| |
| |
| |
| |
Volkskundige Boekenschouw. 1908. I.
Bibliographia ‘Folklorica.’ 1908. I.
Ons eerste verzameling: van alles wat binnen den laatsten tijd (in en korts vóór 1908) verscheen, van of aangaande West-Europeesche folklore. |
Hic est scripturarum, superioribus temporibus (hoc ao et paulo ante hunc am 1908) de ‘folk-lore’ occidentalis Europae editarum, primus quem tentavimus index. |
Folklore (of althans het voorwerp ervan) is voor ons: alle uiting van de bedrijvigheid eener gemeenschap, wanneer deze handelt uit neiging; m.a.w. folklore is dat wat de ‘menschen’ onwetenschappelijk wetende zijn, en bijgevolg daarom zeggen of doen, betreffende alles wat hen slaat of aanbelangt. |
‘Folk-lore’ cum dicimus obiectivè intelligatur oportet, ut nobis quidem videtur, omnis manifestatio cuiuscumque multorum actionis secundum naturales habitus agentium; a.v. omnis humanorum non-scientifica notio, proindèque et locutio et actus, circa ea quibus affecti fuerint aut tracti. |
Folkloriesche daadzaken zijn dat wat ze aldus uitspreken of afdoen, en dat wat hiervan overblijft. Deze daadzaken zijn derhalve van-aard gemeenschappelijk, en verder van-hoedanigheid beleefd (versta doorgeleefd), verspreid en wat verouderd. |
‘Folk-lorica’ facta talia sunt quae ita vel ore vel gestu proferantur, quaeve haec dicta aut gesta subsistendo consequantur. Quae ergo facta ex natura sua vulgata erunt, ex qualitate verò exercita, ac frequentia, necnon aliquid saltem vetera. |
Opstellen over folklore zijn er tweederlei: ofwel deze waarin enkel het bestaan der bovenstaande daadzaken of van hunne hoedanigheden geboekt en drukvaste gemaakt wordt; ofwel dan ook deze waarin gezocht wordt naar de reden van dit hun bestaan of van hun zoo-bestaan. De eerste opstellen behooren de waarheid eens-voorgoed oordeelkundig te betuigen (wat ze somsal niet doen); de tweede bespreken en herbespreken redekundig haar beginsels (of ten minste deze handeling mag men van hunnentwege verwachten). |
Inquisitiones autem de re ‘folklorica’ dantur specie duae: alterae in quibus praedicta facta aut esse aut taliter se haberi confirmantur, alterae verò in quibus de huius essendi aut taliter se habendi ratione quaeritur. In illis res vera semel significetur sed criticè (quod non semper fit); in proximis e contra, semel et iterùm, logicè veri principia indagentur. |
| |
| |
Uit deze grondbegrippen voort namen we de schikking over onzer bibliografie, en de grenzen waarbinnen we ze sloten. |
Quae omnia erant quare bibliographiae nostrae nostram dispositionem nostrosque fines circumscriberemus. |
I. Vooraan komen erin: opstellen uit wetenschappen die vreemd schijnen aan de volkskunde, wanneer echter uit deze opstellen iets baten kan om folklore te bespreken: dus opstellen uit de hulpwetenschappen. Zoo zijn er van leiding en van boekenkennis, ook van algemeene tijden- en landen- en volkenkennis; weder andere behooren tot vier wetenschappen die aleens rechtstreeks, maar evenwel uit een algemeen opzicht, de folkloriesche daadzaken bespreken, nl. tot de oudheid-, letter-, en ziel- en taalkunde. |
I. In primam partem mittuntur: quaestiones quaedam ad scientias auxiliarias quae pertinent, np. quando ad rem ‘folkloricam’ illustrandam, aliquid ex eis quamquam generalioribus adhiberi posse videtur: ut sunt spectantes ad methodologiam, ad bibliographiam, ad omnium saeculorum vel regionum vel populorum memoriam; etiam ad quatuor scientias quae nonnunquam ipsa facta ‘folklorica’, sanè generatim, in medium vocant, sc. archeologiam, litteraturam, atque psychologiam et linguisticam. |
Daarna volgt de tweederhande verzameling oprechte opstellen van folklore: te weten |
Hanc primam partem excipiunt bipartitae merae de re ‘folklorica’ indagationes: |
II. De opstellen die enkel de daadzaken aanbrengen, met oordeelkundige bepalingen erbij, maar zonder anders meer. We noemen deze daadzaken gronden: immers we aanzien ze, niet als dat waarbij de volkskunde zal hoeven te stoppen, maar integendeel als dat waarbij ze moet aanvangen, anders gezeid als gronden waarop dient gesteund om wetenschappelijke vorschingen te plegen. Deze uitgaven van gronden zijn van algemeenen inhoud of ze 'n zijn 't niet: in 't laatste geval beboeken ze daadzaken of van gesprokenen of van bedrevenen aard, of het tuig dat ertoe porde of hielp of eruit ontstond, of nog de geschriften die daarvan als de eenige getuigenissen overgebleven zijn. |
II. Alterae, apparatu critico certè nec ullo alio ornatae, sola facta afferentes. Quae facta fontes vocamus, quippe quae non ut terminos habemus quibus non excessis ars ‘folklorica’ contineatur, sed potius ut sedes ad veritatem exsequendam, a.v. ut fontes unde scientificae quaestionum solutiones hauriantur. Amplectentur autem indagationes istae, si non generalia facta, tunc quosdam sermones aut habitus, varias quoque materias sermonum habituumve modo dictorum causas aut effectus, tandem scripturas attestiones quasi quae forsan solae factis superstites fuerint. |
III. Daarna de vorschingen over vermelde daadzaken. Op de algemeene studieën volgen daar de bizondere: nl. eerst over voorvallen uit 't dagelijksch leven, voorvallen die als uit physieken ofte levenschappelijken nood in en om 's menschen doening ontstaan: dat is in en om 's menschen huiselijk binnenleven, of in en om het leven van buiten de huiselijkheid. Ten |
III. Alterae verae de supradictis factis inquisitiones erunt. Scrutationibus generalibus connectentur aliae particulares: imprimis de his quae quotidie geruntur, np. de talibus eventis qualibus, quasi ex physicis necessitatibus, humana vita seu interior seu exterior involvitur; ac postea de incurrentibus, sc. de gestis quae prope fiunt ex eo quod quisquam necessitatem in volun- |
| |
| |
tweede de bizondere vorschingen over gebeurtenissen van toevalligen oorsprong, voorvallen die uit 's menschen vrije doening voortspruiten, welkdanig ook de mate van deze vrijheid weze: zoo de godsdienstige, rechterlijke, lastgevende, lustwekkende en geneeskundige. |
tatem verterit: ut de religiosis, iuridicis, operosis, ludicris atque medicinalibus. |
't Is gemakkelijk te zien dat we in onze boekenschouw getracht hebben aan velen voordeel te doen: aan de liefhebbers die hunne nieuwsgierigheid kunnen erdoorheen laten weiden, dan aan de vakmannen die wel ook naar de daadzaken der folklore zoeken, doch met het doel erover te redenen samen met andere vakmannen die er reeds over nagedacht en geoordeeld hebben. Want we herhalen 't, het beoefenen der folklore kan als een afzonderlijk wetenschappelijk vak aangezien worden, met eigen werkwijze en streving naar een eigen slag waarheid waarvan de folkloriesche daadzaken als even zooveel zakelijke, spraak- en daad- en schriftelijke getuigenissen kunnen doorgaan. |
Ita videre est nos in nostra curanda bibliographia commodis serviisse quamplurium: id est non solum novitatis ‘folkloricae’ avidorum, sed etiam propriè rei scientificae peritorum sc. eiusdem novitatis quidem amantium, ei verò perpendendae vel disputandae se daturorum. Sanè, iterùm dicemus, ut peculiaris disciplina adspici potest studium rei ‘folkloricae’, peculiaribus methodo ac regulis utens ad peculiarem quamdam veritatis partem detegendam, ad cuius propemodo reale vel dictum vel actum vel scriptum testimonium ‘folklorica’ facta vocari posse videntur. |
Op alle deze beschouwingen berusten dus de keus en de uitgebreidheid onzer indeeling. Mochten we hopen de zaak niet kwalijk opgevat te hebben. |
His omnibus respectis, qualem et quantam nostrae bibliographiae dispositionem faceremus nos rectè statuisse speramus. |
Van uitvoeringswege: met groote moeilijkheden hebben we spel gehad, nl. in zake begrenzing onzer opzoekingen. In den tijd vooral: beginnen met enkel deze uitgaven, die in 1908 verschenen waren, was onmogelijk, daar veel tijdschriften op hunne tijdaanwijzing ten achteren zijn, en daar juist om deze reden ook veel boeken voor de eerste maal vermeld zijn geweest in 1908, die nochtans reeds uit 1906 en 1907 dagteekenden. Dan aangaande de volledigheid der stoffe, nog ontbraken ons voor dezen eersten keer tijdschriften die ons voor de volgende maal, hopen we, wel onderhanden zullen zijn. Met een woord, we hebben wis te veel en te weinig opgegeven; onze eerste poging achten we daarom zeer verbeterbaar, en zullen in 't vervolg tot 't verbeteren ervan streven. |
Non tamen fuit res nullius operae, ante omnia dum limites eius agebantur. Ita quoad chronologicos: minimè prima vice accipienda videbantur sola ea quae hoc anno 1908 edita fuerant, quum plurimis iam edendis ephemeridibus morae quaedam incessissent, obque eam causam varii libri, temporum ordine quamquam antiquiores, ante hunc annum denuntiati at annotati saltem non fuissent. Deinde adhuc deficiebant nobis hac prima vice, ad indicem nostrum complendum, ephemerides nonnullae, quibus speramus fore ut proxima vice abuti queamus. Quid multa? Profectò inter nimium et parum nos manet nostri indicis numerandi ratio quaerenda; quam, quibus rebus potuerimus, in posterùm sedulò deprehendendam quaeremus. |
| |
| |
Ondertusschen heeten we ten besten welkom alle beoordeelingen en aanwijzingen die ons daartoe zullen aangebracht worden; we nemen de gelegenheid te baat om dezen te bedanken die ons reeds, van hier en van uit vreemde landen, eenigszins eenige ondersteuning verleenden.
L. De Wolf |
Ceterùm monitionibus, quaecumque nos interim foverint, delectabimur; iamque, siquidem occasionem quam optabamus hic tenemus, omnibus illis qui nobis, ex Belgio nostro vel ex aliis terris, hactenùs quantulamcumque opem tulerint, gratias agamus, habemusque. |
Om des te bondiger altijd dezelfde aanwijzingen voor te stellen, hebben we voor de namen van tijdschriften afkortingsteekens aangenomen die we op een blad hieraangevoegd uitleggen. Verder wijzen we aan: dat een werk niet een boek is maar een opstel uit een tijdschrift, door -; eene beoordeeling staat tusschen ( ); de steller dezer beoordeeling wordt aangeduid door =. |
Quibus brevius semper easdem significationes traderemus, suas quibusque ephemeridibus notas induximus, easque notas in addita pagina explanandas curavimus. Quaestionem quamdam non esse ex libro sed ex ephemeride aliqua sumptam ostenditur signo -; nuntiatam alicubi aut annotatam esse aliquam quaestionem refertur inter signa ( ); deinde eius notationis scriptoris nomini praemittitur signum =. |
Hoofdingen van opstellen die in 't Duitsch Engelsch of Fransch stonden, en genoegzaam verstaanbaar waren uit henzelven, lieten we zonder uitleg en overzetting. In tegenovergesteld geval, of daar waar daartoe belang bij scheen, voegden we een woord bij over inhoud en weerde. |
Titulos quaestionibus Germanicè Anglicè aut Gallicè inscriptos, vel de se satis planos, nulla subiecta conversione aut interpretatione indicavimus; sin autem, aliter. |
| |
I. Hulpwetenschappen. - Scientiae auxiliariae.
1. Handleiding. - Methodologia.
1 J.G. Frazer. Questions on the Customs, Beliefs, and Languages of Savages. Cambridge, Trinity College, 1908, in-12, 51 p. (REES. 1908, t. I, p. 63-64). |
Vraag- en aanteekenboek voor volkskundige opmerkingen. |
Series solvendarum interrogationum. |
2 E. Mogk. Zu dem Rockenlied...... - MVSV. 1906-1907, bd. IV, S. 235. |
Betreffende een vroeger uitgegeven spinsterslied waarvan nu de maker ontdekt is, wijst E. Mogk op 't verschil tusschen een volkslied en een vervolkscht-lied. (Vgl. tk 148). |
Ratione methodi notatur non idem esse canticum a populo sibi aequatum ac canticum verè populare. |
3 A. Olrik, C.W. von Sydow, K. Krohn. Första meddelande från förbundet F.F. - DSt. 1907, s. 221-226. |
Eerste mededeeling (en voorstelling) van 't verbond F.F. (= Folklore-Vorschers). Doel: in verschillende landen malkaar aan volkskundige stoffe, vertalingen, verzamelingen, uitgaven enz. te helpen. |
Summa recenter instituti caetus F.F., np. ethnologicorum ex variis nationibus mutuas operas sibi traditurorum. |
| |
| |
| |
2. Gronden tot grond- of boekaanwijzing. - Fontium studiorumque fontes.
4 L. Dietrich. Volkskundliche Zeitschriftenschau für 1905. Leipzig, Teubner, 8o, 366 S. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 2, Umschlag, S. 2 = K. Frank). |
5 H. Gaidoz. De l'Étude des Traditions populaires ou Folk-lore en France et à l'étranger. (Extrait des Explorations Pyrénéennes. Bull. trim. de la Soc. Ramond, 1906, p. 174-193). |
6 A. John. Quellen zur Egerländer Volkskunde. - UE. 1907. Bd. XI, S. 1-5 |
Aanwijzing eeniger gronden tot Egerlandsche volkskunde, mitsgaders drie uittreksels uit Hugo von Trimberg (1260-1309), uit J.C. Pachelbel von Gehaag (1716), en voornamelijk uit Ida v. Düringsfeld's ‘Hochzeitsbuch’ (1871); dit laatste gaat over de huwelijksplechtigheid in Egerland. |
Notantur quidam fontes ethnologiae Egerlandicae, ex quibus speciatim tria excerpta. |
7 N.W. Thomas. Bibliography of Folk-lore, 1905. London, David Nutt, 1906. (JAF. 1907, XX, 88 = A.F.C.). |
|
8 E.K. Blümml. Quellen und Forschungen zur deutsche Volkskunde. I. Heitere Volksgesänge aus Tirol, ges. von F.F. Kohl. II. Bremberger Gedichte von A. Kopp. Wien, Ludwig, 1907. M. 6 und M. 2. (MUBV. 1907, Bd. II, S. 96 = O. Br[enner]; DG. 1908, Bd. IX, Lief. I, Umschlag, S. 3-4 = K. Frank.) |
't Eerste boek is letterkunde in volkstrant; 't tweede is middeleeuwsche minnezangersstoffe van en over Reinmar von Brenneberg (MUBV.). |
Litterarum popularium germanarum: I. renovamen quoddam, II. fons mediaevalis aliquis. |
|
9 J. Bergsma. Woordenboek, bevattende Dreutsche Woorden en Spreekwijzen. Groningen, Wolters, 1e afl., 1906, 128 bl., volledig in 4 afl. tegen G. 1,25. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 42-43 = A. D[e] C[ock]). |
Veel belangrijke dingen over velerlei volksgewoonten, zeden en gebruiken (V.). |
Idioticon ex Drenthe. |
10 H. Fischer. Schwäbisches Wörterbuch. Lieferung 7-18 (Bett-verrotten). Tübingen, Laupp, 1903-1907. Je 3 M. (ZDM. 1908, Bd. III, S. 84-86 = Ph. Lenz). |
11 R. Forrer. Reallexikon der prähistorischen, klassischen und frühchristlichen Altertümer. Stuttgart, Spemann, O.J., viii-943 S., M. 28. (Gl. 1908, Bd. XCIII, S. 81.) |
Zaakwoordenboek van hoofdzakelijk belang (Gl.). |
Realium pretiosissimum lexicon. |
12 G. Gezelle. Loquela tot woordenboek omgewerkt. Antwerpen, Ndl. Bkhandel, 8o, 5 eerste afleveringen. Fr. 2 de afl. |
Bekende verzameling van West-Vlaamsche spraakwijzen en woorden, met folklorieschen uitleg bij. |
Idioticon linguistico-ethnologicum ex Flandria Occidentali. |
| |
| |
13 M.J. Koenen. Verklarend Handwoordenboek der Nedl. Taal. Vooral ten dienste van het onderwijs, bevatt. ruim zestigduizend woorden en uitdrukkingen op allerlei gebied. 6de herz. en aangev. druk. Groningen, Wolters. 1907, 8o, 743 bl. G. 2,50. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 82-83 = A. D[e] C[ock]). |
Daarin ook daadzaken uit de godenleer. |
Glossarium explanatorium linguae Neerlandicae. |
14 C. Musatti. Il gergo dei barcaiuoli veneziani e Carlo Goldoni. Venezia, Pellizzato, 1907, in-8, 12 p. (ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 102 = P[itrè]). |
De volkstaal der venetiaansche bootsgezellen opgeteekend door een der sterkste spreekwoordenkenners (ASTP.). |
Nautarum Venetiae inquinatus sermo. |
15 A. Tonioni. La sapienza dei secoli: dizionario di proverbi, consigli, sentenze, ammaestramenti. Milano, 1907, in-16o, 540 p. |
|
16 Almanac Carsinol pour 1908. Montauban, Imprimerie Coopérative, in-12, 80 p., Fr. 0,15. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 34). |
17 Armanac Niçart. 1908. Nice, Imprimerie des Alpes-Maritimes, in-8, 146 p. ill. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 38-39). |
18 G. Gezelle's Duikalmanak voor 't jaar 1908. Antwerpen, Ndl. Bkhandel, Fr. 1. |
De bekende Westvlaamsche volkskundige almanak; heruitgave van een voorgaande jaar. |
Calendarium ethnologicum ex Flandria Occidentali. |
19 Kalender für Ortsgeschichte und Heimatskunde im Kreise Eckartsberga auf das Jahr 1908. Pf. 35. (MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 274). |
20 W. Müller. Kalender für das Erzgebirge, Vogtland und die Sächsische Schweiz. Leipzig, A. Strauch, 1908, M. 1. (MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 274.) |
|
21 R. Andree. Das neue vlämische Museum für Volkskunde in Antwerpen. - ZVV. 1907, Bd. XVII, S. 457-460. |
Inrichting en verdiensten. |
Quid Museum ethnologicum Antverpiense sit valeatque. |
22 A. De Cock. Een Muzeum voor Vlaamsche Folklore te Antwerpen. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 51-57. |
Ontstaan, inrichting, beoordeeling. |
Quomodo se habuit habetque Museum ethnologicum Antverpiense. |
| |
3. Geschiedenis, landen- en volkenkunde. - Historia, geographia, ethnologia.
23 Auswanderung vom Eichsfelde. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 22-24. |
Lange is 't dat uitwijkingen geschieden uit de streek van Eichsfeld: oorzaken daarvan, doel, en doeningen; om van alles te doen tot orgeldraaien toe. - Nog een kleine poging, en 't opstel was wetenschappelijk. |
Multarum iam perque multos annos ex Eichsfeld factarum migrationum causae, fines et usus. - Magis criticè videtur fuisse disserendum. |
| |
| |
24 F. Jónsson. Knytlingasaga, dens Kilder og historiske Vaerd. - Det kongelige Danske Videnskaberner selskabs skrifter. VIe Raekke, in-4: historisk og filosofisk Afdeling. København, Høst, 1900-1907, b. VI, s. 1-41. |
De legende der XII-eeuwsche deensche koningen, haargronden en geschiedkundige weerde. |
Legenda Danorum regum ex seco XIIo eiusque fontes et auctoritas historica. |
25 F. Lot. Mélanges d'histoire Bretonne (VIe, XIe s.) Paris, Champion, 1907, in-8, 478 p. Fr. 15. |
Daarin levens van Heiligen. |
Cum hagiographica parte. |
26 A. Robertson. Discourses on the History, Art and Customs of Venice. London, Allen, 1907. |
|
27 A. Hettner. Grundzüge der Länderkunde. Band I: Europa. Leipzig, Spamer, 1907, 8 Taf., 347 Kärtch. im Text. (Gl. 1908, bd. XCIII, S. 18 = Passarge). |
Algemeen overzicht over Land- en Menschenaard, en beider betrekking. |
Fundamenta geographiae. De regionum hominumque natura, mutuaque accommodatione. |
|
28 Au pays des échasses. - LT. 1907-1908, t. X, p. 139-146, ill. |
De streek in 't Zuid-Westen van Frankrijk, en eenige gebruiken eruit. |
Nonnulli ex Regione Grallarum Gallica usus. |
29 S.-J.B. Paysannes Roumaines. - Fe. 1908, t. VIII, p. 102-103, ill. |
Dracht en geest der Roumeensche boerin. - Vluchtig. |
Celeriter de Roumanicae agrestis feminae vestitu necnon indole. |
30 A.F. Cremer - J. Ligthart. Op de fiets door Nederland. Leesboek voor de lagere school. 5e druk. 1e Stukje, 2e gedeelte. Groningen, Wolters, 1907, 104 bl. G. 0.30. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 84). |
Een en ander over zeden en gewoonten (V.). |
De ‘velocipedestri’ quodam itinere facto per Neerlandicam regionem huiusque mores. |
31 J. Haize. Une Commune bretonne pendant la Révolution. Saint-Servan. Paris, Champion, in-8, xi-281 p. Fr. 5. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 47). |
Eenige gebruiken. |
Aremorici mores seculo elapso. |
32 P.L. Hervier. Le Blanc. - MLP. 1908, t. X, p. 339-350, ill. |
Maatschappelijke geschiedenis van een stedeken in Berry. - Een verstrooiing. |
Narratur de hoc Biturice oppido, - sed non docetur. |
33 P. Jousset. L'Espagne et le Portugal illustrés. Collection in-4o Larousse. Paris. Fr. 22. |
34 R. Launay. Visions Madrilenes. - MLP. 1908, t. X, p. 331-338, ill. |
Aard, bezigheden en vermaken van 't Madridsche volk. - Om te lezen slechts. |
De plebis indole, negotiis et ludicris varia - non seria. |
35 M. Léra. La cité fantôme. Venise à travers les âges. - MLP. 1908, t. X, p. 277-291, ill. |
Bondig de maatschappelijke geschiedenis van Venetieën, met eenige volkskundige daadzaken: plechtigheden en blijdagen. - Vermakelijk. |
Historica quaedam, ethnologica alia. - Nulla gravia. |
| |
| |
36 M. Monmarché. Le Portugal. - TCBBull. 1907, t. XIII, p. 387-391; 1908, t. XIV, p. 21-23. |
Algemeene gedachte over de streek en haar bijzonderheden; met hier en daar volkskundige daadzaken. |
Lusitaniae situs necnon varia instituta. |
37 F. Ouverleaux-Lagasse. En Cornouailles et aux îles Scilly. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 51-56. |
Kennismaking met de streek, mitsgaders enkele volksgebruiken. |
Cornubiae facies moresque. |
38 M. & Fr. F. Pöpperl. Aus dem Kaiserwalde. - UE. 1907, Bd. XI, S. 40-42. |
Sangerberg van 't verleden geslacht, in maatschappelijk en huishoudkundig opzicht. |
Quaedam ex historia sociali et economica Sangerbergensi. |
39 E. Rahir. En Bretagne. Les monuments de l'époque des dolmens. - TCBBull. 1908, t. XIV, p. 73-77, ill. |
Een samenvattend kijkje over de menhirs, cromlechs, dolmens en tumuli uit Bertanjen. Enkele volkskundige beschouwingen daarbij. - Verzettelijk. |
Leviter de archeologia et ethnologia Britannorum. |
40 J. Rongé. La ville de Ligueil et le canton pendant la Révolution. Paris, Lechevalier, in-8, 82 p. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 47). |
Eenige volksgebruiken hier en daar (RTrP.). |
Gallici populares usus exeunte seculo XVIIIo. |
| |
4. Oudheidkunde en beeldende kunsten. - Archeologia, artesque pulchrae.
41 O. Almgren. Nordiska stenåldersskulpturer. Fv. 1907, s. 113-125, fig. (Vgl. G. Hallström. Nordskandinaviska hällristningar. - Fv. 1907, s. 160-189. |
Noordsch steentijdkapwerk: mannekens, muilkens... in lei of kei, op kam of hamer, enz... (verder door G. Hallström vergeleken bij noordskandinaafsche rotsbeëtsingen). |
Septentrionalia simulacra ex ‘aetate lapidea’ (ulterius ab G. Hallström cum aequalibus scalpturis collata). |
42 G. Hallström. Nordskandinaviska hällristningar. - Fv. 1907, s. 160-189, fig. |
Noordskandinaafsche rotsbesnijdsnels (Vgl. tk 41). |
Scalpturae ex Scandinavia septentrionali. |
|
43 U.B. A propos de pleureuses. - J. 1908, t. XII, p. 5-7. Vgl. Ald. 1907, t. XI, 162. |
‘Le velum aux crosses épiscopales et abbatiales’... Oorsprong, uitzicht, verwording. |
Episcopalis necnon abbatialis veli fata. |
44 Der Roland in Nordhausen. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 48, mit Abbild. auf S. 46. |
Soort Klokke Roeland te Noordhausen in Saksen. Geschiedenis ervan bondigweg. |
De sorte Campanae ita vocatae. |
| |
| |
| |
5. Letterkunde en levende kunsten. - Litterae, artesque dulces.
45 W. Golther. Tannhaüser in Sage und Dichtung des Mittelalters und der neueren Zeit. Sonderabdruck aus Walhalla. München, Callwey. |
46 W. Golther. Tristan und Isolde in den Dichtungen des Mittelalters und der neueren Zeit. Leipzig, Herzel. |
47 W.M. Hart. Ballad and epic, a study in the development of the narrative art. (Studies and notes in philology and litterature, vol. XI). Boston, Ginn. |
48 G. Kalff. Geschiedenis der Ned. Letterkunde. 2e deel. Groningen, Wolters, 1907, gr. 8o, 535 bl. G. 6,30. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 39-40 = A. D[e] C[ock]). |
Daarin het slot van het 2e boek: Oorsprong en ontwikkeling van het drama; en het 3de boek: Volkskunst. |
Neerlandicarum litterarum historia. De arte populari. |
49 L. Thuasne. Rabelais et Villon. Paris, Champion, in-8. Fr. 2. |
|
50 O. Böckel. Psychologie der Volksdichtung. Leipzig, Teubner, 1906, 8o, 432 S.M. 7. (MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 239-240 = E. M[ogk]; UE. 1907, Bd. X, S. 24 = A. John). |
Ontstaan en aard en invloed van 't lied overal, doch vooral in Duitschland. Hoofdzakelijk werk (MVSV). |
Opus praecipuum. |
51 L. Läszer. Die deutsche Dorfdichtung von ihren Anfängen bis zur Gegenwart. Salzungen, Scheermesser. M. 1,80. (UE. 1907, Bd. XI, S. 71 = A. John). |
Invloed van 't landleven op de duitsche letterkunde, van 't begin af. |
Quomodo Germanas in litteras rustica vita valuerit. |
|
52 J. Rautenstrauch. Luther und die Pflege der kirchlichen Musik in Sachsen (14-19 Jahrh.) Leipzig, Breitkopf, 1907, 8o, viii-472 S.M. 6. (MVSV. 1906-1907, Bd. IV. S. 243-244 = E. M[ogk]). |
Kerkmuziek voor en na Luther in Saksen. Een inkijk in 't volksleven van wel een honderd vlekken (MVSV.). |
Etiam ethnologicè res inspicitur. |
|
53 L.V. Gofflot. Le théâtre au collège du moyen âge à nos jours. Avec bibliographie et appendice: Le cercle français de l'Université Harvard. Paris, Champion, in-8, pl. Fr. 7,50. |
54 P. Harispe. Perkain. Paris, Plon, in-12, 132 p. (RTrFF. 1908, t. IX, p. 33-34). |
Uitgave van een tooneelspel met inlichtingen ervóor die nuttig zijn tot de geschiedenis van 't volkstooneel en 't volkslied uit Biscaya (RTrFE.). |
Fabula necnon commemorationes ex arte populari dramatica Biscayensi. |
55 Il teatro in Italia. - CC. 1908, a. LIX, t. I, p. 274-286. |
‘Torniamo all'antico’. Onderzoek of 't niet in stelling mogelijk ware het tooneel wederom te verchristelijken. Te dier gelegenheid de bondige geschiedenis van het tooneel in de middeleeuwen. |
Possitne rursùm christianum fieri theatrum. Quaedam de eius mediaevalibus anteactis. |
| |
| |
| |
6. Zielkunde. geloofs- en rechtsgeschiedenis. - Psychologia. cultuum historia iurisque.
56 F.T.B. Clavel. Geschiedenis der godsdiensten van alle volken der aarde. 3e Uitg. geheel omgewerkt en belangrijk uitgebreid door J. Kuiper. Rotterdam, Bolle, 1908, 8o, viii-576 bl., 10 pl. G. 4,50.
Religionum ex omnibus gentibus historia. |
57 J. Toutain. Les cultes païens dans l'empire romain. 1re Partie. Les provinces latines. T. I. Les culles officiels; les cultes romains et gréco-romains. (Bibl. de l'École des Hautes Études. Sciences religieuses. T. XX). Paris, Leroux, 1907, in-8, v-473 p. (Bullet. Critique. 1907, 3e sér., t. I, p. 434-436 = An. Baudrillart; Theologische Literaturzeitung. 1907, Bd. XXXII, S. 636-637 = E. Schürer). |
58 K. Vollers. Die Weltreligionen in ihrem geschichtlichen Zusammenhange. (Mit Buchausstatg. v. P. Haustein). Jena, Diederichs, 1907, 8o, iv-199 S.M. 3. |
|
59 Biottot. Les grandes inspirés devant la Science. Jeanne d'Arc. (Bibliothèque de philosophie scientifique). Paris, Flammarion, in-18, 280 p. Fr. 3,50. (MLP. 1908, t. X, p. 84 = J.D.). |
Drie geestestoestanden onder de menschen: ‘la mentalité animale’ als bij Cesar, Augustus, enz., vooral bij de zwarten; ‘la mentalité diffluente’ als deze van Bouddha, Confucius, Mozes, Jesus, Wodan, Mahomed, en van de geluwen; la ‘mentalité plastique’, deze van Karel den Groote, den h. Lodewijk, Jeanne d'Arc en doorgaans de witten!... (MLP.). - Van welk eene ‘mentalité’ zou de steller zelf wel zijn? |
Quid ii ‘quibus mens divinior’, speciatim Johanna d'Arc, sint coram Sciencia... Auctoris (!). |
60 J. Bresler, Dr. med. Religiöses Schuldgefühl. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 33-37. (Vgl. alhier tk 73). |
Vroeger zat achter alles ‘verantwoordelijkheid’ en ‘schuld’; nu liever ‘ongeluk’ en ‘natuurnood’. Beter ware 't, met Naumann, in veel gevallen aan de twee drijfkrachten te gelooven. Daarbij de tweede kracht verlamt niet noodzakelijk 's menschen zielsmacht, integendeel; en de eerste - waarop en waarboven het godsdienstig schuldgevoel gewassen is - is te natuurlijk om uit te groeien, zal wel veranderen van uitdrukking maar nimmer verdwijnen. |
Cuiuscumque actus olim debebatur ratio sc. ‘culpabilitas’, nunc potius admittitur necessitas sc. ‘infelicitas’. Recipiantur potius simul ambo principia, ut docuit Naumann, quorum, ut addit Auctor, et ultimo animi robur non frangitur, et altero religionis sensus variè quidem sed verè fulcitur. |
61 S. Freud, Dr. med. Zwangshandlungen und Religionsübung. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 4-12. (Vgl. daarover G. Vorbrodt. Evendaar, op bl. 85-88). |
Vele daden worden door een mensch op eene manier liever dan op eene andere gesteld. Ze anders stellen zou hij haast niet durven. Zijne handeling is als |
Ab homine multi actus, rapientibus eum habitu aut usu, necessario quodam modo ponuntur. Simili ratione probabiliter etiam |
| |
| |
dwang- en moetewerk... dit uit gewoonte, of uit onberedende ervaring of hoop dat 't beter of cerlijker is. Met zulke zenuwneigingen zullen wel veel godsdienstplechtigheden oorspronkelijk verwant zijn. - Dit laatste wordt minder dan 't eerste deel klaargemaakt en bewezen. |
[naturalis] religionis quaedam sollemnia prodierunt. - Prima pars firmata, secus altera videtur. |
62 W. Hammer, Dr. med. Ueber Beziehungen zwischen religiösem und geschlechtlichem Leben. - ZRePS. 1907-1908, Bd. I, S. 338-344. |
De liefde in den godsdienst en erbuiten. Vergelijking van bewoording en wezen. - Oppervlakkig bijzonderlijk in 't letterkundig deel. |
Leviùs de similitudine verborum rerumque quae in utraque vita sexus necnon religionis usurpantur. |
63 W. Hellpach, Dr. med. et phil. Zur ‘Formenkunde’ der Beziehungen zwischen Religiosität und Abnormität. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 97-110. |
64 R. Hoffmann. La Notion de l'Etre suprême chez les Peuples Non-Civilisés. Genève, Romet, 1907 (FL. 1907, t. XVIII, p. 467-469 = A. Lang). |
65 W. James. Die Religiöse Erfahrung in ihrer mannigfaltigkeit. Materialen und Studien zu einer psychologie und pathologie des religiösen lebens. Uit het engelsch in 't duitsch overgezet door G. Wobbermin. Leipzig, Hinrich, 1907, 8o, xxi-472 S.M. 6. |
66 J. Moses. Pathological aspects of religions. Monograph Supplement des American Journal of Religions Psychology and Education. 1906 Sept. (ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 272-277 = Mörchen, Dr. med.). |
In alle de [natuurlijke] godsdiensten (dat men ze ont- of toekennend bepale) komen verschijnsels voor, ontstamd uit de krankheid der menschen. Dit reeds in de gevoelensbestanddeelen als de liefde, 't medelijden, de vrees; verder in 't denken, gevoelen en willen zelf, waaruit twijfel, verzinnebeelding, mysticism (= bekrompen geest met sterk gevoel), fanatism (= bekrompen geest met sterken wil), enz...! (ZRePs.) |
De pathologicis quibusdam habitibus in omni religione [naturali] sive positivè sive negativè definita quoddam conferentibus. |
67 A. Muthmann, Dr. med. Psychiatrisch-theologische Grenzfragen. Historisches und kritisches. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 49-75, 125-139. |
68 J.B. Pratt. The Psychology of Religious Belief. New-York, Macmillan, 1907, in-12, ix-327 p. (REES. 1908, t. I, p. 53-56 = Goblet d'Alviella). |
Het godsdienstig geloof dat in het laatste tijdstip zijner ontwikkeling gevoelend is, en vóór dat tijdstip beredend was, stamt oorspronkelijk uit 's menschen gesteldheid om lichtweg aan te nemen wat uit een eerste aandoening en naderhand uit de overlevering waar schijnt. - Onvoldoende opzoeking en onderscheiding (REES). |
Tres videntur esse credendi psychologiae rationes et stationes: primùm superstitio animi, deinde propter argumenta assensus, tandem pathologica sensuum quasi adhaesio. - Sed quaenam viderentur esse, accuratiùs accommodatis sanae criteriologiae principiis? |
Een vrage: wat nu in enkele gevallen |
|
| |
| |
voor alle menschen als waar voorkomt, zonder dat er een algemeene reden tot doling daarover besta, mag het niet als blijkbaar, dus als gewis aangezien worden? Zoo ja, waarom daarvan geen rekenschap gehouden in 't zoeken naar den oorsprong van 't natuurlijk geloof? |
|
69 E.V.G. Schmidt, S.V.D. L'Origine de l'Idée de Dieu. Etude historico-critique et positive. Trad. par le P.J. Pietsch, O.M.I. - Anthr. 1908, Bd. III, S. 125-162 (te vervolgen). |
De geschiedenis van den godsdienst is volgens hem de zaak van den volkenkundige. Deze echter weze daartoe niet slaaf van eene of andere ontwikkelingsleer; hij werke ook niet tot een doel van waarheidsbespreking of -verdediging; maar trachte naar den daadzakelijken oorsprong van den godsdienstzin en van 't eerste begrip van ‘God’. Steller zal daartoe pogen.
Eerst vooralsnu haalt hij voor den dag de volledige opvolging van allen dezen die eenigszins die geschiedenis aangevat hebben: aan den eenen kant alle de taalkundigen die het oog op de beschaafde volkeren hielden, en eruit mythologiesche stelsels opvischten; aan den anderen kant alle de volkenkundigen die ook de onbeschaafde volkeren ondertastten, en het animism deden bovenkomen. De verdiensten bij de stelsels van beiden, de gebreken. Vergelijkende beoordeeling over alles.
Hoogst belangrijk en wetenschappelijk. Als geschiedenis van stelsels, helder en volledig. |
Quaestio undenam Dei notio historicè sit orta praesertim ad ethnologiam spectat; sed ad aequabilem quamdam, non autem ad ‘evolutionis disciplinae’ avidam vel ad dogmaticam nescio quam aut apologeticam.
Rectè quae tractetur quaestio hìc ponitur. Praetermittuntur imprimis omnia responsa iam antea a philologis et anthropologis tentata, np. mythologica necnon animistica systemata. |
70 Th. Schröder. Erotogenese der Religion. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 445-455. |
Hoe werd de ‘primitieve mensch’ [?] godsdienstig? Eerst door geslachtsvereering. En in de ontwikkeling des godsdiensts ging het gevoel- vóór 't verstandelijke. - Armtierige redeneering. |
Religionis sensus (et revera sensus rationem antecessit) ex cultu sexûs ortus est. - Utinam et hìc rationem sensus non antecesserit! |
71 W.J. Thomas. Sex and Society, Studies in the social psychology of sex. Chicago, The University Press, in-16, 325 p. (REES. 1908, t. I, p. 59 = A. V[an] G[ennep]). |
72 St. von Czobel. Die Entwicklung der Religionsbegriffe als Grundlage einer progressiven Religion. Leipzig, Lotus-Verlag, 1907, 2 Bde, 8o. M. 20. |
Deze is de eerste afdeeling van Die |
Prima pars operis ‘Die genesis...’ |
| |
| |
genesis unserer kultur, Aldaar, 5 Bde, M. 56, en waarvan verder deel uitmaken Die Entwicklung der Socialen Verhältnisse; - der Schönheitsbegriffe; Gesetze der geistigen Entwicklung. Godsdiensten zijn enkel ontwikkelingsstippen uit de beschavingsgeschiedenis! Verder betracht steller naar den oorsprong en de onderlinge verwantschap van allen. |
cuius sunt etiam partes libri quorum inscriptiones hìc apponuntur.
Religiones videntur stationes in acquirenda ‘cultura’. Quarum origo mutuaque relatio. |
73 G. Vorbrodt, Pastor. Naturwissenschaft und Theologie in puncto: Schuld und Zwang. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 75-88. |
Schrijver is van de Evangelische kerk; zeer bezadigd. Met veel zeggens van J. Naumann (reeds door J. Bresler terechtgewezen, vgl. tk 60) kan hij geen vrede hebben, en wijzigt ze. B. v., meent hij, waarom ‘schuld’ en ‘ongeluk’ tegenovereen aanschouwd, en niet ‘noodlot’ tegenover ‘schuld’, en tegenover ‘ongeluk’ ‘straffe’? |
Non, ut a Naumann, admittantur simul ambo actûs humani principia, np. ex culpabilitate alterum, alterum ex infelicitate. Ceterum culpabilitati opponatur necessitas, non autem infelicitas quae paenae respondet! |
74 G. Vorbrodt, Pastor. Unser religionspsychologischer kursus. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 37-42. |
Eenig nieuws over de tegenwoordige algemeene wending in godsdienstzielkunde. |
Quaedam circa illius quaestionis statum actualem. |
75 R. Wassermann. Beruf, Konfession und Verbrechen. Eine Studie über die kriminalität der Juden in Vergangenheit und Gegenwart. München, Reinhardt, 1907, 8o, 106 S.M. 5 (MJV. 1908, Bd. X, S. 39 = S. Weissenberg). |
Joodsch misdoen komt niet voort uit rassendrift maar uit bizonder maatschappelijke en huishoudelijke toestanden. Meest gesteund op duitsche en oostenrijksche gevallen. - Overtuigend (MJV.). |
Ex germanis praesertim et austriacis casibus concluduntur Judaei, non ex gentili quadam sui cultûs pravitate, sed ex localibus sui negotii adiunctis semper delinquere. |
| |
7. Taalkunde. - Linguistica.
76 G. Amalfi. Nicosia e il suo dialetto. Napoli, Priore, 1907. |
77 A. Lang. Grenzen, Unterschiede und Herkunft der Westerzgebirgischen. - ZDM 1908, Bd. III, S. 3-22. (Fortsetzung). |
Om den oorsprong eener gewestspraak te vinden, in 't voorbijgaan een woord over de volksgebruiken en -gedichten dier streek, nl. op bl. 19-20. |
Per transennam quaedam de popularibus moribus et litteris. |
78 L. Sainéan. L'Argot ancien (1455-1850). Ses éléments constitutifs, ses rapports avec les langues secrètes de l'Europe méridionale et l'argot moderne. Avec un appendice sur l'Argot jugé par Victor Hugo et Balzac. Paris, Champion, 1907, in-8. Fr. 5. |
| |
| |
79 O. B[renner]. Stä-Maus. - MUBV. 1907, Bd. II, S. 75-76. |
Aanvangswoord van een lied tegen den winter. Steller leest ‘stäb'n aus’ = geeselt hem buiten. |
Quae prima verba carminis cuiusdam, ut ‘Stäb'n aus’ legantur. |
80 Breve fra Danske Filologer. - DSt. 1907, S. 202-213. |
Brieven van Deensche taal- [en volks]kundigen uit het laatste der XIXe eeuw: nl. van R. Rask, I.N. Madvig, Sv. Grundtvig, K. Verner. Nuttig voor de geschiedenis der wetenschap. |
Nonnullae alicuius momenti epistolae, scriptae a Danis ethnologicis ex seco XIXo. |
81 R. de Félice. Les noms de nos rivières. Leur origine, leur signification. Paris, Champion, 1907, in-8. Fr. 6. |
82 Kr. Nyrop. Étude sur les onomatopées. - Oversigt over det Kong. Danske Videnskabernes Selskabs forhandlinger 1906. København, Lunos, 1907, S. 329-346. |
Over klanknabootsende woorden, in verschillende talen. Aard, gemaaksel, lot, weerde van allerhande woorden die vogel- of speeltuig- of andere klanken wedergeven. - Sterk te volledigen met b.v. germaansche vormen. |
De onomatopoeiarum natura et sorte. Dantur exempla ex variis linguis - sed non sufficientia v.g. ex germanis. |
83 S-r. Ueber unrichtige Wiedergabe der Flurnamen. - MUBV. 1907, Bd. II, S. 69-70. |
Voorbeelden van oordnamen, verworden uit een slecht overboeken. |
Vocabulorum corruptio ex suppositis exemplis. |
84 J. Schmidkontz. Das Mundartwort: Kreisten. - MUBV. 1906-1907, Bd. II, S. 59-62, 67-69, 76. Antwoord op vrage van bl. 39-40. |
Een gewestvorm in den zin van ‘kristen-’, en in den aard van ‘duivelsche- [kerel]’; een andere oorsprong is evenwel ook mogelijk (bl. 76). |
Sitne forsan idem ac ‘kristen-’, sibi volens ‘damnand..’? |
85 M. Zoller. ‘Krautscheuche’ ‘Feldscheuche’. - MUBV. 1907, Bd. II, S. 74-75. |
‘Scheuche’ [= 't Wvl. ‘Schuw’ (vogel-schrikker)] was vroeger een schuwer = landschâbeletter. |
Haec vox quae sibi nunc ‘formidinem’ vult, olim de agrorum custode usurpabatur. |
| |
II. Gronden (Daadzaken). - Fontes (Res).
1. Algemeene. - Generales.
86 Binhack. Aberglaube und Sympathie in Stiftland Waldsassen. - UE. 1907, Bd. XI, S. 22. |
87 H. de Kerbeuzec. Traditions et superstitions de Basse-Bretagne. XXXVI. Anciens usages de Plougasnou. (Rond Paschen en Kerstdag). XXXVII. Un Lutin de la nuit. XXXVIII. Proverbes. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 41. |
88 L. de V.H., Fr. Deuni. Traditions et superstitions de la Haute-Bretagne. LXXVI. Interprétations du chant des oiseaux. LXXVII. Invocation au soleil. LXXVIII. Les Litanies populaires. - RTrP. 1908, t. XXVII, p. 36-37. |
| |
| |
89 [L.] D[e] W[olf]. Vlamingen en Walen. - B. 1908, bd. XIX, bl. 49-62. |
Ter gelegenheid van O. Colson's Les Flamands dans le folklore Wallon (- W. 1907, t. XV, p. 277-302) opzoeking naar dat wat de Vlamingen weten of zeggen over de Walen. Oordeelkundige vergelijking van stof en geest uit beide desaangaande volksletterkunden. |
Comparatèquibusnam verbis sensibusque mutuis se Flandrenses et Wallones in Belgio prosequantur. |
90 L. Fumi. Usi e Costumi Lucchesi. Vol. I. Lucca. Tipografia Giusti, 1907, in-8o, p. 224 (ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 94 = G. Pitrè). |
Geschied- en volkskundige geplogentheden (ASTP.). |
Historici necnon ethnologici usus Lucenses. |
91 W. Kolbe. Wie die Stadt Bleicherode um Friedrich den Grossen trauerte. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 39-40, 44-45. |
Belangwekkend voorbeeld van ambtelijk stadsgetreur in Saksen op het einde der XVIIIe eeuw. |
Publici cujusdam luctûs exemplum. |
92 E. Merveilles des villes. - J. 1908, t. XII, p. 30. |
Zeven wonderheden van Bergen... op rijm. Uit de Ann. Cercle archéol. de Mons, t. X, p. 575. |
Miracula septem ex Montibus, scripta versibus. |
93 Volkskundliches aus dem Falkenauer Lande. - UE. 1907, Bd. XI, S. 32-34. |
Doopsgebruiken: dracht en herinneringsbrief. |
Usus circa baptisma. |
|
94 A. Harou. Légendes et superstitions préhistoriques. CXIV. La Pierre qui tourne. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 44. |
Een steen te Velaine-sur-Sambre (Namen). Vermelding getrokken uit de Ann. de la Soc. arch. de Namur, XVII, 284. |
Dicta et facta circa lapidem praehistoricum ex pago Namurcensi. |
95 R. Heidrich. Christnachtsfeier und Christnachtsgesänge in der evangelischen Kirche. Nach den Akten der Konsistorien u. der Ueberlieferg. der Gemeinden. Göttingen, Vandenhoeck-Ruprecht, 1907, 8o, vi-194 p. M. 4,80. |
96 J. Hofmann. Taufbräuche und Aberglauben im ehemaligen Elbogner Kreise. - UE. 1907, Bd. XI, S. 61-64. |
97 Salamalecs du Jour de l'An. - LT. 1907-1908, t. X, p. 288-294, ill. |
Nieuwjaargebruiken meest buiten Europa. Mag men alles gelooven? |
Variae circa novum annum consuetudines... leviter collectae. |
98 Un processo di stregoneria nel 1624. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 92-93. |
Herinnering aan oen geding over tooverij in 1624. - Niet uit een wetenschappelijk doel. |
Memoria revocatur - ex fine nescio quem - lis de maleficiis. |
99 Le Temps qu'il a fait. - J. 1908, t. XII, p. 26-29. |
Enkele bekende oude en gure winters. |
Celeriter memoria repetuntur ob inclementiam maximè noti hiemes. |
100 S.T. Thyregod - O. Thyregod. Børnenes leg. Gamle danske sanglege, tekst og melodi med oplysninger. - København, Gildendal. |
| |
| |
Kinderspel. Oude deensche zangspelen; bewoording en wijzen met opluisteringen. |
Puerilis ludus. Veteres Danorum lusus cantibus adjuti; verba et modi cum annotationibus. |
101 F.M.K. van Kersbergen. Oude gebeden en zegeningen bij de beeltenis van Onze Lieve Vrouw van Haarlem [uit den eersten helft der XVIIe eeuw]. - Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem. 1907, bd. XXXI, bl. 314-319.
Veteres [ex sec. XVIIo] orationes et benedictiones sub imagine B.M. Vis ex Haarlem. |
| |
2. Tuig. - Materiae.
102 Brautgürtel. - DG. 1908, Bd. IX, Lief. 2, Umschl., S. 3. |
Vraag waar het bestaat dat, zooals in Oud-Beyeren, de bruid voor haar bruiloft aan de armenkasse een gordel met verzilverde beukels ontleenen gaat? |
Rogatur ubinam, sicut in Bavaria-Antiqua, sponsa zonam suam ab Aerario Pauperum mutuandam habeat? |
103 G. Cederblom. Från Nordiska Museets leksaksafdelning. - Fat. 1907, s. 47-53, fig. |
Uit de speelgoedafdeeling van 't Noordsch Museum te Stokholm. Beschrijving van enkele eigenaardige stukken. |
Nonnulla de collectis crepundiis ex ‘Nordiska Museet’. |
104 Ce que nous disent les fleurs. - TAT. 1908, t. I, p. 95. |
Van enkele bloemen: wat ze verzinnebeelden uit henzelven of uit hunne houding... nl. in de gedachte der menschen, vroeger en nu, een beetjen overal. - Een lezingske. |
Quid symbolicè dixerint olim, dicantque nunc temporis aliqui flores. |
105 L. Darras; (A.H.; A.G.). L'Arbre de la liberté. - J. 1908, t. XII, p. 14. |
Vermeldingen over een drietal uit Henegouwen. |
Tres commemorantur Hanagavenses. |
106 E. Arbres commémoratifs. - J. 1908, t. XII, p. 14. |
Een vermeldinge. |
Commemoratio quaedam. |
107 A.H. Les Piloris. - J. 1908, t. XII, p. 14-15. |
Vermeldingen. |
Enumeratio tantum aliqua. |
108 N.E.H. Några konfektens förfäder. - Fat. 1907, s. 179-184, fig. |
Eenige voorgangers van 't sneukelgebak. Inhoud en vormen van oude koekerij. |
De Crustulis quae quam pistoria opera tempore priora fuerunt. |
109 N.E.H. Bistockar. - Fat. 1907, S. 22-26, fig. |
Biekorven. Oude vormen. |
Alvearum veteres formae. |
110 J. Haudeck. Vom Hradek bei Libochowan. - MVGDB. 1907-1908, Bd. XLVI, S. 199-202. |
Over een rotse waar sagen om verteld worden. |
De rupe quadam mythis illustrata. |
111 A. John. Eine Statue der hl. Kümmernis. - UE. 1907, Bd. XI, S. 22. |
Een verbeelding van de h. Wilgefortis langs een weg. In Noordbohemen heeft |
Quae imago, in septentrionali Bohemia obvia, habet iuxta se |
| |
| |
men saamgevlochten de legende van de heilige met den baard, met eenigszins deze van den armen speelman die een schoe kreeg van 't beeld dat hij vereerde. Alzoo hangt hier de heilige aan 't kruis, en onderaan ligt de goudene schoe. (Vgl. UE. IV, 13; V. 11; VI, 44, 52; VII, 11, 25; VIII, 38; IX, 24). |
fidicinem calceamento donatum! Ita manifestè duae legendae conglutinatae sunt. |
112 J. Köferl. Birke und Holunder. - UE. 1907, Bd. XI, S. 55-56.
Berk en Vlierbaum in de bekende tijden der volkskunde. |
113 D. Ljungdahl. Torpet Sola, Mellösa sn. Villåttinge hd, Södermanland. - Fat. 1907, s. 41-44, fig. |
Wijk Sola, parochie Mell., gebied Vill., Sudermanland in Zweden. Beschrijving van wel een der beste voorbeelden van oude mindere woningshuizen in de streek. |
De typica quadam in dictis locis antiqua humili domo. |
114 Nordiska Museet. Skördekakor. - Fat. 1907, s. 256. |
Vraag waar de ‘oogst[feest]koeken’ bekend staan, onder welken naam, en met welke zede bij. |
Rogatur de festivis ‘messium crustulis’, ubinam et quo pacto donentur. |
115 Nordiska Museet. ‘Tolfhålakringla’, möjligen äfven ‘apostlakaka’. - Fat. 1907, s. 256. |
‘Twaalfhollen-krakeling’ mogelijk even ‘apostelkoeke’. Vrage of soms nievers niets geweten is van een brood dat eenigszins heet of anders heet als hierboven, en gegeven wordt 't zij in doodenmaaltijden 't zij omtrent Kerstdag. |
Rogatur ubinam ‘crustula duodecies perforata’ vel dicta ‘apostolica’ inter funebres epulas vel circa festum Nativitatis distribuantur? |
116 Skogsarbetarkoja från Hälsingland. - Fat. 1907, s. 35-40, fig. |
Boscharbeiderskooi of -huis uit Elsingland. Beschrijving. |
Silvestrium operariorum habitationes ex Elsingland. |
117 Umfragen. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 275-276. |
Onderzoeksvragen: - waar nog zoogenoemde ‘jachtzuilen’ zijn; - waar men iets weet van dansboschkanten; - van feestvuren; - van hertenfeesten; - van geschilderde voorstellingen van wijnoogstfeesten of landelijke spelen? |
Rogatur: de sic vocatis ‘venationis columnis’ ubinam habeantur; dein quidnam de rarioribus sylvis apud quas saltatur, de festivis ignibus, de ‘cervorum’ sollemnibus, de pictis vindemialibus aliisque agrestibus feriis dignoscatur. |
118 C.C. van de Graft. Nog eens het haaroffer in gebakvorm. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 30-33. |
Met afbeeldingen; aanwijzing van gevallen dezes in Nederland. Vgl. V. 1906-1907, bd. XVIII, bl. 79-80. |
Crinium donatio in forma crustuli. |
| |
| |
| |
3. Zegging. - Locutio.
119 A. Balladoro. Novelline facete del popolo veronese. I. O popolo de Gajon. II. O popolo de Lugana. III. La reliquia che scotava. IV. Quela del paesan dioto de Sant' Antonio. V. El Signor el ve vol con lu. VI. Quel altro zechin el vanzarò. VII. Quela che la pregaa Sant' Antonio. VIII. Gh'ò 'na 'oja. IX. El mato ch'el volea comunicarse. X. Secondo la va a finir. XI. El paesan che 'olea nar dotor. XII. Me par che g'avì rason! - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 29-38. |
Volksvertellingen uit het Veroneesche: I. en II. om met twee dorpen te spotten; III. over den pastoor die zegende met een veunzenden spaander; IV. van een boer die S. Antonius strafte; V. van een koster die God speelde en aan een bidder fluisterde: ‘de Heer wil u bij Hem’; VI. en VII. van menschen die maar half voldaan waren door S. Antonius; VIII. en IX. van een zieken vader en een zot die meer kregen dan ze wenschten; X. en XI. van een vriend en een boer die hun lust verloren om de eene te blijven eten en de andere te blijven geneesheer spelen; XII. van twee boeren die beide gelijk kregen van den rechter. |
Ioca Veronensia quorum: in oppida duo, alia in sanctos, in cives aliquos np. clericum quemdam, in devotos alios, in aegrotum deinde, in agricolas et insanum. |
120 G.J. Boekenoogen. Nederlandsche sprookjes en vertelsels (vervolg). 97. Van Platten Tijs. 98. Van den niet herkenden zoon. 99. Van een losgelaten dief. 100. Van den als vrouw verkleeden roover. 101. Van een reiziger. 102. Van een soldaat die zich door de vrije kunst redde. 103. Van een roover die de vrije kunst verstond. 104. Van het spokende kasteel. 105. Van het gewaande spook. 106. Van den dertienden duivel. 107. Van een meid die niet bang was. 108. Van den man die noten telde op het kerkhof. 109. Van de verbrande spoken. 110. Van Urus-kedurus. 111. Van een betooverden molen. 112. Van een winkel waarin het spookte. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 22-30, 61-67. |
Volksverhalen uit Broek, de Rijp, de Beets, Uitdam, Leiden, Beverwijk, Zaandam, soms met een woord vergelijking of oordeel erover. |
Hollandicae de nocturnarum imaginum variis fabellae. |
121 A. Dido. Contes Estoniens. IV. La Création. V. La Trompette du tonnerre. VI. Le Roi du brouillard. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 14-19. |
Overgenomen uit F.R. Fachlmann (1805-1850) heruitgegeven door M. Eisen, De werken van Fachlmann. Schnakenburg, Dorpot, 1883, in-12, 83 bl. |
Ex cit. Fachlmann et Eisen. |
122 P. Fabbri. Favole raccolte sui monti della Romagna Toscana. I. La rana e la lepre. II. La volpe e il ragno. III. Il gatto ed il cane. IV. Il lupo ingannato da tutti. V. I cacciatori delle cavallette. VI. L'eredità del contadino. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 81-84. |
| |
| |
Zes sprookjes van op de Toscaansche bergen: I. De kikvorsch en de haas. II. De vos en de spin. III. De kat en de hond. IV. De wolf bedrogen door allen. V. De sprinkhaanjagers. VI. De erfenis van den landman. - Enkel verhaal zonder meer. |
Sex fabulae ex Romania Toscana. |
123 F. Hälsig. Geistersagen. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 179. |
Twee kaboutersagen. |
Fabellae duae. |
124 L. Die Mordmühle bei Lindau am Harz. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 54-55. |
Volkszeg over een molen tegenaan Lindau. 't Is het zeisel van ‘Bertken en de moordenaars alle twaalf’ zooals het (mits daaraan een ander omgeving en een ander einde) verletterkundigd werd door Stijn Streuvels (Vgl. zijne Bloemlezing, Antwerpen, Ndl. Bkhandel, bl. 232-247. - Getrokken uit zijn Dorpsgeheimen.). |
Historia de puella quadam (ex ‘Molendino apud Lindau’) quomodo tredecim latrones, quorum ultimum suum ipsum sponsum non verò a se agnitum, obtruncaverit. Idem apud Streuvels iuxtà citatum. |
125 A. Madeleine. Au bon vieux temps. Récits, contes et légendes de l'ancien bocage normand. T. I. Paris, Champion, in-12. Fr. 4. |
126 E. Ménard. Les Entrées frauduleuses en Paradis. VII. Le Pilote. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 44. |
127 A. Millien. Le Pere Roquelaure, Conte du Nivernais. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 27-34. |
Verhaal van een jonkvorst die, met de aanwijzingen van ‘Père Roquelaure’ te volgen, op wondere wijs aan een vrouwe geraakt. |
Fabella de principe quodam qui dicto ‘Patris Roquelaure’ audiendò uxorem adeptus est. |
128 K. Nyrop. Fortids sagn og sange. I. Toves Tryllering. II. Ahasverus. København, Gyldendal. |
Voortijdsche sagen en zangen. |
Fabellae et Carmina ex tempore elapso. |
129 Onkel Ludwig - R. von Kralik. Hausbrot. Märchen und Sagen - Ritter-, Räuber-, Hexen- und Wildschützen Geschichten - Familienerzählungen und Lebensbilder - Lieder - Sprüche - Sitten und Gebräuche. Donauwörth, Auer, 1-3 Lief. M. 1 f. jede. (MUBV. 1907, Bd. II, S. 85-86). |
130 Il palazzo del diavolo a Trento. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 94. |
Vertelling van een Fugger die zijn ziel aan den duivel verkoopt, maar dezen bedriegen kan. - Overgenomen uit daaraangewezen boeken. |
Narratiuncula de aula quae fuit a diabolo Tridenti struenda. |
131 De Prinses en de Erwt. - Duimpjes-almanak. Maldegem, Delille, 1908, bl. 93-95. |
Volksvertelling van een prinses die haar door haar overdrevene teergevoeligheid liet kennen. - Waar vandaan overgenomen? |
Fabella de regia virgine ob acerrimum suum sensum, np. pisum sub lecto positum sentiente, recognitâ. - Undenam sumpta? |
| |
| |
132 S. Raccuglia. Leggende popolari siciliane. I. Randazzovecchio. II. L'origine di Randazzo. III. La Madonna della Strada. IV. Sant' Egidio. V. I cavalieri di Chiarastella. VI. I briganti di Mazzaruto. VII. Il ponte della disgrazia. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV. p. 23-28. |
Zeisels uit Siciliën: over den oorsprong van Randazzo, en van een kapelle; over S. Egidius' bescherming tegen opkomende lava; alsook over schrikwekkende gebeurtenissen met ridders, en met roovers, en ter gelegenheid van een brugge. |
Siculae legendae jocosae, religiosae, commenticiae. |
133 L. Quesneville. Petites légendes locales. DCLVII. Le trésor du souterrain. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 35. |
134 Y. Sébillot. Contes et légendes de Basse-Bretagne. LXXII. L'homme-cheval. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 1-6. |
135 J.F. Vincx. Sagen, Legenden, Sprookjes en Geschiedkundige Bijdragen uit het Hageland. Bloemlezing uit het tijdschr. ‘De Hagelander’ 1893-1901. Lier, Van In, 1906, 8o, 309 bl. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 42 = A. D[e] C[ock]). |
Rijp en groen (V.). |
Fabellae ex Hageland, nullo discrimine editae. |
136 Volkssagen. Nach mündliche Ueberlieferungen aufgezeichnet von L. Hohlfeld. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, 262-263. |
4 Volkssagen recht uit den volksmond: van een hond die voor een bed lag en vuur spoog; - van een jongen die in een hol goud vond en door onzichtbare handen buitengeworpen werd omdat hij sprak; - van een vrouw die op een kerkhof een pastoor zag staan en hem de bef ontnam; - en van den draak die zwart vleesch spoog. |
Legendae quatuor: de cane ignivomante; de puero auri copiam nacto; de muliere clerici umbram aggressa; de nigram carnem exspuente dracone. |
137 G. Zanazzo. Novelle, favole e leggende romanesche. Roma, Società tip. editr. nazionale, 1907. |
138 W. Zuidema. Friesche Overleveringen en Een onbekend Friesch Minnelied. - VFr. 1906, Bd. XX, bl. 311-322.
Frisiae traditiones quaedam, necnon hucusque ignotum tenerum carmen. |
|
139 C. Calandra. Ninna nanna di Frasso Telesino. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 39-40. |
Wiegelied uit Frasso in 't Napelsche: 't loopt over navolging van heiligen. |
Canticum ex Frasso ad cunas movendas usurpatum, necnon ad sanctos colendos instituens. |
140 Canteloube de Malaret. Chants populaires de Haute-Avergne et de Haut Quercy, 1er recueil. Paris, Rouart, in-fol., 24 p., mel. Fr. 4. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 32 = P. de Saint-Jean). |
141 J.A. Cella. Canti di Natale nel Quarnero. Colède. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 10-22. |
| |
| |
Kerstliedekens van biddenden aard (‘coleda’ gezeid naar ‘collecta’ uit de mis). Bewoording, en bespreking van aard en uitzicht. |
Cantus de Nativitate populares. |
142 H. Le Carguet. Enlèvement d'une jeune fille à la pointe du Raz, par les Hollandais, au commencement du XVIIe siècle. Quimper, Cotonec, in-8, 18 p. - Extr. du Bull. de la Soc. arch. du Finistère. (RTrP. 1908, t. XXIII, p. 46-47 = P. S[ébillot]). |
Oud danslied op een ware gebeurtenis. |
Carmen in gallicam puellam raptam so XVIIo. |
143 O. Meisinger. Volksnörter und Volkslieder aus dem Wiesentale. Freib. i. Br., Bielefeld, 1907. |
144 E. Myraud. Noëls anciens de la Nouvelle France. Québec, Laflamme, in-8, 324 p. (MLP. 1908, t. XIX, p. 85*= A.V.). |
Oude kerstliederen meêgeweken uit Europa naar Canada. |
Cantica quae ex Europa migraverunt. |
145 S. Panareo. Ninne nanne Salentine. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 54-60. |
36 wiegerijmkens uit het Salentijnsche. |
Cunas moventium 36 cantica Salentina. |
146 P. Sébillot. Mme L. Texier. H. de Kerbeurec. E. Hamonic. Chansons de la Haute Bretagne. XXXII. La Claire Fontaine. XXXIII. Le Rossignol de Bretagne. XXXIV. Les Pèlerins de St. Jacques. XXXV. L'Alouette grise. XXXVI. La Bergère et le forestier. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 23-27. |
147 Volksliederbuch für Männerchor. Leipzig, Peters, 1907, 2 Bde, M. 6. (UE. 1907, Bd. XI, S. 71 = J. Czerny). |
Liederboek haast van hoogerhand voor 't Duitsche volk bestemd, en wiens liederen veelal uit 't volk opgenomen zijn. |
Quasi cum auctoritate publica ex popularibus carminibus collectus et editus fuit. |
148 P. Zinck. Rockenlieder gesammelt in Schellerhau bei Altenberg im Erzgebirge. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 191-202, 227-235, 271-272. |
Liefdeliederen van verhalenden aard, komende van spinsters. - Met muziek, en met verzending naar bekende dergelijke. (Vgl. MVSV. evend. op bl. 235, waar de dichter van een van die liederen genoemd wordt; Vgl. alhier tk 2). |
Non sine modis musicis et annotationibus litterariis. |
149 Zwei Neujahrslieder aus Rüdigershagen. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 56. |
De bewoording. |
Textus. |
|
150 Aus unseren Sammlungen. Nr 44. Verschiedenes aus Nordheim v.d. Rhön. I. Mundartliches. II. Reime. - MUBV. 1907, Bd. II, S. 82-85, 91. |
151 P. Benndorf. Volkstümlicher Humor und andere Redensarten. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 143-144, 176-177, 272-274. |
152 E. Bertini. English-italian comparative idioms being a Collection of 3000 idiomatical sentences, familiar phrases and proverbs. Florence, Pagine, 1907, in-16o, 139 p. L. 1,50. |
| |
| |
153 Consigli di Gioachhino de Matteo, contadino di Parco (Palermo) ad una sua nipote. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 92. |
Berijmde raadgeving van een boer aan zijne nicht: opdat ze treffelijk blijve. |
Versibus scripta consilia Siculi cuiusdam agricolae ad aliquam suam nepotem. |
154 A. De Cock. Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk (vervolg). XIX. De Kwezel. XX. De Begijn. XXI. De Juffrouw. XXII. De Dienstmeid. XXIII. De Vroedvrouw en de Baker. XXIV. De Min. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 16-22, 67-75. |
Zeer bezorgde zoeking; zeer voorzichtige poging tot uitleg. |
Flandrensia effata de feminis, de amore et de connubio. |
155 G. Giannini (con prefaz. del C. Musatti). Scioglilingua, Indovinelli, Giuochi fanciulleschi, Canzonette, Filastroche e Storielle popolari da servire alla prima educazione del bambino. Firenze, 1907, in-16o, p. 100. L. 1 (ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 96 = G. Pitrè). |
Kwel- en raadselspreuken, kinderspel, liedjes, volkswijsdom en -vertellingen, uitgelezen en omschreven voor scholen. |
Enigmata proverbia cantica et alia puerilia in usum scholarum collecta. |
156 A. Harou. Folklore du Limbourg Hollandais. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 7-13. |
Wetenis en zegging over weder, vee, vrouw en kind, vastenavondvuur, klokken, tooverij, gewas, menschenlijf en geneeskunde, alvermannekens, droomen. Uit eerster hand. |
Nonnulla ex popularibus dictis Limburgiae Hollandicae. |
157 J. Köferl. Nahrung und Gesundheit in Sprüchen und Redensarten. - UE. 1907, Bd. XI, S. 38-48. |
158 R. Korn. Die Necknamen der Kinder. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 175-176. |
159 Fr. Krönig. Oertliche Spitznamen. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 5-8, 11-12. |
160 A.C. Lavauzelle. Paillardises d'Antan. Paris, Stock, in-12, 154 p. Fr. 2. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 31 = P. de Saint-Jean.) |
Oude vertellingen, soms een beetje vet, doch maar met oud vet (RTrFE). |
Narratiunculae ex tempore et cum sale exoletis. |
161 C. Müller. Gevatterbitten. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 217-220. |
Kinderrijmkens om iemand uit te noodigen tot 't peter-zijn. Ze duiden misschien op 't vroeger bestaan van een Petermakelaar in den aard van den Wendischen Bruiloftmakelaar (Vgl. tk 227). |
Nugae. Nonne nobis cogitationem de pristino ‘Gevatterbitter’ ad ad modum etiam nunc durantis ‘Hochzeitsbitter’ iniiciunt? |
162 Pommerol. Devinettes de l'Auvergne (Puy de Dóme). - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 42. |
163 J.S. Neckereien und anderes aus Schwaben. - MUBV. 1907, Bd. II, 76-79. |
164 M. Schmerler. Bergwasser. Gedichte und Gesammelter in vogtländischerzgebirgischer Mundart. Hrg. v. E. Gerbet. Annaberg, Graser, 80 S.M. 1,20. |
165 A. Schuster-A. Ziegelhöfer. Volkspoesie im Bamberger Land. 1. Folge der Bamberger Reimerla. Bamberg, Tageblattes-Verlag, 1907, 8o, 70 S.M. 0,30. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 1, Umschlag, S. 5 = K. Frank.) |
| |
| |
166 F. Tetzner. Zur litauischen Sprichwörterpoesie. - Gl. 1908, Bd. XCIII, S. 63-65. |
167 N. Zingarelli. Proverbi meridionali. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 61-71. |
|
168 Chr. Beck. Die Ortsnamen der Fränkischen Schweiz. Erlangen, Junge, 1907, 8o, 132 S., M. 2. (ZDM. 1908, Bd. III, S. 86-89 = J. Miedel). |
169 H. de Kerbeuzec. Les traditions populaires et les écrivains français. LII. Jean de Bordenave, - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 43. |
Eene daadzaak getrokken uit dien Jan's werk. - Te dier gelegenheid wijst de steller op 't nut de oude Statuta Synodalia te verlezen. |
Factum ethnologicum ex citato Scriptore. - Suadet auctor ut ad amussim vetera Statuta Synodalia inspiciantur. |
170 A.H. Le diable à Tournai. - J. 1908, t. XII, p. 14. |
‘Le diable Ebroïn’: Wie hij zou kunnen zijn? |
Quisnam sit? |
171 J. Köferl. Dialektische Tierbenennungen in Westböhmen. - UE. 1907, Bd. XI, S. 107-108. |
172 E.M., A.H. Les Sarrasins, lieux dits. - J. 1908, t. XII, p. 15. |
173 H. Maréchal. Le Lac des Aulnes. Ballet, livret et musique. Paris, Opéra. 1907. (LMI. 1908, a. II, p. 186, s.v. ‘Lac des Aulnes’ = A. Pougin; RI. 1907-1908, t. II, p. 137). |
Een tooveraar vangt vlinders en andere onderdanen van den ‘Erlkönig’. Deze zendt iemand om ze terug te halen en 's tooveraars dochter meê te ontvoeren. Het geschiedt. De tooveraar poogt vruchteloos tegen, en loopt hem verdrinken in 't Meer. |
Larvarum lacus. Novi saltandi cantici argumentum. |
174 J. Richepin - H. Cain. La Belle au bois dormant. Paris, Théâtre Sarah Bernardt, 1907. (LMI. 1908, a. II, p. 200 = G. Haurigot). |
Verletterkundiging van 't bekend sprookje: ‘De schoone slaapster uit het bosch’. |
Nota fabella litteris exornata. |
175 P. Veber. Les Belles Histoires. Paris, Stock, in-18, 251 p. Fr. 3,50. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 32 = P. de Saint-Jean). |
Nieuwe verhalen met ouderwetsche wezens en geesten in. |
Veterum fabellarum nova cusio. |
| |
4. Zeden. - Gesta.
176 E. Edmont. Anciennes coutumes du pays d'Artois. III. Les Matines de bergers au Valhuon. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 37-40. |
Kerstavondgebruik; en wanneer en hoe 't voor de laatste maal geschiedde. - Overgenomen van een dagbladnummer uit 1834. |
Quomodo ultima vice mos quidam Atrebaticus in Vigilia Nativitatis admissus sit. |
177 J.R. Fryar. Cristmas social customs and gifts in old England. - American ecclestiastical Review. 1907, t. XXXVII, p. 617-628. |
| |
| |
178 J.R. Fryar. Some old english wedding customs. - American ecclestiastical Review. 1907, t. XXXVII, p. 113-124; 277-288. |
179 A. Harou. - Notes. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 48. |
Enkele volksdoeningen uit het Luiksche. |
Populares usus in terra Leodii. |
180 A. Harou. Traditionnisme de la Belgique. (Suite, à suivre). Corps humain. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 13-22. |
Gezegden en doeningen aangaande gebreken en ziekten. - Vele is daarvan reeds geboekt geweest; maar wat? en waar? |
Medicinales usus ex Belgio. - Ad quid ita forsan sexcenties in idem? |
181 E. John. Aberglaube, Sitte und Brauch im sächsischen Erzgebirge. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 131-139, 163-170, 205-209, 236-239. |
182 N. Lithberg. Bröllopsseder på Gottland. - Fat. 1906, s. 65-92; 1907, s. 144-178, fig. |
Bruiloftzeden in Gothland (Zweden). |
Nuptialia ex Gothlandia. |
183 O. Orain. Traditions populaires de l'Ille-et-Vilaine. (Fin). - RTrFE. 1908, t. IX, p. 9-12. |
Volksgeneesmiddels. |
Medendi usus ex Ille-et-Vilaine. |
184 G. Specht. Kirchweihbräuche auf der Sickingerhöhe (Westpfalz). - MUBV. 1907, Bd. II, S. 91-94. |
185 W. Vahlbruch. Sitten und Gebräuche in Crimderode. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 19-20. |
|
186 A. Becker. Etzelsbach. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 61-64. |
Een bêevaartplaats in Saksen. Oorsprong, uitzicht, zede. |
Quomodo in hoc loco peregrinatio instituta sit seque nunc habeat. |
187 E. Bernus. Pèlerins et pèlerinages. CCXXX. Beauvoisis. - RTrP. 1908, t. XXIII, p. 20-22. |
Enkele aanwijzingen van bidhuizen of -bronnen uit deze streek. Overdrukking van reeds geboekte daadzaken. |
A piis peregrinationibus visitata quaedam loca, templa vel fontes. - Hucusque ignota? |
188 -gh. Die Wallfarten der Egerländer. - UE. 1907, Bd. XI, S. 13-15. |
189 A. Verbraeken. Bedevaarten. I. O.L.V. van Gaverland. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 75-77. |
Zeisel over 't ontstaan. Gebruiken. |
Piae Gaverlandensis peregrinationis origo et exercitatio. |
|
190 Ceux-ci prédisent le temps en charmant nos oreilles. - TAT. 1908, t. I, p. 234. |
Hoe de vogels te werk gaan bij verandering van weder. - Niet zwaar. |
Coelum futurum dicentes volucres. - Non satis. |
191 J. Gengler. Fränkische Vogelgeschichten. Ein Beitrag zur Kenntnis der Vogelsagen. - Gl. 1908, Bd. XCIII, S. 69-71. |
192 J. Köferl. Tiere als Wetterpropheten. - UE. 1907, Bd. XI, S. 68-69. |
| |
| |
193 A. Perbosc. Le Langage des bêtes. Mimologismes populaires d'Occitanie (Fin). - RTrFE. 1908, t. IX, p. 4-9. |
Wat de vogelen zingen. - Met boekaanwijzingen. |
Quid aves cantent... in Occitania. |
|
194 L.G. Eggink. Meisjesspelen. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 12-15. |
Aanduiding met zang en muziek van ‘een paar oude Zaansche spelletjes’. |
Puellarum duo ludi Neerlandici. |
195 A.H. Coutume de kermesse. - J. 1908, t. XII, p. 18. |
Vaantjes op een boom. Vraag naar de beduiding. |
Rogatur quid signacula super arboribus valeant. |
196 A.H. Danses dans les Églises. - J. 1908, t. XII, p. 22. |
In de XIIIe e. te Luik. Nog in Spanje. Waar nog? |
Uti Leodii so XIIIo, ac etiam-nunc in Hispania, an in aliis locis habentur? |
197 F. Hälsig. Brauch am Andreasabend. Aus der Harthaer Gegend. Am Neujahrsheiligabend. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 177-178. |
Hoe de jonge dochters plegen hunnen toekomende te leeren kennen. |
Quonam more solentes puellae sponsum suum praenoscant. |
198 K. Heidler. Die Schatzgräber auf dem Geldberg. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 258-262. |
Grap waarbij twee lustige steêlingen in 1826 eenen boer eens deden helpen meêgraven naar den schat die, zeggens de sage, in den Geldberg te Lausigk zit. |
Quomodo quondam a tribus viris, quorum facetè a duobus ingenuè a tertio, thesaurus quidam, dictus in ‘Nummi monte’ reconditus, quaesitus est. |
199 A. John. Das Fahnenschwingen der Egeren Fleischergenossenschaft. - UE. 1907, Bd. XI, S. 22, 45. Bilder auf S. 33, 39, 41, 43. |
Een Vleeschouwers-vaanfeest dat al oud is (Vgl. evend. III, 4; V, 38, 42). |
Laniorum festum quoddam. |
200 A. John. Die Fanfaren des Egeren Stadttürmers. - UE. 1907, Bd. XI, S. 22. |
Te Eger als een kind gedoopt wordt blazen de stadstoren wachters op hunne tromp. De menschen kunnen hooren of 't een knaap of een meisken is... en of 't de trompers wel vergast heeft. |
In urbe dicta Eger puerum esse baptizatum tubis urbanis canendo nuntiatur. |
201 G. Lumbroso. Un episodio folklorico a Palestrina. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 93-94. |
Een geval vernomen uit F. Marion Crawford's Un chanteur romain (Paris, 1886, p. 241): Men liet hem slapen te Palestrina nevens een kamer waar een doode lag, en hij was als... de waker. |
Auctori iuxtà cito, quondam cubiculum quaerenti, concessum est quoddam cum mortuali altera contingens, ut ita ipse, etiam insciens, fuisset quasi cadaveris custos. |
202 J. Matieu. La Nuit de Noel et les petits oiseaus. Vieus usages Provençaus. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 23-24. |
't Loslaten van vogels in den dienst binnen de kerke, op of rond Kerstdag. |
De avium emissu circa festum Nativitatis in ecclesiis Provinciae. |
| |
| |
203 Les saints maîtraités. - J. 1908, t. XII, p. 22. |
Vraag: waar al? |
Rogatur ubinam inveniantur? |
204 J. Sattler. Die Goldstunde. - UE. 1907, Bd. XI, S. 70. Vgl. Evend. IX, 38, 71. |
Een kermisdans in 't Erzgebergte. |
Saltatus quidam ex Ergebirge. |
| |
5. Geschriften. - Scripta.
205 E.M. (& A.H.) Ermitages en Hainaut. - J. 1908, t. XII, p. 7-9. |
Een oorkonde over een ervan, nl. uit 1756. |
Documentum ex 1756 circa cellam quamdam. |
206 H. Siegert. Eine Werwolf-Geschichte. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 202-205. |
Verscheiden geboekte verhalen van dezelfde weerwolfverschijning. Uit het begin der XVIIIe e. |
Lectiones variae de facto eodem, np. ex s. XVIIIo. |
207 J. Tuma. Häuserinschriften. - UE. 1907, Bd. XI, S. 31-32. Vgl. S. 69-70. |
208 Verbot des Neujahrschieszens (1773). - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 56. |
In Eichsfeldstreek was 't vanouds de gewoonte Nieuwjaarnacht te schieten. Verbod onderander in 1773. Uitgaaf van den tekst dezes. |
Editio textus in quo glandes ob annum ineuntem fundere prohibitum fuit. |
| |
III. Vorschingen. - Quaestiones.
A. Algemeene. - Generales.
209 J. Bachmann. Egerländer Volkstum. Beschreibende Dichtung in Hexametern, bestehend aus einer Einleitung und zehn Kapiteln. I. Die Tracht. II. Die Wohnung. III. Die Nahrung. IV. Die Beschäftigung. V. Der Charakter. VI. Die Taufbräuche. VII. Die Hochzeitsbräuche. VIII. Die Totenbräuche. IX. Die Fest- und sonstigen Bräuche. X. Die kinder in Lust und Spiel. - UE. 1907, Bd. XI, S. 36-38, 56-61, 96-106. |
210 J.F. Bronner. Von deutscher Sitt' und Art. Volkssitten und Volksbräuche in Bayern und den angrenzenden Gebieten. Mit einem Anhang über Friedhöfe und Freskomalerei. München, Kellerer, 1908, 8o, 360 S., Bild. M. 4. (DG. 1908, Bd. IX, Lief. 2, Umschlag, S. 2 = K. Frank). |
211 R. Wossidlo. Mecklenburgische Volksüberlieferungen. (Im Auftrage des Ver. f. Mecklenb. Gesch. u. Altertumsk.). Bd. III: Kinderwartung und Kinderzucht. Wismar, Hinstorff, 1906, xix-463 S.M. 6,50. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 40-41 = A. D[e] C[ock]). |
Eerste van de drie boeken die 't laatste deel uitmaken: rijmpjes van kinderkweek en kinderwijsheid, met vergelijkende ‘Anmerkungen’ (V.). |
Traditiones Meklenburgenses. III. Puerilia. Cum annotationibus. |
|
212 Die Bauernhausforschung (zumal in Bayern). - MUBV. 1907, Bd. II, S. 65-67. |
| |
| |
Hoe 't gelegen is met 't duitsch-oostenrijksch-zwitsersch onderzoek over den maatschappelijken toestand van 't Boerenhuis. (Vgl. evendaar op bl. 1-2, 23-26, 33, 41, 75, 88). |
De statu huius Germanae-Austriacae-Helvetiaeque quaestionis. |
213 D. Bourchenin. Aptitudes populaires. - RTrFE. 1908, t. IX, p. 1-3. |
Ieder streek is gedreven tot iets anders: spel, dicht, tooneel.... enz. 't Ware nuttig die driften na te speuren. |
Variae gentes in varia feruntur. Quaeratur in quidnam. |
214 P.A. de Azevedo. Cinco adagios portugueses comparados entre si. - RL. 1907-1908, t. X, p. 161-163. |
Vergelijking van vijf portugeesche spreekwoorden onder hen en met dergelijke uit andere talen. Besluit. |
Lusitana quinque proverbia comparativè considerantur. |
215 Th. Gravlund. Reersø. - DSt. 1907, bd. IV, s. 25-58. |
Reerseiland: in geschied- en volkskundig opzicht. |
Historicè et ethnologicè de insula Reerse. |
216 G. Kresser. Nazareth ein Zeuge für Loreto. Historische Untersuchung. Wien u. Gratz, ‘Styria’, 1908, 8o, vi-84 S.M. 1. |
217 M. Kristensen - A. Olrik. Sophus Bugge. 5. Januar 1833 - 8. Juli 1907. - DSt. 1907, bd. IV, s. 177-192. (Vgl. Fv. 1907, s. 97). |
Leven en verdiensten van den befaamden volkskundige, hoogleeraar te Kristiania. |
Eius biographia necnon merita. |
218 F. Meyer. Essai sur l'Histoire des Juifs du Hainaut au XIVe siècle. - AnEN. 1907, t. III, p. 321-343. |
Aankomst, gevarenissen, bezighouding en lot der Joden in 't Henegouwsche binnen de XIVe eeuw: daartusschen Jodenmisdaden en -straf volgens legende en geschiedenis. |
Historica necnon ethnologica quaedam: v.g. de ‘Judaicis delictis’, horumque coercitione. |
219 O. Seyffert. Volkskundliche Abende. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 210-211. |
Verslag over een volkskundigen avond waar men dicht en gezang en tooneel, enz. uitvoerde. |
Talis solemnitas describitur. |
220 G. Schütte. Oldsagn om Godtjod. København, Hagerup, 1907 (disp.). (DSt. 1907, bd. IV, s. 193-201 = A. Olrik). |
Een bijdrage over oudgotische overlevering, inzonder over de wijze om naar de gronden te vorschen van deze en andere volksoverleveringen. |
De antiqua gothica traditione, quomodo usque ad fontes eruenda. |
221 H. Usener. Vorträge u. Aufsätze. Leipzig, Teubner, 1907, gr. 8o, vi-260 S M. 5.
Mythologie (1904) S. 37-66; vergleichende Sitten u. Rechtsgeschichte 1893 (1902) S. 103-158. |
222 C. Wigand. Unkultur. Leipzig, Moderne Verlagsbuchh. 1908, in-16, 136 S. (MLP. 1908, t. XIX, p. 24* = A.L.). |
Uitval tegen de zeden zijns lands. |
Suam gentem vituperat auctor. |
| |
| |
| |
B. Uit 't Dagelijksch leven. - De Quotidianis.
1. Binnenleven (Huishouden, kinderwereld, afsterven). - De interioribus (Domesticis, puerilibus, feralibus).
223 J. Donaldson. Woman; her position and influence in ancient Greece and Rome, and among the early Christians. London, Longmans, 1907, 8vo, vi-278 p. Sh. 5. (Theologische Literaturzeitung, 1907, Bd. XXXII, S. 608-609 = G. Ficker). |
224 I. Gascuel. Le rôle de la femme dans l'église primitive, d'après le Nouveau Testament. Cahors, Coueslant, 1907, in-8, 47 p. |
225 Le mariage et ses superstitions. - TAT. 1908, t. I, p. 58-59. |
Huwelijksgebruiken. Opgesteld zonder schikking of oordeelkunst. |
Confusè quaedam variorum populorum nuptialia sacra. |
226 J.O. og A.O. Qvindegïlde i Middelalderen. En gråmunks vidnesbyrd fra 13de årh. - DSt. 1907, bd. IV, s. 175-176. |
Vrouwgefeest uit de middeleeuwen. Een grauwmonniks getuigenis uit de 13de eeuw. - Geschied- en volkskundige opmerkingen omtrent een gebruiksverhaal vroeger tusschen andere uitgegeven door P. Meyer. |
Annotationes ad testimonium quoddam circa mulierum ad puerperium congregatarum tripudia, seco XIIIo acta. |
227 B. Schneider. Der Wendische Hochzeitsbitter. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 184-191, 220-226, 263-271. |
Soort huwelijksmakelaar. Wat hij doet van af het kennismaken tot op den huwelijksdag. Met de woorden zijner geijkte redevoeringen en de wijzen zijner liederen (Vgl. tk 161). |
Quibusnam discursibus, orationibus et canticis sollicitationes suas exerceat. |
|
228 J. Blau. Vom Brisiltabak und seine Bedeutung im Volksleben der Böhmerwaldgegend um Neuern. Wien. Verlag des Vereins für österreichische Volkskunde. (MVGDB. 1907-1908, Bd. XLVI, Liter. Beilage, S. 12-13 = - r). |
229 O. de Manicamp. Des doigts à la fourchette. - TAT. 1908, t. I, p. 329-331. |
Vingers, vorken, borden en dwalen door de tijden heen. - Losweg. |
Leviter de escariorum instrumentorum historia. |
230 H. de Parville. Évolution culinaire. - APL. 1908, a. XXVI, t. I, p. 234-235. |
231 N. Lithberg. ‘Gräupacken’. - Fat. 1907, s. 236-241, fig. |
De heerdblok, en 't volkseigen leven errond, in Gothland vooral. |
Domestici Gothlandiae mores circa ligna super foco. |
|
232 J. Leite de Vasconcellos. Canções do berço segundo a tradição popular portuguesa. - RL. 1907-1908, t. X, p. 1-86. Ill. e melod. |
Over de wiegeliederen, in 't bizonder over de portugeesche. Leeftuig- en letterkundige oorsprong ervan; hun wedervaren in de geschiedenis, van uit den griekschen tijd voort; aard ervan |
Lusitanarum ad cunas movendas cantilenarum monumenta quaedam; deque earum physiologicis et litterariis initio et fortuna diligentissima inquisitio. |
| |
| |
en gelegenheden ertoe (met verbeeldingen). Overdrukking van een ongemeen rijk getal wiegeliederen, met maat- en wetenschappelijke opmerkingen erbij. Dan de muziek van eenigen. - Zeer bezorgd en stevig opstel; leerzaam voor heel Europa's westkant. |
|
233 R. Liliental - A. Landau. Das Kind bei den Juden. - MJV. 1908, Bd. X, S. 1-24, ('t vervolgt). |
Volkskundige bekommernis van de Joden en zorgen om hun kind, nl. tot aan zijn 13 jaar, dan eindigt rechterlijk gesproken het kind-zijn. Allemaal daadzaken nauwkeurig bijeengeraapt in Russisch Polen, almede bondig vergeleken bij bekende en geboekte voorvallen of gebruiken uit Duitsch en Poolsch volksgeloof. |
Judaeorum ex Polonia Germaniaque populares usus in gratiam pueri, sc. ab eius conceptione usque ad tertiumdecimum annum actum. |
234 A. Robida. Les Escholiers du Temps jadis. Paris, Colin, 1907, 146 p., 58 grav. Fr. 1,50. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 82 = A. D[e] C[ock]). |
‘...maakt deel uit van een fraaie reeks, die onder den titel La petite Bibliothèque verschijnt. Men krijgt vier geïll. deeltjes per jaar tegen... 1.50 fr. Reeds verschenen: Les Sports pour tous; les Amusettes de l'Histoire; la Vie curieuse des Bêtes; Théâtre de famille; Poil et Plume, en het hierboven aangekondigde; daarop zullen dit jaar volgen: la Mer en Types populaires’ (V.). - Schetsachtig. |
Praeteritarum scholarum discipuli. Morum delineatio; ex librorum serie iuxtim significata. |
| |
2. Buitenleven tegenover Natuur- of Wonderwereld. - De exterioribus erga Naturalia vel Mira.
235 D.P. Ballester. Costumbres populares de Menorca. Contestacion de la seccion de ciencias morales y politicas dei ateneo de Madrid. Mahon, Fabregues, 1905. (Nouvelle revue historique de droit français et étranger. 1907, t. XXXI, p. 538-544 = I. Lameire). |
236 J. Charles-Roux. Le Costume en Provence. Paris, Lemerre, 2 vol., in-4, ill. de 7 pl. en coul. et 315 dess. Fr. 50. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 37-38). |
237 Die elsässischen Trachten. - Gl. 1908, Bd. XCIII, S. 97-98. |
238 J. Hoffmann. Die Fussbekleiding im Elbogner Kreise im 19. Jahrhundert. - UE. 1907, Bd. XI, S. 50-53. |
239 J. Hofmann. Die Tracht im ehem. Elbogener Kreise. - UE. 1907, Bd. XI, S. 75-89, mit Bildern. |
240 A. Rosenberg. Geschichte des Kostüms. Bd. I, Lief. 5. Berlin, Wasmuth, 1907. M. 6. |
| |
| |
241 Chr. Rank. Kulturgeschichte des deutschen Bauernhauses. Leipzig, Teubner, 1907. M. 1. (Overdruk uit ‘Natur und Geisteswelt’ Bd. 121). (MUBV. 1907, Bd. II, S. 86-87 = O. Brenner). |
242 g.h. Zur Beurteilung des Egerländers. Der Bauer im Verhältnis zur Natur. - UE. 1907, Bd. XI, S. 66-68. |
Zielkundige ontleding van de betrekking tusschen den landman en zijn omgeving. Grond, werkwijze, hoedanigheid en maat zijner wetenschap. - Zeer opgevend. |
Quanam psychologica connexione in Egerland natura ruricolaque coniungantur. |
|
243 S. Ambrosiani. Odinskultens härkomst. Stockholm, Cederquist. |
244 O. Dähnhardt. Natursagen. Eine Sammlung naturdeutender Sagen, Marchen' Fabeln u. Legenden. Bd. I: Sagen zum Alten Testament. Leipzig, Teubner, 1907, xiv-376 S.M. 8. |
Zes of acht bkdeelen tewege om de geschiedenis van 's menschen verstandelijke ontwikkeling voor te stellen: vergelijkende sagen en legendenvorsching, volkszielkunde, enz. |
Sex vel octo tomorum primus. Investigatio comparatâ methodo ducta. |
245 A. Flentzberg. Föreställningar om älfvorna. - Fat. 1907, s. 7-17, fig. |
Volksmeeningen over de elven; meest uit 't noorden van Sudermanland in Zweden. |
Quid de lemuribus in Sudermanland arbitrentur. |
246 E. Philipot. De tre hunde i ‘Fyrtøjet’. - DSt. 1907, bd. IV, s. 59-61. |
De drie honden in dichter H.C. Andersen's ‘Fyrtøjet’. Opzoeking naar den volkskundigen grond van dit verhaal. Vervollediging van G. Christensen's algemeen opstel in Dst. 1906, bd. III, s. 103-112. |
Ethnologica quaestio de ‘tribus canibus’ ex narratiuncula ‘Firtøjet’ poetae Andersens. |
247 R. Reitzenstein. Hellenistische Wundererzählungen. Leipzig, Teubner, 1906, in-8, 171 bl. M. 5. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 81 = A. D[e] C[ock]). |
Ontwikkeling der oudhelleensche Wondervertelling, en haar invloed op de vroegkristelijke letterkunde (V.). |
Quomodo rerum mirarum antiquae graecae fabellae increverint, et quale momentum in primis christianis habuerint. |
248 Tain Bo Cualnge. Enlèvement (du taureau divin et) des vaches de Cooley. La plus ancienne épopée de l'Europe occidentale. Trad. par Arbois de Jubainville-Smirnoff. Paris, Champion, 1907, in-8, pl. Fr. 3,50. |
249 C.W. v. Sydow. Studier i Finnsägnen och besläktade byggmästarsägner. - Fat. 1907, S. 65-78, 199-218, forts. |
Onderzoek in Finns sagen en aanverwante bouwmeestersagen. Zeer bezorgde vergelijking en oordeelkundige vorsching in de verschillende bekende vormen van een beroemd zeisel, nl.: van den heilige (Olaf of Laurentius, of...) die |
Investigatio critica in legendam genii ‘Finn’ vel aliorum similium exstruendae alicuius ecclesiae redemptorum. |
| |
| |
een kerke bouwen wilde, en voor wien een geest (Skalle of Finn, of...) dit bouwen aannam, mits echter groot loon; dit loon viel te betalen ingeval dat de heilige 's geesten naam niet vond; de heilige vond hem als de toren bijna opgemaakt was, zei hem, en de geest viel aanstonds beneden van den toren en bleef liggen als een steen. |
|
|
250 Fr. Duval. Les Terreurs de l'an mille. (Collection ‘Science et Religion’). Paris, Bloud, 1908, in-12, 94 p. F. 0,60. (EF. 1908, t. XIX, p. 110 = Fr. Ubald). |
251 A. Löwinger. Der Traum in der jüdischen Literatur. - MJV. 1908, Bd. X, S. 25-34. |
Poging om, uit heel de joodsche letterkunde, te vernemen hoedanig, volgens de Joden, wezen doening en belang is van den droom. - Stevig en beknopt. |
Quid, quale et quantum habeatur somnium in Judaica Litteratura sedulè inquiritur. |
252 Nostradamus de Caro. Cela ne vous coûtera pas 20 francs. Le grand et le petit Jeu. Venez consulter l'avenir. - TAT. 1908, t. I, p. 228-229, ill. |
Een van de gebruikte middels om uit het kaartspel de toekomst te vernemen. |
Quomodo chartulae lusoriae ad futura cognoscenda usurpentur. |
| |
C. Uit de Toevalligheden. - De Incurrentibus.
1. Godsdienst. - Religiosa.
253 E. Brate. Nyare jorskning i nordisk mytologi. (Svenska Humanistiska Förbundets skrifter, XI) Stockholm, Norstedt, 1907. Kr. 0,60. |
Nieuwe vorsching in de noorsche mythologie. |
Nova in septentrionali mythologia investigatio. |
254 G. Bellucci. Il feticismo primitivo in Italia e le sue forme di adattamento. Perugia, Unione tipografica cooperatrice, in-16, 158 p., con 74 ill. L. 4. (ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 97-98 = R. Corso; REES. 1908, t. I, p. 59 = A. V[an] G[ennep]). |
Uit een talrijke verzameling wordt hier bestatigd hoe hedendaagsche en oude tooverhoedmiddels mogen samengaan. Het Feticism van in onze dagen is enkel ‘addatamento’ of aanpassing van het ‘primitivo’. - Dus is Feticism geen godsdienst (REES.). |
Feticismus ex Italia nunc temporis solùm est renovamen antiqui. |
255 Ph. de Félice. L'Autre monde. - Mythes et Légendes. Le Purgatoire de Saint Patrice. Paris, Champion, in-8. Fr. 5. |
256 A. Moll, Dr. med. Einleitender Vortrag zu einer Umfrage über Okkultismus. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 353-360. |
Heer Moll wil wetenschappelijk alle de voorvallen van okkultismus, gedachtenvervoer, wondergenezing, waarheids- |
Statuit sibi Auctor questionem de casibus occultismi omnibus constituendam. |
| |
| |
droomen, 't hellezien, vóórvoelingen, verschijningen, spokerij enz. te wete geraken en onderzoeken. Daartoe zendt hij vraagbrieven rond; en lei zijn bestek uiteen in bovenvermelde voordracht. |
|
257 A. Pellotieri. Il sentimento religioso nei Fanciulli del popolo. - Rivista di Psicologia applicata alla Pedagogia ed alla Psicopatologia. 1906. (ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 88-89 = B.). |
Wat volkskinders weten, denken en gevoelen van godsdienst. |
Quidnam de religione plebeii pueri sentiant. |
|
258 Mgr Chabot. Les crèches de Noël. Pithiviers (Loiret), Imprimerie moderne, 1905, in-12, 128 p. Fr. 1. |
259 Mgr Chabot. Noël dans les pays étrangers. Pithiviers (Loiret), Imprimerie moderne, 1906, in-12, 119 p. Fr. 1. |
260 Mgr Chabot. La Nuit de Noël dans tous les pays. Pithiviers (Loiret), Imprimerie moderne, 1907, in-12, 136 p. Fr. 1. (EF. 1908, t. XIX, p. 111 = Fr. Jean de la Croix; MLP. 1908, t. XIX, p. 82* = E.G.).
1. La veillée de Noël et les légendes qu'on y raconte. 2. Les particularités de la messe de minuit. 3. Le réveillon et les gâteaux de Noël. 4. Les cadeaux de Noël. (L'arbre de Noël et le soulier de Noël). |
261 A Gastoué. L'Eau bénite, ses origines, son histoire, son usage. (Collection ‘Science et Religion’). Paris, Bloud, 1907, in-12, 63 p. Fr. 0,60. |
262 Marsaux. Les messes miraculeuses de Saint Grégoire dans l'Oise. Caen, Delesques, 1907, in-8, 16 p. et pl. |
263 A.V. De Vasten-Liturgie. - NZbB. 1908, bd. I, bl. 79-85, 99-104. |
Verschillende plechtigheden; grondige bespreking van hunnen oorsprong. |
De quadragesimalis liturgiae officiis, eorumque origine. |
|
264 E.K. Blümml. Johanneslied II. - MVGDB. 1907-1908, Bd. XLVI, S. 197-199. |
Een nieuw ontdekt achttiendeeuwsche vorm van 't duitschboheemsch lied van den h. Johannes van Nepomuk. - Oordeelkundige uitgave. |
Nuper reperta ex seco XVIIIo lectio carminis germano-bohemici de S. Johanne Nepomucensi criticè hic in lucem editur. |
265 J.-C. Broussole. Préface à la Légende dorée. Paris, Téqui, 1908, in-18. (MLP. 1908, t. XIX, p. 26* = A.F.). |
Leven van Jac. de Voragine; lot en beteekenis en zin van zijn boek. - Aangenaam meer dan beslissend. |
De Legendae Aureae scriptore, fortuna, necnon auctoritate - levis inquisitio. |
266 Delattre. Le culïe de la Ste-Vierge en Afrique, d'après les documents archéologiques. Paris, Desclée, 1907, in-8, xii-234 p. Fr. 5. (REES. 1908, t. I, p. 120 = A. v[an] G[ennep]; Bulletin monumental, 1907, t. LXXI, p. 409-410 = E. Lefèvre-Pontalis). |
267 A. de Waal, Zum Kult des hl. Vincenz von Saragossa. - Römische Quartalschrift für christliche Altertumskunde und Kirchengeschichte: Archäologie. 1907, Bd. XXI, S. 135-138. |
| |
| |
268 J.G. Frazer. St. George and the Parilia. - REES. 1908, t. I, p. 1-15. |
Pales was een herdersgod door heel het roomsche rijk, Pergrubius een gelijkgeldende god in 't Noordoosten van Europa: beide werden ze vereerd als te lente de kudden weder in 't veld mochten. Nu wordt voor kudde en groeiing Sint Joris vereerd: nl. twee dagen (23-iv) na Pales (21-iv), en omtrent denzelfden tijd als Pergrubius; dit in Italiën en den oostkant van Europa. Dus... zal hij beider opvolger zijn. - De stelling is nieuw, maar nog niet vast, te minsten in alle haar deelen. 't Ware een goede tegenbeproeving zocht nu iemand naar wat geschied is in den Westkant van 't oude Roomsche rijk. |
Videtur S. Georgius in Italia ac in Europa Orientali Palis pastorum dominae (aut potius domini) necnon Pergrubii partes suscepisse. - Sed quisnam tunc in Europa Occidentali Palis muneri vicarius successit? |
269 M.C. Gertz. Kund den heliges martyrhistorie soerlig efter de tre oeldste kilder. (Univ. festskrift, 1907) |
Geschiedenis van den h. Knuit naar de drie oudste gronden. |
Historia S. Canuti secundum tres primos fontes. |
270 Fl. Jubaru, S.J. Sainte-Agnès, Vierge et martyre de la Voie Nomentane, d'après de nouvelles recherches. Paris, Desmoulin, 1907, in-4, xi-383 p., 173 photograv. (CC. 1908, a. LIX, t. I, p. 314-325.) |
271 W.K. St. Nikolaustag. - HL. 1907-1908, Bd. IV, S. 36-39. |
De heilige; legenden, gebruiken links en rechts. - Wat te algemeen en te onvast; bijna geen middels tot keuring. |
Varia ex dictis et gestis - sed nimis inordinatè. |
272 R. Magnanelli. Un canto popolare di Santa Caterina e l'origine della sua leggenda. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 72-80. |
Het volkszeisel van de h. Catharina van Alessandria. De oorsprong ervan is nog niet klaargetrokken. Hier enkel aanwijzing van gronden. - Waarom geen oordeelkundig onderzoek derzelven? |
Judicantur fontes, non demonstratur origo legendae de Sancta Catharina. |
273 Les Miracles de Notre-Dame de Roc-Amadour au XIIIe s., éd. E. Albe. Paris, Champion, 1907, in-8, 350 p. Fr. 6. (MLP. 1908, t. XIX, p. 113* = A. Lemax). |
274 Mönkemöller, Dr. med. Anna Katharina Emmerich, die stigmatisierte Nonne von Dülmen. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 254-268, 299-319. |
Ziel- en leeftuigkundig onderzoek van ‘dit wonderklaar geval van den invloed van den godsdienst op een krank wezen’. Steller houdt hem aan den kant van den ‘advocatus diaboli’, immers in 't geding dat nu reeds een dertig jaar aanloopt. - Ongelukkig schijnt hij van-te-voren overtuigd; en daarbij was de geschiedkundige |
Psychologica necnon physiologica inquisitio a quodam ‘advocato diaboli’ facta in ‘casum manifestum multùm apud debilem animam valentis religionis’- - Quidnam autem intenditur ‘esse manifestum’: aut religionem valere aut puellam debilitas. |
| |
| |
werkwijze hier en daar wat nauwer door hem toegepast geweest, ze had hem ook geen kwaad gedaan. |
se? Deinde critica desideratur. |
375 A. Mörath. Zur Geschichte der Marien-Verehrung in der Pfarrkirche zu Gojau bei Krummau. Deutsche Böhmerwaldzeitung, 1907, 22, 23 März und 5 April. Nr. 12-14. Auch Separatabdruck. 22 S. (MVGDB. 1907-1908, Bd. XLVI, Liter. Beilage, S. 11). |
276 F. Mörchen, Dr. med. Die Psychologie der Heiligkeit. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 393-436. |
Er is spraak van de heiligheid over 't algemeen, verstaan naar volksgedacht of godsdienstzin, niet van de heiligheid als eeretoekenning door kerkgezag verleend. Hier geene ‘konfessionelle’ of ‘kirchenpolitische Tendenz’. - Ongelukkiglijk ook geen geschiedkundig oordeel over de daadzaken waar deze zouden behoord hebben gezift te worden, noch eenig voorgaande bewijs dat, in den uitleg der daadzaken, alle bovennatuurlijke kracht mocht of diende vergeten te wezen. Dit dobbel gebrek komt meer dan eens voor in de zielkundige verhandelingen van anders zeer bekwame geneesheeren. |
Psychologia sanctitatis, ethnologicè non autem canonicè declaratae. - Pars historica claudicat, theologica truncatur.... quod utrumque periculum saepe doctoribus med. intenditur! |
277 P. Saintyves. Les saints successeurs des dieux. I. L'Origine du culte des saints; II. Les Sources des légendes hagiographiques; I1I. La Mythologie des noms propres. Paris, Nourry, 1907, in-8, 416 p., grav. Fr. 6. (Revue des questions historiques. 1907, t. LXXXII, p. 625-628 = V. Ermoni; Polybiblion, Partie littéraire. 1907, t. CX, p. 245-246 = Bon Carra de Vaux; le Canoniste contemporain. 1907, t. XXX, p. 714-716 = A.B.; Revue historique. 1907, t. XCV, p. 393-394 = Ch. Guignebert; Bulletin critique. 1907, 3e série, t. I, p. 372-373 = A. Le Gay; Revue de synthèse historique. 1907, t. XIV, p. 375-376 = G. Weill; AB. 1907, t. XXVI, p. 454-455 = H.D.). |
278 J. Schrijnen. Twee Volksheiligen. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 1-8. (B. 1907, bd. XVIII, bl. 350-351 = L. G[hys]). |
De h. Lucia dankt aan haren naam de legende over haar oogenuitsteking. Aangaande de h. Brigitta bestaat dezelfde legende: zal 't zijn om dezelfde reden? Stellerdenktja: immers Brigit kan willen zeggen ‘glanzend’. - Daarom ook zou Brigitta wel kunnen veel overgenomen hebben van [Holda] Perchta, waarvan inderdaad Lucia veel overgeërfd heeft. |
S. Lucia nomen suum ex ademptorum luminum legenda obtinuit; cur non et S. Brigitta de qua eadem legenda viget? Deinde forsan ambae in Perchtae multa successerunt. - In praesenti opere linguisticae varia documenta attulit ethnologia; curne defuit historiae arbitrium? |
Kon er niet ook wat licht komen uit de vergelijking en beoordeeling der geschreven geschiedgronden? |
|
| |
| |
279 Dom Cabrol. L'Idolâtrie dans l'Église. - Revue pratique d'apologétique. 1907, t. IV, p. 36-46. |
280 Die Gebetmühle in England. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 45-46. |
Vermelding van 't alom ‘versneeuwballen’ in England, ook in Duitschland vroeger, van een gebed dat moet negenmaal afgeschreven en voortgegeven worden! |
De cuiusdam orationis formula nunc temporis per Angliam ut olim per Germaniam, post recitationem nonam, a quocumque ulteriùs tradenda. |
281 Jansen. Dr. med. Die neueste psychische Epidemie in Hessen. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 321-337. Vgl. ook S. 230-232, 280, 392, 438-440, 470-472. |
Sedert den laatsten zomer geschieden, te Kassel en in 't omliggende, woelige vergaderingen van menschen, ‘de hessische raadgeesten’, die bidden, luidop biechten, stenen, tieren, huilen, den duivel verdrijven, opstaan, hen laten vallen, malkander omhelzen... enz. om Gods komst en bijstand te verkrijgen. Dit gebruik is besmettelijk. - Vroegere of gelijkzame gevallen, oorsprong, doeningen, bestrijding, lijf- en zielkundig onderzoek. |
Historica, physiologica necnon medica tractatio de quadam psychica pestilentia, ab aestate proximè elapsa, Castelli Cattorum inque locis subiacentibus saeviente: scilicet subinde congregantur variae personae oratum, eiulatum, ululatum, exorcizatum, se omnimodè iactatum... ut Dei adventum Eiusque adiumentum consequantur. |
282 J. Lange (†). Die Antipathie des altjüdischen Volkes gegen Bilder. - ZRePs. 1907-1908, Bd. I, S. 174-182, 268-272. |
J. Lange is dood. E. Stine heeft hier zijn werk uit het deensch in 't duitsch overgebracht: 't is over den afkeer van 't oudjoodsche volk (tot en met de eerste Christenen) voor beelden. Reden en maat. - Niet wetenschappelijk bewerktuigd. |
Quale quantumque fuerit ad imagines Jndaeorum (etiam primi temporis Christianorum) fastidium. - Deficiunt documenta. |
283 L.E. Lefèvre. Les formules iconographiques de l'Agnus Dei au XIIe siècle. - Revue de l'Art chrétien, 1907, 5e sér., t. III, p. 255-263. |
284 Les oeufs... de Pâques. - TAT. 1908, t. I, p. 373. |
Eiers. Als uitweiding een woord over den oorsprong en geschiedenis der Paascheiers. - Niet erg. |
Levissimè de eorum initio. |
285 G. Sanoner. La vie de Jésus-Christ racontée par les imagiers du moyen âge sur les portes d'églises. - Revue de l'Art chrétien, 1907, 5e sér., t. III, p. 235-248; 310-325. (Suite, à suivre). |
| |
2. Recht. - Iuridica.
286 G. Amalfi. Superstizione e Diritto penale. Napoli, Priore, 1908, in-8o, p. 18. (ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 102 = P[itrè]). |
Ter gelegenheid van A. Helwig's Die Beziehungen zwischen Aberglauben und Strafrecht (- SAV. 1906, Bd. X, S. 22-44) eene beschouwing over de |
Saepe ex sola superstitione res admittuntur ob quas saevienti iuri poenali submittendus quidam habeatur. Exempla. |
| |
| |
schuld van 't avergeloof in veel wandaden die onder 't Strafrecht vallen. Met voorbeelden (ASTP.). |
|
287 R. Corso. Proverbi qiuridici italiani. Introduzione. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 41-53 (continuaz. t. XXIII, p. 484). |
Inleiding tot het uitgeven eener verzameling rechtsspreekwoorden. Voorgangers. Belang van zulk werk: dergelijke uitdrukkingen zijn gronden van 't gewoonterecht, en, door dit 't laatste, van 't geschreven recht. |
Introductio ad edenda italiana proverbia iuridica. De operis momento historico et iuridico. |
288 Fr. Peter. Alter Prozess-Segen. - UE. 1907, Bd. XI, S. 45. |
Oude rijmspreuken om te prevelen als uw geding zal aanvangen. 't Brengt geluk bij... althans te Falkenau. |
Faustorum apprecatio quaedam incipiente lite recitanda. |
289 E. Van Cappel. Het Baargericht. - B. 1908, bd. XIX, bl. 15-16. |
Ter gelegenheid van 't vermelden geweest van een Brugsche zede (B. 1907, bd. XVIII, bl. 231-234), wijst op een verleden Gods-oordeel waaruit men voorheen eenen beschuldigde als plichtig aanzag, wanneer hij bij 't aanraken van den vermoorde begon te bloeden. Steller verzendt medeen den lezer naar F. Pyper's Middeleeuwsch Christendom. 's Gravenhage, Nyhoff, 1907, |
Revocatur memoria ad praeteritum tangendi cadaveris iudicium. Cf. Pyper, l.c. |
|
290 Fr. Cartellieri. Sühnkreuze und Grenzsteine. - UE. 1907, Bd. XI, S. 106-107. |
De steenen landkruisen uit Bohemen zijn zoenkruisen vooral, zooals Fr. Wilhelm het voorhoudt; zijn echter altijd derwijze gesteld geweest dat ze op den zoom van 't stuk land stonden en tevens dus als grensteenen doorgaan mochten. |
Piaculares quidem ex animo, verùm terminantes de facto sunt lapideae cruces ex Bohemia. |
291 A. John. Blut- und Wundsegen im Egerlande. - UE. 1907, Bd. XI, S. 53-55. |
Herkomst en vorm van Egerlandsche tooverspreuken om gezonde lieden wapenvrij te doen blijven of om bij gekwetsten het bloed te doen stremmen. |
Aliquarum ad sanguinem sistendum admissarum precationum ortus et formula. |
292 E. Voigt. Heergewette und Gerade. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 252-254. |
Oude erfrechtswoorden om te beduiden wat, bij gemis aan nader bepaling, aan de mans overging ('t eerste) en wat aan de vrouwen ('t tweede) = Heergewaad en [huis]raad. |
His priscis vocabulis iuridicè designantur quaenam ex hereditate, salva definitione, propria viris et quaenam feminis propria futura essent. |
293 Fr. Wilhelm. Zur Geschichte der alten Steinkreuze, Ruhekreuze und Marteln. Erzgebirgszeitung. XXVII Jahrg. Auch Separatabdruck. 31 S. (MVGDB. 1907-1908, Bd. XLVI, Liter. Beilage, S. 16 = A. Horcicka). |
| |
| |
De steenen kruisen in 't Saksische veld zijn zoen- en boetkruisen, nl. voor daarbedreven misdaden. Tegen Helbig die ze aanziet voor grenskruisen (MVGDB.) (Vgl. Helbig's meening in MUBV. 1905, Bd. II, S. 19-21; Vgl. verder: M. Herschel. Beitrag zur Steinkreuzkunde. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 5-11; Fr. Wilhelm, Alte Steinkreuze-Greinzzeichen? - Sühnekreuze? Evend., S. 36-41; Helbig, Die Steinkreuze in Köningreich Sachsen als Grenzzeichen. - Evend., S. 120-131, almede de opstellen die overal daarin aangewezen staan). |
Contra Helbig eas terminantes dicentem, hîc verè piaculares lapideae Saxonicae cruces esse defenduntur. |
| |
3. Last (Bedrijf, Gestrijd). - Operosa (Negotia, Contentiones).
294 J. Bernolet. Het Ambacht der Bakkers te Brugge. - B. 1907, Bd. XVIII, bl. 305-315; 1908, Bd. XIX, bl. 17-26. |
Geschiedenis uit de oorkonden, met aleens een maatschappelijke daadzaak tusschen. |
Pistoriae Societatis Brugensis historia, non sine gestis ethnologicis. |
295 J. Blau. Der Neuerner Federnhandel. Ein Beitrag zur Geschichte des Handels in Böhmen. - MVGDB. 1907-1908, Bd. XLVI, S. 67-84. |
296 A. Mörath. Das Lebküchnerhandwerk in Krummau im 17 Jahrhunderte. - MVGDB. 1907-1908, Bd. XLVI, S. 32-35, mit Abbild. |
Gerechtelijk wedervaren van 't ambacht der peperkoekbakkers te Krummau in de XVIIe e. Gunsten en inteugelingen. |
De statu eius iuridico. |
297 Tout est bon pour faire un Chef-d'oeuvre. - LT. 1907-1908, a. X, t. I, p. 527-534, ill. |
Een woord over de kunst van dezen die dingen beeldhouwen uit kastanjen, aardappels, fruit, enz...! |
De arte fructuum scalptoris. |
|
298 A. Olrik. ‘Svinefylking’ og ‘Hamalt’. - DSt. 1907, bd. IV, s. 214-220. |
Twee benamingen van een soort legerslagorde: van drie noordsche sagenhelden wordt verteld dat ze die orde van Odin leerden. Wezen dezer slagorde en reden harer toekenning. |
Utroque nomine vocatur quaedam ‘acies cornuta’ quam ab Odin tres heroes didicisse feruntur. Quaenam sit eius natura, relataeque concessionis origo. |
| |
4. Lust (Kunst en Ontspanning). - Ludicra (Artes, Oblectamina).
299 M. Ballanti. La Canzone napolitana. Napoli, 1907, in-8o, p. 147, L.I. |
300 G. Droux. La Chanson Lyonnaise. Lyon, Rey, gr. in-8, 115 p. (RTrFE. 1908, t. IX, p. 36). |
Geschiedenis van 't Lied en van de zanggenootschappen (RTrFE.). |
De cantionis Lugdunensis cantorumque historia. |
| |
| |
301 E.R. Freytag. Sächsische Krieger- und Kriegespoesie aus dem Jahre 1866. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 156-163. |
302 A. Gassmann. Das Volkslied in Luzerner Wiggertal u. Hinterland. Basel, Verlag der Schweizer. Gesellsch. f. Volksk., 1906, x-215 S., Fr. 4,50. (V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 41-42). |
Zorgvuldige verzameling met oordeelkundige ‘Anmerkungen’ (V.). |
Critica popularium carminum compilatio. |
303 W.P. Ker. Om de Danske Folkeviser. - DSt. 1907, bd. IV, s. 1-24. (Vertal. van W.P. Ker. On the Danish Ballads. - The Scottish Historical Review, 1904, I, 357-378). |
Over de Deensche volksliederen. Inhoud en verband met vreemde, bizonderlijk schotsche en fransche liederen. - Zeer ernstig. |
De Danorum popularibus cantionibus, quid capiant, et quomodo ad alienas, Scoticas praesertim et Gallicas, referentur oporteat. |
304 [J. Krohn.] Suomen kansan sävelmiä [Finske folkemelodier]. II, 6 (sidste) haefte. Helsingfors, Finske literaturselskab. |
305 Fl. Van Duyse. Het Oude Nederlandsche Lied. Wereldlijke en Geestelijke Liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën. 's Gravenhage, Nijhoff, 1900-1907, 4 dln., xxxvi-8, 896; 12, 897-1835; 12, 1836-2747; 95 bl. G. 47. (V. 1907-1908, Bd. XIX, 45-50 = M. Sabbe.) |
Laatste en volledigste oordeelkundige verzameling. |
Neerlandicorum antiquorum carminum optima critica compilatio. |
306 M. Vogg (†). Burgovia Cantans d.i. Volkslieder aus der ehemal. Markgraffschaft Burgau. - DG. 1908, Bd. IX, S. 13-32. |
Een veertigtal volksliederen, waaronder enkele van den ouden verhalenden trant, 't meestendeel nieuwer van inhoud en van krijgshaftigen aard. - Uitgegeven met taalkundigen uitleg, niet echter met geschiedkundigen uitleg, ook allen zonder muziek. |
Cantiones populares ad quadraginta admodum, cum convenientibus linguae non verum historiae aut musicae descriptionibus. |
307 E. von der Recke. Folkevisertudier, Vestnordisk inflydelse i Dansk. - DSt. 1907, bd. IV, s. 79-120. |
Volksliedonderzoekingen. Westnoordsche invloed op Deensch. |
Carminis popularis recognitio. Septentrionalis in Danorum carmen auctoritas. |
|
308 G. Lumbroso. Lettere paremiografiche. - ASTP. 1907-1908, t. XXIV, p. 85-91. |
Vijf brieven naar den hoofdopsteller: daarin mingelmaren over gezegden en spreekwoorden van voorheen en van nu. - Opgevend. |
Quinque epistolae paremiograficae - valde ad rem pertinentes. |
309 M. Sabbe. Satirische prophetie of raadselspel. - V. 1907-1908, bd. XIX, bl. 34-39. |
Vergelijking van een drietal ‘raadselaaneenschakelingen ingekleed als prophetie’. |
AEnigmata sub prophetica forma. |
| |
| |
310 Nos anciens jeux. Retour d'Angleterre. - LT. 1907-1908, t. X, p. 439-444, ill. |
Eenige spelen die nu gegeerd worden in de ‘sport’-wereld en die vroeger ook bestonden. - Wat in 't wilde beschreven, en zonder aanwijzing van gronden. |
Ludi antiqui, ex Anglia reduces. - Incompositè. |
311 N.E. Hammarstedt. Striden om vegetationsstången. - Fat. 1907, s. 193-198, fig. |
De strijd om de boomstang. Verzameling en vergelijking van bekende zulke feestgebruiken uit de germaansche landen. |
Quomodo in variis germanis festis pro viridi stipite propugnetur. |
312 R. Lindner. Das erste Winzerfest in der Lössnitz. - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 254-258. |
't Wijnbouwersfeest geschiedde er eerst in 1840, en is in de jaren 80 op niets gekomen. Wat men plag te doen. |
Institutum est ao 1840, et paulo post am 1880 evanuit. |
313 A. Lingke. Der Streittag, ein Bergfeiertag der Freiberger Knappschaft (zum 22. Juli). - MVSV. 1906-1907, Bd. IV, S. 247-252. |
Een feestgebruik te Freiberg, soort bergwijding; ‘strijddag’ is de naam ervan, misschien omdat eens die dag in 1496 een ‘dag’ tot opstand geweest is. |
De facto, nominisque historica ratione. |
314 Poissons d' Avril. - TAT. 1908, t. I, p. 313. |
Aprilvisschen. In 't voorbijgaan een woord over de gedachten die men oppert aangaande den oorsprong ervan. - Tot lezing. |
Quaedam rara non autem cara de eorum origine. |
415 N. Sjöberg. En germansk julfest i Konstantinopel på 900-talet. - Fat. 1907, s. 31-35. |
Een germaansch-[gotisch] kerstfeest in Konstantinopel binnen de Xe eeuw. Wijzing op een bladzijde uit keizer Constantijn Porphyrogennetos's boek: ‘De ceremoniis aulae Byzantinae’ (I, 83); gewis de oudste beschrijving van germaansche kerstplechtigheden. |
Usurpatur liber ‘de ceremoniis....’, iuxtim appositus, ad memoranda sollemnia quaedam Germana, circa festum Nativitatis so Xo Constinopoli celebrata. |
316 J. Teincey. Londres au temps jadis. Jeux et vieilles coutumes. - MLP. 1908, t. X, p. 201-211, ill. |
Van de XVIIe eeuw voort tot nu: gevechten, waagspelen, weddingen, vermommingen, herbergbezoek, schouwburg... Meest getrokken uit dagbladen van den tijd, doch onvolledig aangewezen. |
Londonienses ex seculo XVIIo varii ludi... secundum ephemerides aequales, parum verò aptè notatas. |
|
317 Le carnaval des rois. - LT. 1907-1908, a. X, t. I, p. 479-482, ill. |
Verkleedingen aan de tegenwoordige vorstenhoven. |
Falsi habitus nunc temporis in aulis usitati. |
| |
| |
318 R. de Bettey. Les Bals masqués à travers les âges. - APL. 1908, a. XXVI, t. I, p. 204-205, ill. |
Herinneringen aan verkleede dansavonden uit de gewezen fransche vorstenhoven. |
In memoriam revocantur quaedam olim in gallicis aulis a personalis tripudia acta. |
319 Mascarades au soleil. - JST. 1908-1909, t. IV, p. 37-44, ill. |
Het karnaval te Nizza. Inrichting en vermakelijkheden. Onwetenschappelijk. |
Leviter de Niciensibus bacchanalibus. |
320 E. Matthieu. Quelques mots sur l'origine des Gilles de Binche. Enghien, chez l'Auteur. |
| |
5. Geneeswerk. - Medicinalia.
321 A. Cavaniol. Chaumont au XVIIe Siècle. La peste de 1636. T. I. Chaumont, Cavaniol, 1907, in-16, iv-385 p. et pl. |
322 O. Wieselgren. Gnideld som preservativ. - Fat. 1907, s. 29-31. |
Wrijfvuur als weermiddel tegen veeziekte. Voorbeeld van 't koppig aanhouden van volkszeden. |
Quomodo in tutelam contra pecudum morbos iam dudum adhibeatur ignis affrictu accensus. |
|
|