. Spänische Tänze. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 67-71, mit Abb.
Uitzicht en geschiedenis - Een klein woord.	De specie et de sorte-paucissima quaedam.
1841 T. Sevens. Openbare Vreugdebedrijven in de XVIII^e eeuw. - BCHAC. 1908-1909, bd. VI, bl. 19-29. Festiva ex sec. XVIII^o.
1842 H. Thuren. Tanz und, Tanzgesang im nordischen Mittelalter nach der dänischen Balladendichtung. - ZIMG. Bd. IX, S. 209-216, 239-214. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 233 = J. Bolte). ... ‘untersucht... die Zeugnisse der alten Balladen, die zum Kettentanze gesungen worden, über den Tanz, den Vorsänger, der zugleich Vortänzer war, die Hochzeits- und Wachtänze und die Verbindung der dramatischen Handlung mit dem Tanze’ (J.B.).

1843 A. von Erlen. Die Londoner Season. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 760-765, mit 9 Aufnamen (von The Sport and General Illustrations Co.).
1844 F. Wesing. Auf dem Entenfange. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, S. 67-69, mit Abb.
1845 Des Folies pour un Plat d'Escargots [et de Grenouilles]. - LT. 1908-1909, t. XI, p. 670-674, ill. Chasse, élevage, usage.

1846 A. Dreyer. Das Jubiläum einer Miniaturbühne. Gedenkblatt zum 50jährigen Bestande des Münchener Marionettentheaters. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 311-312, mit Abb. auf S. 309.
1847 I. Franko. Neue Materialen zur Geschichte des ukrainischen Weihnachtskrippenspiels. - (S.-A. a.) MCGWL. 1908, Jg. 17, Bd. LXXXII, S. 30-52; Lemberg, 8^o, 24 S. Hr. 50.
1848 P. Leendertz Jr. Over Middeleeuwsche Tooneelvertooningen. - Gids. 1909, 4^e r., bd. XXVII, bl. 41-70.
Uitwendige Inzonderheden vooral voor Nederland.	De scoenis medioevalibus nonnulla externa. praesertim Batava.
1849 Osterfeier aus Hersfeld. - ZDA. Bd. L, S. 310 ff. (ZVHGL. 1908, Bd. XLII, S. 181 = E. Schröder). ‘Zwei tatein. Dialogszenen: 1. die drei Marien und die beiden Engel am Grabe; 2. Christus erscheint der Maria Magdalena’. - Hs. aus 1432.
1850 A. Schär. Die dramatischen Bearbeitungen der Pyramus-Thisbe-Sage in Deutschland im 16. u. 17. Jh. (Zürcher Habilitationsschrift). Schkeuditz b. Leipzig, Schäfer, 1909.
1851 B. Soldati. Il collegio Mamertino e le origini del teatro gesuitico, con l'aggiunta di notizie inedite sulla drammatica conventuale messinese nei secoli XVI, XVII, XVIII e con la pubblicazione della ‘Giuditta’ del P. Tuccio. Torino, Löscher, 1908, in-16^o, 173 p. (ASS. 1908, n.s., t. XXXII, p. 581 = V. Labate).
1852 E. Reinhard. Ein Beitrag zur Geschichte der Jesuilenbühne. -ZVRWV. 1909, Bd. VI, S. 111-124. Ueber einen Band mit Münsterschen Jesuitentheaterstücken, welcher die Aufschrift triigt: ‘Synopses Variae, Compactae Anno 1748’. Descriptio, Excerpta: ‘Bacchi Lüstiges traur-spiel...’ (a. 1748); ‘Mopsus’ (Bacchus = ‘Philippe der Gute der Herzog Niederlande’, Bibax = ein angetrunkener Bauer aus Brugge) (a. 1698); ‘Leontius’ (a. 1705); ‘Trebbelius sive Fides dejecta impietate triumphans’ (a. 1723); ‘Manasses rex Judae Scelerum mancipium et paenitentiae speculum’ (a. 1725); ‘Theomachus plus aequo superbiens ab angelo punitus...’ (a. 1737).

1853 Balfour. The friction-drum. - JRAIGBI. 1907, v. XXXVII. (L'Anthr. 1908, t. XIX, p. 707-708 = J. Deniker).
Waar, waartoe, waarvandaan?	Ubinam, ad quid, et undenam?
R. Brill. Die Schule Neidharts, eine Stiluntersuchung. (Palaestra. 37). Berlin, Mayer, 1908, viii-252 S.M. 7,50. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 222-223 = J. Bolte). ... ‘Von Haupts kritischer Sonderung der echten und unechten Lieder

Neidharts von Reuenthal ansgehend, betrachtet er genau die letzteren und erweist aus ihnen den gewaltigen Einfluss Neidharts auf die Folgezeit bis zu Fischart bin’ (J.B.).
1855 J. Combarieu. La musique et la magie. Étude sur les origines populaires de l'art musical, son influence et sa fonction dans les sociétés. (Étude de philogie musicale. T. 3). Paris, Picard, 1909, in-8, viii-374 p. Fr. 10.
1856 E. von Hornbostel. Fragebogen über bosnische and dalmatische Doppelflageolelts und Doppelschalmeien. - ZöV. 1908, Bd. XIV, S. 208-210.
Hun bestaan, hun maken en bespelen?	Ubinam et undenam et quomodo habeantur?
1857 O. Weddigen. Ist G. Hoffmaan als Autor des populär gewordenen Kutschkeliedes [cf. ZVV. 1905, Bd. XV. S. 155] zu betrachten? [Nein]. - ANS. Bd. CXXI, S. 280-282. (ZVV. 1909, Bd. XIX, S. 225 = J. Bolte).
1858 R. Zoder. Franz Schubert und die Volksmusik. - DV. 1909, Bd. XI, S. 5-7, mit Mel. Annahme einer Komposition von Seite des Volkes... und Vorkommen eines Volksliedsmotives in Schuberts Werken.

1859 Alberts. Zum Karneval. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 380-381.
Geschiedenis ervan in de middeleeuwen. - Onduidelijk, onbewezen.	De anteactis mediaevalibus - nee distinctè, nee firmè.
1860 Les Fetes de Carnaval. Hier et anjourd'hui. - TAT. 1909. a. 2, t. III, p. 269.
Losse gedachten, ongesteund.	Leviora leviùs.
1861 Karnevalstoiìetten im historischen Stil. - Wo. 1909, Bd. XI, S. 116-121, mit Abb.
1862 M. Zamacoïs. Masques et Costumes. - APL. 1909, t. LII, p. 185. ‘Angoisses... Etjoiedu déguisé’. Psychologie.
Luimig nietske.	Quasi nihil.

5. Geneeswerk. - Medicinalia.

1863 L. Freytag. Ueber die Folklore des Aussatzes. - MGMN. 1908, Bd. VII, S. 450-455.
1864 La Médecine de nos ancétres, recettes neuchàteloises. - CV 13-vi-1908.
1865 M. Schacht. Vergleichende Volksmedizin. - DHs. 1909, Bd. XXX V, S. 268-273, 295-299, 336-338, mit Abb.
Korte inhoud van:	Summatim ex:
O. von Hovorka. - A. Kronfeld. Vergl. Volksmedizin. Cf. Bvb. I, 719, 2287.
1866 C. Vieillard. Gilles de Corbeil et Chanoine de Notre-Dame 1140-1224. Paris, Champion, in-8. 456 p. (MLP. 1909, t. XXI, p. 82* = Ag.). ... ‘C'est en même temps un aperçu de ia médecine et de la pratique de la médecine au XIII^e siècle’ (Ag.).
1867 [1. 719] O. von Hovorka. - A. Kronfeld. Vergl. Volksmedizin. Abt. 2 u. 3.

1868 D. Médecine et Superstition. - LPP. 17-vii-1908.

1869 X. Erlmeier. [- K. Frank.] Sympathie-Kuren. - DG. 1909, Bd. X, S. 39-40. ‘Einige Beispiele von sympathetischen Transplantationen, wörtlich “Ueberpfianzuugen”, im Volksglauben die Uebertragung einer Krankheit auf Fiere und Pfianzen’.
1870 E. Lefebure. Le bouc des Lupercales. - RHR. 1909, t. LIX, p. 73-81.
Ook in Egypten bestonden er tegennatuurlijke gebruiken om de vrucht- baarheid te bekomen.	Etiam in AEgypto vigebant ad fecundiuatam obtinendain usus nonnulli contra naturam.
1871 O. Neumann. - A. Körth. Ueber den Weichselzopf (d.h. plica polonica) [im Aberglauben und in der Volksmedizin]. - AdPL. 1908, Bd. III, S. 69-70, 119.
1872 J. Asen. Das Leprosenhaus Melaten bei Köln. (Diss.) Bonn, 1908. (WZGK. 1908, Bd. XXVII, S. 383 = H. Keussen).
1873 P. Coquelle. La maladrerie de Janval (près Dieppe) du XII^e au XVIII^e siècle, d'après des documents inédits. Sotteville-lès-Rouen, Lecourt, 1908, in-8, 31 p., avec 1 pl. et 3 vues phot.
1874 de Sardae. Etude sur l'assistance publique à Lectoure aux XV^e, XVI^e et XVII^e siècles. Auch, Cocharaux, 1908, in-8, 45 p.
1875 K. Escher. Bilder aus dein Lazarettleben ini deutsch-französischen Krieg 1870. Nach dem Tagebuch der Elise Rellstab v. Wädenswil verf, im Auftrage der Zücher Hülfsgesellschaft. (109. Neujahrsblatt der Zücherischen auf d.J. 1909). Zürich, Fäsi, 1909, 8^o, 63 S., 3 Taf. M. 2,50.
1876 Falk. Zur Charitas des Mittelalters. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 273-275.
Inrichtingen; giften. - Onbewezen.	Instituta; donationes. - Non criticè.
1877 C. Mettig. Die Elendenbräderschaften.- SBGGAKOPR. 1908, S. 9-21.
1878 E.H. Pearce. Annals of Christ's hospital. 2^d edit. London, Rees, 1908, 8vo, xii-365 p.
1879 Wüstefeld. Hospitäler und Krankenhäuser in Duderstadt. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 49-51, 57-60, mit Abb. Geschichte. Volkskunde.

1880 F. Krönig. Die Pest in der Grafschaft Hohenstein. - HL. 1908-1909, Bd. V, S. 73-78, 81-83, mit Abb. Meist seit 1611. Geschichte, Rezepte...
1881 [1, 1361] L. Lallemand. Les maladies épidémiques en Europe du XVI^e au XIX^e siècle. - RQH. 1909, 2^e s., t. XXXXIII, p. 41-60 (suite, à suivre).
1882 Eine seltsame Krankheit. - NSa. 1908-1909, Bd. XIV, H. 1, Umschl., S. 2. Sept. 1770 im Hannoverschen die ‘Kribbelkrankheit’.
Aard en bevechting ervan. Een bondig woord.	Strictim de morbo necnon de remedio.
1883 P.J. Verhoeven. De Pest in de XVII^e eeuw en in deze streken [Kempen]. - OK. 1908, bl. 53-63.
‘Ordonnantiën’. ‘Recept’.	In pestem Campiniensem ex sec. XVII^o quaedam usurpatae praescriptiones.

1884 E.M. Arnold. Deutsche Heilhräuter in Flur und Wald. - DHs. 1909, Bd. XXXV, S. 567-568.
Meer wetenschap dan volkskunde.	Res potius botanica quam folklorica.
1885 P. Beek. Kalenderregeln.- Al. 1908, 2. F., Bd. IX, S. 308-310.
Gezondheidsvoorschriften voor elke maand, getrokken uit een zestiendeeuwschen almanak van Schwarzwald.	Quomodo diverse per diversos menses valetudinem tuam tuendam habeas... scil. saltem suadente quodam calendario, per sec. XVI^m in Hercynia silvaconscripto.
1886 M. Höfler. Das Hasen-Oerl, ein Kapitel aus der volhsmedizinischen Küche. - Die Propyläen, Beiblatt zur Münchener Zeitung. 16-xii-1908, Bd. VI, S. 168 f.
1887 [Klos] (Gegen) Kurpfuschertum und religiösen Aberglauben. - Lissaer Anz. 12-vi-1908, v. 136.; AdPL. 1909, Bd. IV, S. 104. Beispiele. Ein ‘ärzliches’ Bezept.
1888 F. Tetzner. Wurzeltalismane. - Gl. 1909, Bd. XCV, S. 126-127.
Algemeen woord. Steunt vooral op de kruidboeken en -aanwijzingen uit de XVI^e eeuw, als b.v. op de heilwijze van Tarquinius Schnellenberg (vgl. Bvb. 1, 748), en op 't gebruik van kruid tegen verwonding in de legers.	Generalia tantum. Ducuntur argumenta praesertim ex medicinalibus libris et praeceptis herbariorum sec. XVIⁱ, v.g. ex curationibus Tarquinii Schnellenberg; etiam ex usurpatis herbis ad vulnera militum medenda.
... ‘An Stelle der Medizin setzte man das Rezept, an Stelle der zum Nutzen eingerichteten Wurzel die Wurzel selbst’.

voetnootEntwürfer:: Th. Hekrmann.

Vorige Volgende

Bijblad aan ‘Biekorf’ in Schrikkelmaand 1910.

Volkskundige Boekenschouw. 1909. II. Bibliographia ‘Folklorica.’ 1909. II.

I. Hulpwetenschappen. - Scientiae auxiliariae.

1. Handleiding. - Methodologia.

2. Bronnen tot bron- of boekaanwijzing. - Fontium studiorumque fontes.

3. Geschiedenis, landen- en volkenkunde. Historia, geugraphia, ethnologia.

4. Oudheidkunde en beeldende kunsten. - Archeologia, artesque pulchrae.

5. Letterkunde en levende kunsten. - Litterae, artesque dulces.

6. Zielkunde. geloofs- en rechtsgeschiedenis. - Psychologia. cultuum historta iurisque.

7. Taalkunde. - Linguistica.

II. Bronnen (Daadzaken). - Fontes (Res).

1. Algemeene. - Generales.

2. Tuig. - Materiae.

3. Zegging. - Locutio.

4. Zeden. - Gesta.

5. Geschriften. - Scripta.

III. Vorschingen. - Quaestiones.

A. Algemeene. - Generales.

B. Uit 't Dagelijksch leven. - De Quotidianis. 1. Binnenleven (huishouden, kinderwereld, afsterven). - De interioribus (domesticis, puerilibus, feralibus).

2. Buitenleven tegenover Natuur- of Wonderwereld. - De exterioribus erga Naturalia vel Mira.

C. Uit de Toevalligheden. - De Incurrentibus. 1. Godsdienst. - Beligiosa.

2. Recht. - Iuridica.

3. Last (Bedrijf, Gestrijd). - Opebosa (Negotia, Contentiones).

4. Lust (Kunst en Ontspanning). - Ludicra (Artes, Oblectamina).

5. Geneeswerk. - Medicinalia.

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

Volkskundige Boekenschouw. 1909. II.
Bibliographia ‘Folklorica.’ 1909. II.

B. Uit 't Dagelijksch leven. - De Quotidianis.
1. Binnenleven (huishouden, kinderwereld, afsterven). - De interioribus (domesticis, puerilibus, feralibus).

C. Uit de Toevalligheden. - De Incurrentibus.
1. Godsdienst. - Beligiosa.