Uit den ‘levene der... menschen’!
TWEE Brugsche Damen uit het overgangstijdperk, Madam Van Dit en Madam Van Dat gemoeten malkaar op strate. Gespannen in de liberty. Zedig, minzaam, fijn. Ze klappen een beetjen... en 't gesprek draait op den nieuwen winkel van Tietz.
- ‘... die Tietz is ievers een prondelare, zegt Madam Van Dit, die den kleinen burger komt dooddoen. Er en is niets dat ge bij dien Tietz niet en kunt verkrijgen. En alles gaat er voor een appel en een ei’.
- ‘En inderdaad’, antwoordt Madam Van Dat, ‘ze 'n zijn er 't volk geen meester. Maar ge ziet van hier welk een soort volkske dat er gaat. Is me dat toch een keer entwat met dien Tietz!’
- ‘Ik, ik en zou er niet willen gezien zijn’, zegt Madam Van Dit, en ze keert heur hoofd af naar den hemel!
- ‘Noch ik’, besluit ook Madam Van Dat, met heur hand aan heur mond, en ze schuift heur schouders op.. ‘voor geen goud van de wereld!’
Daarna monkelen ze lief,... hummen welopgevoedweg naar hun hondjes die juist, op hunnen huk gezeten en met één oogske toe, bezig zijn met daar entwaar achter hun oore te scharten,... en al buigende drijven de damen om, en huppelen tevreden elk haren weg voort.
....................
's Anderendaags komen ze malkaar nog een keer tegen... waar? 't En wil niet gepeinsd zijn! juist te Tietz zelve! Elk met een koopje onder haren arm.
- ‘Ha!’
Hare lippen verbreeden, hare kaken vermalschen, hare blikken verwarmen en met scheeven hoofde nijgen ze malkander toe.
Liefelijk groetwoord. Een kwartier gesprek.
't Is van de franke winkeldochters en van de menigvuldige trappen uit den winkel; van het gemis van ruimte tusschen de toogen, van de ingewikkelde wijze om te