| |
| |
| |
Plaatsnamen
Terdeghem (Nord).
A. 1002: Terdengim, Fay., bl. 100; V. Lok., bl. 71.
A. 1037: Tertingehem, V. Lok., bl. 84.
A. 1145: Terdenghem, V. Lok., bl. 141.
A. 1164: Terdengien, V. Lok., bl. 168.
A. 1167: Terdengem, V. Lok., bl. 175.
A. 1186: Terdenghem, V. Lok., bl. 195.
A. 1229: Terdingehem, V. Lok., bl. 259.
A. 1281: Terdenghem, V. Lok., bl. 397.
Men zou kunnen denken aan den onopgeklaarden stam, die, benevens in het ags. Trida, bij Först, in vier samengestelde namen voorkomt: Tridlindis, Tridmund, Triduin en Tridulf; doch eene omstelling van trid- in terd-, ten jare 1002, behoort geenszins tot de waarschijnlijkheden. Veeleer moet gedacht worden aan tard-, met om klank terd-, dat ook in Tardinghen (Pas-de-Calais) en in Tardingthon op Tardinghen, aanwezig is, en bij Först, in den alleenstaanden naam Tardbern aangetroffen wordt. Wat echter de beteekenis zijn mag van dit woorddeel tard-, weet ik niet te zeggen. Först, vergelijkt hier ags. darad = ‘jaculum, telum’, eng. dart; maar een ongerechtveerdigde overgang van d in nederduitsch t is onaannemelijk.
| |
Thuringehem.
A. 966: in pago Mempisco, Thuringehem, Fay., bl. 63, V. Lok. (ad. a. 964), bl. 38.
De text laat toe dit Thuringehem in de omstreken van Somerghem te plaatsen. In de huidige geographie vind ik het niet. Volgens Fay., zou het Drongen = Tronchiennes, zijn: wat niet behoeft weêrlegd te worden.
Hedendaags zou men daarvoor, daar de u toch wel kort is, Deureghem, Doreghem, of ook, aangezien de zachtlange o vóór r geern tot scherplange oo overslaat, Dooreghem verwachten. En inderdaad bestaat Dooregem, als aanhoorigheid van Bornhem (Antwerpen); of Doorezeele, op
| |
| |
Everghem (Oostvl.) en misschien Dorsel, op Nylen (Antwerpen, verwantschapt zijn niet Thuringehem en Dooregem, zonden alleen de oudere vormen kunnen uitwijzen.
Het woorddeel thur-, dat ook wel in den volksnaam Thuringi, en eenige duitsche en nog al veel angelsaksische namen aanwezig is, kan gevoegelijk in verband gebracht worden met het oudnoordsche werkwoord thora = ‘wagen, moed hebben’.
| |
Tippingehim.
A 966: Tippingehim, Fay., bl. 66, V. Lok. (ad. A. 964), bl. 42.
A. 965: Teppengihem, Fay., bl. 79. V. Lok., bl. 42.
Wij zagen hooger, onder Tatenghem, dat Tippingehim, naar alle waarschijnlijkheid, behoorde tot Desselghem. Fay., maakt er Tieghem van; wat niet zijn kan. De huidige vorm ware Tippeghem of Teppeghem, of zelfs Tepeghem, indien de dubbele pp alleenlijk eene bijzonderheid is der toenmalige spelling, zonder etymologische rechtveerdiging; vgl. Pottingehim, nevens Potingehem, Afflingehem, nevens Aflingehem, Rockingim, nevens Hrokingahem, Add-, Hattingim, nevens Atingehim, enz.
Voor mij is tip-, tipp-, nevens pit, put en andere, een natuurklank.
| |
Vanteghem, op Wetteren (Oostvl.).
A. 1007: Fatingehim, Fay., bl. 102, V. Lok., bl. 72. - Zonder twijfel moet Fantingehim gelezen worden.
A. 1036: Vantenghem, V. Lok., bl. 82.
A. 1040: Frautingehem, V. Lok., bl. 86. - Lees Fantingehem, vgl. Biekorf van verleden jaar, bl. 254.
A. 1281: Vantenghem, V. Lok., bl. 403.
Fant- vinden wij bij Först, in den naam Fanto, en misschien in Fantlindis. Mogelijk bestaat er verwantschap tusschen dit woorddeel en de woorden: vent, lanterfanten, hd. fant = ‘gekke jonker’ (uit het nederduitsch ontleend), mhd. vanz = ‘schalk’, nhd. Alfanz = ‘pocher, snoever,
| |
| |
bedrieger’. Doch de oorsprong dezer woorden en hun onderling verband zijn duister.
| |
Vloerseghem, op Smeerhebbe (Oostvl).
A. 1148: Florsengem, V. Lok., bl. 143.
Men vindt eenige persoonsnamen samengesteld met flor, = waarschijnlijk flôr, d.i. ‘vloer, bodem, vlakte’, zooals Florbertus (Fay.), Floresindus bij de Wisigoten. Maar wat is flôrs -? Hebben wij hier een suffix voorhanden? Of is flôrs - ontstaan uit namen als Floresindus? Een dergelijk verschijnsel hebben wij vermoed bij landr -, nevens land - in Landerghem en verder in Malderghem, z. Biekorf van verleden jaar, bll. 322, 324.
Eene even raadselachtige s ontmoeten wij in Everschem, op Okeghem (Oostvl.), vroeger Eversenghem. A. 1223. Recueil des Chroniques de Flandre, par J.J. De Smet, II, bl. 850). In de Chartes de S.-Bertin (Z. Biekorf, V, 1894, Bijblad, bl. XXVIII) verschijnt nog een oudere vorm van dienzelfden naam te weten Ebresingahem, ten jare 857, te vergelijken met de persoonsnamen Ebersindus en Eberswindus.
Hier mag ook Bursinghem = Busseghem, waarover op bl. 235 van verleden jaar gehandeld geweest is, weêr ter sprake komen. Daar zijn namen die schijnen samengesteld te zijn met buri = ags. byre = ‘zoon’, en bij Först, staat de naam Burswind, geboekt.
Wat er van weze, het scheen mij geraadzaam de aandacht te vestigen op het zonderling verschijnsel, dat in de drie namen Busseghem, Everschem en Vloerseghem waar te nemen is.
| |
Vryleghem, op Hulste (Westvl).
A. 966: Frigelineghim, Fay.; V. Lok. (ad A. 964), bl. 38: Fringelingehim, - Onnauwkeurig.
A. 965: Frigelingehem, Fay., bl. 79, V. Lok., bl. 42.
A. 969: Frilingim, in pago Flandrensi, Fay., bl. 80, V. Lok., bl. 43.
| |
| |
Deze plaats maakt deel uit van de gifte, door Baldwinus-Baldzo aan S. Pieters abdij geschonken. Onder Tatenghem hebben wij het eerste deel dezer schenkingsoorkonde meêgedeeld; na de woorden: Potingehem secus fluvium Vive, lezen wij verder, Fay., bl. 79: et forestum Methela ubi possunt saginari mille porci, et Sausele ubi CCCCti et Frigelingehim quam vendidit ei abba, et in foresto Feret silvam juxta fluviolum Fifta, ubi CCCC. = Hetzelfde, op een onbeduidend verschil na in de spelling, wordt herhaald in de oorkonde van 966 (V. Lok. 964).
Het woud Methela strekte langs Desselghem en Beveren, zooals wij vernemen uit eene oorkonde van 1035, Fay., bl. 106... restituit Sancto Petro silvam Methela dictam que conjacet ville Thraslingim et Beverne. Het is dus wel in dat geweste dat Frigelingim moest gezocht worden: Hulste ligt in de nabijheid van Desselghem en Beveren, en op Hulste is er een gehucht, dat, volgens Guyot Frères: Nouveau dict. des Communes, etc. Bruxelles, 1883, den name draagt van Vryleghemhoek. Geen twijfel dus of Frigelingahem en Vrijleghem zijn een en 't zelfde. - Er bestaat overigens een tweede Vryleghem op Molhem (Brabant).
Frigelingehem staat voor Frijeling -, gelijk Legia voor Leija. Daarin erkennen Frijilo, diminutief van een met den stam frijo = ‘vrij’ ge vormden persoonsnaam. Rechtstreeks uit frijo -, door *Frijingahem, stamt het Oostvlaandersche Vryghem, op Baeleghem.
Fay. vereenzelvigt Frigelingehem met Frelinghien en Verlinghem. Eene dergelijke veronderstelling wordt door de interpretatie van den hooger aangehaalden text stellig uitgesloten, en zou ook moeilijk in vereeniging te brengen zijn met de taalwetten. Van deze beide namen, die eenen gemeenschappelijken oorsprong kunnen hebben, heb ik geene oudere vormen; bijgevolg zijn zij moeilijk om te beoordeelen. Voorloopig zou ik ze terugbrengen tot *Frithilingahem, en dan stonden zij tot Veerdeghem, uit *Frithingahem, in dezelfde verhouding als Vryleghem tot Vryghem, en Dielighem tot Dieghem.
| |
| |
| |
Waereghem (Westvl.)
a. 995: Waringim, in pago Curtracinse, Fay. bl. 97; V. Lok. (ad a. 992), bl. 60.
A. 1040: Waringim, Fay., bl. 112, V. Lok, bl. 99.
A. 1070: Warenghem, V. Lok., bl. 99.
A. 1169: Warengem, Fay, bl. 189.
AA. 1275, 1281: Warenghem, V. Lok, bll. 376, 414.
In verschillende persoonsnamen komt een woorddeel War- voor, dat waarschijnlijkst behoort bij oudsaks. War = ‘opmerkzaam, voorzichtig (gewarig)’.
| |
Wesseghem, op. Ursel (Oostvl.)
A. 970: Wessingim, Fay., bl. 81, V. Lok., bl. 44.
Te vergelijken met Wasseghem op Deftinghe en op Baeleghem (Oostvl.). Wesseghem kan immers hetzelfde woord zijn, mits om klank van a tot e. Dan behoort het wel bij den stam hwasso-, oudhd. hwas, middelhd. was = ‘scherp, heftig, streng’. Bij Först. staat de naam Hwasmot.
Doch bij Serrure: Cartul. de S. Bavon, leest men Wissengem, a. 1171, bl. 56, hetgeen een stam wisso-, behoorende bij weten, vgl. ge-wis, veronderstelt, dien ik echter bij de eigennamen niet gebruikt vind.
| |
Wielinghem, vroeger eene plaats in Zeeland, verzonken tijdens de overstrooming van 1377.
Onder Bodewijk den Vrome en Abt Einhard (811-840):
Handschr. A: in pago Rodaninse... Wialingahem. Fay., bl. 31, V. Lok., bl. 12.
Handschr. B: Walingim, Fay., bl. 30; V. Lok., bl. 12 en V.d. Put., bl. 78: Wialingim.
A. 839: in pago Rodaninse... Uui lingahem, en verder Uuielingahem, V. Lok., bl. 18.
Onder Karel den Kale (840-877):
Handschr. A: Willingahem, Fay., bl. 37; V. Lok., bl. 13.
Handschr. B: Wilengim, Fay., bl. 36; V. Lok., bl. 13.
Men vergelijke de persoonsnamen Wialo, Wieland, Wealfrid, enz., die een germ. wêl- veronderstellen, dat
| |
| |
niet heel duidelijk is, maar kan verwant zijn met ons woord ‘wel’, en misschien in 't Schotsche woord weel = eng. well, bewaard is. De grondbeteekenis schijnt te zijn: ‘geschikt, gevoegelijk, passend, gunstig’.
| |
Worteghem, (Oostvl.).
A. 964: Wrattingim, Fay. bl. 77; V. Lok. bl. 40.
A. 1281: Wortenghem, V. Lok. bl. 394, 395.
Wijziging van a tot o onder invloed eener voorgaande w, en omzetting van r, zijn twee verschijnselen die met onze taalwetten overeenstemmen; volkomen dezelfde ontwikkeling hebben wij in 't vlaamsche woord worte, ndl. wrat, uit middelnederlandsch wratte.
Wrattingim geeft ons eenen naam Wratto of een naamdeel wrat- aan de hand. Dit brengen wij in verband met het gotische werkwoord wratôn, dat wil zeggen ‘gaan, reizen’. Andere woorden met dezelfde grondbeteekenis dienen tot het vormen van germaansche persoonsnamen; b.v. gang, sinth (= ‘weg’, behoorende bij zenden), fara, fôr, fard (= ‘vaart, reis krijgstocht’ behoorende bij varen, met de oudere beteekenis van ‘gaan, reizen, zich voortbewegen’), wandal (behoorende bij wandelen); misschien ook wad (behoorende bij waden, lat. vadere = ‘gaan, voorwaarts dringen’), niet onmogelijk ware het ook ris- (behoorende bij rijzen en reizen) en wig (= weg) in de germ. namen terug te vinden. Mogelijk hadden onze voorvaderen bij 't gebruik dezer woorden vooral ‘een vijandelijken optocht, eene heervaart, een krijgstocht’ in 't oog, hetgeen ook best met hunne oorlogszuchtige gevoelens strookt. In alle geval mag een naamdeel wrat-, verwant met got. wratôn, zonder bedenken vooruitgezet worden.
Förstemann kent geene namen met wrat-, doch geeft aan: Waratto (Warato, Guarato), Waratlin en Waratlindis; hij vraagt of wij daaruit tot eenen stam warat-mogen besluiten, en welke dan dezes etymologie ware. Welnu, deze namen berusten uitsluitend op romaansche (hier bepaaldelijk fransche) overlevering; het is mijns
| |
| |
inziens klaar en duidelijk dat de Romanen het hun lastige wrat zullen uitspreekbaar gemaakt hebben door het inschuiven eener a tusschen w en r. Zoo is het immers dat zij plegen te werke te gaan; b.v. in hanap, harangue, canif, canapsa uit hnapp, hring(a), knîf, knappsack; en vooral, voor wat aangaat de verbinding wr, in varech, behoorende bij ons woord wrak; varangue, behoorende bij wrang (scheepsterm), mndd. wrange; oudfransch guaraignon, spaansch garañon, ital. guaragno, uit middellatijn waran(n)io (reeds in de Lex Salica) = ‘hengst’, uit germ. *wranjon-, ohd. wrenno, ags. wrenna, of ook uit *wrainjon-, ohd. rein(n)o, ags. wrâêne, os. wrênio, mnl. wrene. Geen twijfel de zevende-eeuwsche hofmeier Waratto of Warato (beide vormen zijn mogelijk) droeg den hooger vermoeden naam Wrat(t)o; en 't is het opmerken weerd dat de zoo lang duister gebleven naam in Worteghem moest zijne verklaring vinden.
| |
Woubrechteghem (Oostvl.).
A. 1183: Woubrechenghem, V. Lok., bl. 190.
A. 1186: Woubrechtenghem, ib., bl. 195.
A. 1198: Wolbrechdenghem, ib., bl. 207.
A. 1205: Woubrectenghem, ib., bl. 229.
A. 1201-9: Wolbrechtengem, ib., bl. 407.
A. 1281: Woubrechtenghem, ib., bl. 407.
Dit is, in oudere taal *Waldberhtingahem; Waldberht of Waldbertus is samengesteld uit de stammen waldo- = ‘heerschen’, en berhto- = ‘glanzend’, eng. bright.
| |
Wroenlegem, naam eener hofstede op Avelghem, in 1252.
A. 1252: Concessimus... quandam pechiam terre... ante Curiam nostram jacentem que vulgariter dicitur Wroenlegem, Fay. bl. 233.
Lezen wij Vroenlegem, en nemen wij in aanmerking dat oe eene scherplange oo kan voorstellen, dan mag deze naam de middeleeuwsche gedaante zijn van een ouder *Fraunilingahem, *Frônilingehem, *Frônlingem, *Vroon- | |
| |
legem, uit *Fraunilo, uit fraun- dat aanwezig is in vroondienst, lid. Frohnleichnam, en behoort bij ohd. frô- = ‘heer’ en ons woord vrouwe = ‘domina’.
| |
Wyleghem, op Sint-Denys-Boucle (Oostvl.)
A. 1036: Willenghem, V. Lok. bl. 82.
A. 1040: Wilingemh, Fay. bl. 111; V. Lok. bl. 87: Wilingem.
A.A. 1040, 1198: Willengen, V. Lok. bl. 86, 207.
12de, 13de eeuw: Wilenghem, Fay. bl. 136.
A.A. 1125, 1163, 1169: Wilengem, V. Lok. bl. 127, 159, 177, 178.
A.A. 1140, 1246, 1281, 1285: Wilenghem, V. Lok. bl. 137, 278, 400, 402, 407, 433.
A. 1205: Willenghem, V. Lok. bl. 229.
Het waarschijnlijkste is dat wij hier te doen hebben met een ouder *Wîhilingahem, afgeleid van *Wîhilo, verkleinwoord van den werkelijk bestaanden naam Wiho. Deze behoort bij os., ohd. wîh = ‘heilig’, of bij het ohd. werkwoord wîhan = ‘kampen’.
| |
Zedelghem, (Westvl.).
Reeds Zedelghem geschreven, om het midden der 13de eeuw; verder in 1266 en 1281, V. Lok. bl. 292, 350, 404.
Uit *Sidilingahem, afgeleid van den naam *Sidilo verkleinvorm van Sido, behoorende bij Sidu- = ‘zede’. Dit Sidu- hebben wij ook in de samengestelde namen Sidewit bij Fay.; Siduger, Sedeleuba, enz bij Först.
In den omtrek spreekt men Zillegem: hier hebben wij eene nieuwe toepassing van de hooger, bl. 132 van verleden jaar, aangemerkte wet. De intervocalische d moest wegvallen in de 15de eeuw; daar blijft *Zeelgem, dat, met klankverkorting vóór lg van zachtlange e tot korte open e, schriftelijk voorgesteld door i, en ontwikkeling van eenen doffen klinker tusschen l en g, moest overgaan tot Zillegem.
Bemerken wij dat de aldaar, bl. 132, vooruitgezette
| |
| |
ontwikkeling van Geudelghem, door Geulghem, tot Gulleghem, door de feiten bevestigd is. Immers in het Bulletijn van den Geschied- en Oudheidkundigen kring te Kortrijk, 1907-1908, op bl. 184, lezen wij in eene kerkrekening van 1469-70 Guedelghem en Guelghem (zoodat het sterretje bij Geulghem mag wegvallen). In 1661, treft men nog Guelleghem aan, ib. bl. 185; in de achtiende eeuw schrijft men Gulleghem en Gullegem, ib. bl. 187, 189, 190.
| |
Zerkeghem (Westvl.).
Zerkeghem, om het midden der 13de eenw, bij V. Lok. bl. 292.
Waarschijnlijk uit Sarkingahem. De hd. namen Sarhilo, Sarchilo bij Först, veronderstellen een Nederduitsch Sark-, waaraan men, door vergelijking met de baltisch-slavische talen, de beteekenis van ‘bewaken, behoeden’ mag toekennen. - Niet onmogelijk ook is een oudere vorm *Sarikingahem, uit *Sariko (hd. Saricho), diminutief van Saro, behoorende bij het oudhd. Saro = ‘wapenrusting’.
Adzo
|
|