Biekorf. Jaargang 20(1909)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Langs de Vaart HIER zwenkt zij: de eene zij glijdt heen naar 't Noorden Door popels voort met rilden bladertooi En de andere langs plantbewassen boorden Naar Brugge, beide in rechten lijnenplooi En wreede stilte! O, rustig is hier 't droomen Bij 't kalme sop, waarop geen schepen gaan Tenzij ‘de boot’ die ver ginds aan die boomen Naar Holland schuift. De loovertrossen slaan Heel zacht en hoog in witte wolken luchten En vallen plots weer stil, beweegloos, slap... Het hangt al vol belofte aan rijke vruchten De halmen, die zooeven met een flap Van 't windeke op- en nedergaan, met zangen Wier blij gesuis naar verre verten tracht; De gaarden die alom vol schoonheid hangen Van Meiebloei, van wonnig rijke pracht. *** Maar ach... daar bij dien ouden, zwaren toren Ligt Damme in diep en huivrig-droef verval, Aandachtloos trekt in 't mooie zonnegloren De vaart voorbij èn huis èn vestingwal, Waar eens het groote en schoone leven deinde In wappering van vlaggen en van lied, [pagina 167] [p. 167] In jubeling van klokken zonder einde, Om prinsenkomst opdagend in 't verschiet, Tot naar de kust der Noordzee, zegedronken! Waar 't Vlaamsch als vaste taal geboren werd, Onsterflijkheid ons taal reeds werd geschonken Door d'adel van Van Maerlant's geest en hert.... En Damme's glans en macht zijn thans verzwonden Het lijkt een sprookje uit verren, duistren tijd Stond daar nog niet, wel stom maar ongeschonden, Een visioen van gouden heerlijkheid, Een majesteit, ter eeuwigheid geheven Zooals geen volk als 't vlaamsche er ooit bezat Waarheen de vaart als zweeft in passie-streven: Stond Brugge er niet, de koninklijke stad! Arth. Coussens Vorige Volgende