Mengelmaren
Joz. de Cock: Uit de Reistesch. Leuven: Bomans en Van Brusselen.
Doktor de Cock geeft ons in dat keurig boek zijne indrukken binst een studiereis, op Duitschland's bodem gezant, te kennen. Zijne indrukken, 't is te zeggen, eigen denken en opmerken, eigen voelen en zien, zijn eigen uitgeven.
Al wie het boek in handen neemt en leest en geniet moet en zal bekennen: ja hij schrijft wel, hij ziet veel, hij gevoelt diep. Die taal klinkt en leeft vol woorden die treffen, vol beelden die passen. De verhalen zijn er luimig en gemoedelijk. Dat van den ouden ‘grospapa’ bij wien hij op kwartier te Munster woonde is een echt kunststukje. De schetsen van de heeren professors aan de Berlynsche hoogeschool zijn levende beelden van wijze menschen die denken en roeren en spreken met eigen gebaar en klank en oogenkijk. Die ‘parade’, of wapenschouw borstelt hij breed en machtig met vast kunstpenseel: 't is eene weeldrige schilderij vol kleur en warmte op zijn Streuvel's of op zijn Tolstoj's in zijne beste krijgstafereelen. Elders ‘tusschen Pennelikers door’, ‘Studenten’ ‘Die alte Zoll’ gelijken fijne en lichte penteekeningen vol humor en met een monkelplooi van de lippen vastgezet.
Maar hij die ‘Uit de Reistesch’ leest en Joz. de Cock kent, heeft hem van het eerste tot aan het 't laatste blad, gedurig voor de oogen, en t'enden de lezing zal hij het boek van kante schuiven en genietend zeggen: ‘'t is wel hij.’ Een Vlaming van kop tot teen met allereigenste vrije vooruitstrevende gedachten bezield, vrij in woord en gebaar. Een dweper ook, in den besten zin van 't woord, met vaste overtuiging en warme gevoelens en trouwe genegendheid maar die zijne gulle inborst en dichterlijke ziel sluiert onder uiterlijke scherts, en spetterende spreuken, en een altijdzwevenden glimlach. - Zulk een man, zulk een boek.
't Is de beste lof dien ik den schrijver en zijn werk betuigen kan, 't is gezonde, smaakvolle, Vlaamsche kost - en 't is voor niet: 2 fr.
A.D.M.