Biekorf. Jaargang 18(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aan ‘Zeemeeuwe’ ZE zitten aan den strande, stom en droef te wachten naar het langgewenschte voedsel, 't versterkend': mannen met verstorven wezen gebogen op de knapen, zwoegende driften; de vrouwen, met gezwollen oogen, bijten het kroppend wee op hunne gulzige lippen, dofstarend op de schreiende kleinen: ‘Honger!’ .................... Ze waren zij gegaan zoo vele dagen.... aan hen, wien honger 't bloed had uitgezogen, had men gezegd: ‘Ginds! aan 't Noordzeestrand, daar huist een wondre vogel, wilde meeuwe; die schenkt u voedsel en het leven weer!’ Hun lijdende zwoegerslijven hebben zij [pagina 265] [p. 265] gesleept alover dorre landen, mannen en knapen, moeders ziek en dood-verwachtend herlevend, hopend in het leven voor hun lieve wichtjes.... Bij de zee, ze zitten nu, stom en droef te wachten, wachten, wachten... ‘Och, zoo de sterkgevleugelde nu kwam, de levensbode, met zijn zeebuit!... Honger, wij hebben honger!... ander voedsel, lacy is ons vergift! Zeemeeuwe, levensdrager och, red ons, onbeholpen hongerlijders!’ Hun doffe kijkers blekken naar de wijde de heulbelovende Noorderzeeuwe... Lieflijk en zachtjes strijkt het water over 't zand.... Toen almeteens, witglinstrend vleuglenpaar: een breede zwaaien en een rustig zweven: - ‘Zij komt! de meeuwe!’ en smeekend reikt een moeder met snokkenden arm haar kind.... Een breede zwaaien, een rustig zweven, weg! de trotsche meeuwe ze is weg, alover zeeëneindloosheden genieten voor haar zelf in 't zonneschaaieren haar blijde, breede en volle levenskracht. A. Peeters Vorige Volgende