Biekorf. Jaargang 19
(1908)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
doorgaans om hun binnenste dat ze gegeerd worden. Iedere stad heeft haar beroemde slimme bulten, haar rechtziende schelen, haar rechtzinnende scheeven... haar uilspiegels! Ieder tijd stemt toe om te luisteren naar zijn tooverheksen, en te leeren van zijn ‘Zotten’, bovendien is geren zelve zot van zijn ‘Histriones’ van zijn ‘Pantaloni’ en van zijn ‘Herlekins’; hij leeft waarlijk leven in zijn ‘Hanswursten’ zijn ‘Scapins’ zijn ‘Graciosos’ en zijn ‘Poesjenellen’. Ieder vak - en meest ieder van de vakken die 't schoone betrachten - is fier over zijn Leelijkaards: 't tooneel over zijn ‘Cyrano's’, 't muziek over zijn soort ‘Luthiers de Crémone’, de redekunst over sommige Mirabeau's en Danton's, en de dichtkunst over haar ‘schoone leelijke koppen’. Er wikkelt in de menschen een drift tot de aardigaards, een oprechte genegenheid ervoor: kinders droomen van Roovers en Duivels en Roste Katers, groote lieden geven groot geld om te ‘masscheren’; de aantrekkelijkste dansleuten zijn zooals ze de heidenen hielden, zooals ze de middeleeuwen verboden, en zooals ze onze ‘best-opgevoede menschen’ hedendaags willen: nl. al verkleed en verklakpot zijnde, niet ‘int vroede’ maar ‘int zotte en... int amoureuse’! 't Is lijk in 't godsdienstige ook: in heidenisse zijn alle de afgodsbeelden altijd en overal ten leelijksten geweest. Nu nog zijn 't de leelijkste Onze-Vrouwtjes die meest trek hebben; talrijk zijn de gevallen waar men, nog in onzen ‘verlichten tijd’, de oude scheeve en slonke beelden verkozen heeft boven schoone nieuwe, en ze desnoods met geweld deed weerekeeren... ‘als ze verloren waren’. 't Leelijke is geheimzinnig, ingesloten, schijnt machtig! 't Is aardig, eigenaardig, dus treffend. 'n Leelijkaard is een ‘type’ en alle ‘type’ is schoon. 't Leelijke beeld, de leelijke mensch worden meest ‘bezien’; maar de menschen dolen in 't spreken, en zeggen ‘meest... gezien’! Is die geziendheid te danken aan de daad dat leelijke beelden en menschen meest bekeken en best onthouden | |
[pagina 46]
| |
worden: alleman kent ze, alleman hoort er overal en door iedereen van spreken; men staat daarover verstomd en krijgt de overtuiginge dat het beelden met-kracht-in en menschen van tel zullen zijn... anders dat hun roem zoo groot niet ware? Of is 't omdat men achter een gerimpelde pele een zoeten appel verwacht? Hoe min dat Ons Heere verspilde albuiten, hoe meer Hij wellicht overhad voor albinnen. En inderdaad 't menschelijk schoone, ondervonden de menschen, was altijd bedriegelijk; aan een anderen kant als een leelijkaard wat ‘gezien’ wordt en bekend geraakt, 't is dat zijn inwendige krachten tweemaal meer zullen uitgeschenen hebben als deze van een ‘knap man’... anders zou men hem zeker niet bekeken hebben: vooraan genomen, hebben zijn krachten deswegen reeds kunnen doorgaan als tweemaal grooter, en de leelijkaard zelf als tweemaal wijzer of hertelijker of fraaier of alleszins menschelijker. Een leelijkaard denkt men en werkt niet om aan te staan; 't ware verloren moeite. Als hij iets doet, 't zal oprecht zijn, met heel zijn lijf en ziele. Van een schoon mensch is 't wezen als een fijne zeefde waar de ziele van heur stralen doorzift... en verliest! 't Vel van een leelijkaard sluit dichte, zijn ziele blijft geheel, loopt min op strate, jaagt min het zotte na, breekt min de beenen, werkt meer thuis, wordt rapper en kloeker en verstruischt! En alzoo ligt in de leelijkheid de schoonheid. Zelfs de leelijkheid wordt de overtreffende trap van de schoonheid: 't afgrijselijk schoone is van 't schoonste uit; en als de menschen een groot groot kruise zien, dan bewonderen ze met volle monden ‘dien grooten duivel van een Ons Heere’ die eraan hangt! Is het dan te verwonderen dat vele heiligen die streefden naar de volmaaktheid, gewenscht en gevraagd en geren verkregen hebben van leelijk te worden? 't Is inderdaad om te wenschen ook... voor die 't nog niet en is! ... dus voor alle menschen! J. Hagel |
|