Biekorf. Jaargang 18(1907)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Sitio! DE kruisberg ligt met zware duisternis bedekt. Op 't donkere van den hemel, teekent af en vlekt Het doodbleek lijf des Heeren, aan het kruis geheven. Hij sterft de schandedood, de gever van het leven: Zijn lichaam is één wonde, en eindelooze smert Weêrspiegelt op 't gelaat de droefheid van het hert. Zijn handen zijn doorboord, zijn voorhoofd is doorsteken, En 't bloed komt uit de wonden, zijpelend, nederleken. Hij hangt als waar' hij dood en slaakt geen enkelen zucht, En duistere wolken drijven dóór de volle lucht; En 't volk dat op den berg krielt, boven en van onder, Bestaart in doodsche stilte en diep ontroerd dat wonder, Dat eenig schouwspel: God, die worstelt met de dood. En uit 't gemarteld lijf, van alle kracht ontbloot, Uit 't diepste van de ziel, die 't lichaam zal ontglippen, Uit de verdorde keel, uit de uitgedroogde lippen, Ontsnapt een enkele kreet, een enkel woord: 'k heb dorst. Zijn arms zijn uitgestrekt, als of hij op zijn borst Het schuldig menschdom, 't goddeloos, zou drukken willen En op zijn minnend hert zijn dorst naar liefde stillen. Maar 't menschdom en verstaat dien dorst naar zielen niet, En biedt azijn en gal, gesteken op een riet. E.L. Vorige Volgende