Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunstkroniekBLINDEKENSKAPEL. - Het eenvoudig kerkje (1650) met zijn eigenaardig klokkenhuisje, en zijn hoogst dichterlijke omgeving van kalme godshuizen, vormt wellicht een der meest indrukwekkende hoekjes van Brugge. Het ligt daar als een oasis van vrede midden het druk verkeer van groote straten en 't gewoel van levendige volksbuurten; een soort begijnenhof. Binnen, is het uiterst eenvoudig, maar die eenvoud is juist geen karakterloosheid, neen; de kunstige meubileering is van gezonde vlaamsche snede. In 1908 werd het inwendige der kapel herschilderd. Hierover nu schrijft Kunstkroniek I, 54. eene nog al vinnige maar juist opgevatte kritiek, die we met twee woorden samenvatten: 1o/ dat een gothische beschildering hier onzin is, 2o/ dat die beschildering, op zijn eigen beschouwd, niet kan doorgaan voor goede gothiek. Vooreerst zouden we nog meer zeggen. Op zoo'n eenvoudig kerkje past zeker een eenvoudig kleedje, vooral waar het een kerkgebouw in Renaissance geldt. Kleuren blijven daar best weg. Maar wil men toch aan schilderen doen; dan mogen we geenzins gothisch op Renaissance toepassen; de princiepen van beide kunstuitingen zijn te verschillend. Zagen we in den loop der eeuwen wêergeboortekunst in gothische gebouwen vaak aangewend, en werden, op den duur, onze oogen aan dien wansmaak wat gewoon; het tegenovergestelde - gothisch op Renaissance - zagen we nooit. Niet van dit jaar slechts stak Blindekenskapel zijn eerste gothisch kleedje aan. In 1881 reeds werd dien weg opgegaan door schilder | |
[pagina 383]
| |
G. JanssensGa naar voetnoot(1). Maar die eerste schildering was heel wat beter gelukt dan de nu ontworpene. Het kerkje was eentonig, lichtkleurig en uiterst sober. Het koor echter was te dof; een grove fout was het de vensteromlijstingen en de kunstige sacristieingang in zware rood- en groenmarmertinten te steken. De misslag werd nog vergroot door het aanbrengen van brandvensters in het koor: in 81 de twee, weerzijden het altaarGa naar voetnoot(2), in 86 de twee andere, van mindere kunstwaarde, die het altaar met de prachtige schilderij van Jakob van Oost de oude gausch buiten zicht stelden. Het is niet altijd een schoonheidselement, zelfs in gothische kerken, het koor zoo duister te maken. Onze Vlaamsche gebouwen werden doorgaans licht behandeld, zoo voor brandglas als voor muurbeschildering; en dat past best op onze luchtstreek waar we het blijde daglicht uit onze binnenplaatsen niet hoeven te sluiten, wel integendeel. De schildering van 1908 kan het op ver na niet halen bij deze, die ze moet vervangen. Kleur en teekening kan beter zijn. De damastteekening in het kerkje is te hard van toon, en te symetrisch uitgesneden van motief. Tusschen de vensters, engelenfiguren die - op de vleugels na - niets engelachtig inhebben, rustend op een uitgevaagd, belachelijk wolkje. Het koor, hevig gekleurd, draagt een damast prachtig van teekening; toch beklagen we het verdwijnen van zijn voorganger, waarvan de motieven (O.L. V-lelie en leeuw) zoowel herinnerden aan de stichting onzer kapel, hulde van het dankbare vlaamsche volk aan Maria. En het punt van geschiedenis en overlevering aanrakende, een misslag nog is het veranderen van den tekst die op den muur geschilderd stond. Nu is het alledaagsch, vroeger was het passend op de Blindekenskapel. - We hebben hem zoo dikwijls gelezen, maar hij ligt ons maar half in 't geheugen, en de brave lieden der buurt die we raadpleegden, hebben hem ook ontleerd. We herinneren ons toch nog iets: ‘Komt hier kreupelenGa naar voetnoot(3) en blinden - om hulp of solaes te vinden’. Nog eene beklagenswaardige wijziging is de volgende. In den muur van het Sanctuarium, weerzijden het monument van Petrus Overloope, vond men twee zerkjes, nu ontdaan van hunne zwart-marmeren omlijsting, en verhuisd naar den hoofdingang der kapel. Het eene is modern, en enkel een memorie der fondatie van de Juffers Baes; dat mocht verhuizen. Het ander is een grafzerk met opschrift: ‘Hier vooren ligghen begraven Sh Boudewyn van Cotengys ende Joe Clara Cobrysse, welcke Joe heeft ghefondeert een eeuwigh solemnel jaerghetyde in dese Capelle telcken 13 8bis met het uytdeelen van | |
[pagina 384]
| |
34 stuyvers broodt aen de lieden woonende in de huysen vande Capelle, midts offerende over hunlieden Zielen. R.I.P.’. Wat zin hebben nu die woorden: ‘Hier vooren ligghen begraven’? Iets toch dat in kunstopzicht eene merkelijke verbetering mag heeten is het witverwen van den ingang der Sacristie. 't Is een lief en kunstig beeldwerk (1690) dat opgericht werd, zegt Kan. Duclos (o.c. bl. 29) ‘ter eere van Sint Rochus, op de kosten van Heer en Meester Joost Schroy, pastor en deken van Sint-Salvators, die in de kapelle begraven wierd, onder eenen zerksteen, thans zeer afgesleten, daar ik over jaren het opschrift van genomen heb’. Dit nu onleesbaar opschrift was 't volgende: Soli Deo Dit voor memorie. Alles samengenomen, 't is een verandering; is 't een verbetering? Wat schilt het mij dat de brave eenvoudige kerkgangers, bij zulk een kleurenpracht, van ontroering, een bijbelbeeld voor hun geest zien oprijzen, zoo Vondel het dichtte: ‘En Jozef kreeg een kleed van velerhande kleuren’, 't zottemanspak heeft ook soms die hoedanigheid; ik sluit liefst de oogen. Zoo'n harde kleurengam! - 't Is net, hoorde ik zeggen, 't is ook iets; hopen we dat bij de eerstkomende groote kuisch netheid en kunst zullen samengaan. Non sunt contradictoria. |
|