Biekorf. Jaargang 17
(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Op Pastor Leo's feestGa naar voetnoot(1)
HEER Pastor, zegt, waarom ge altijd
nog klinkend en de bellend zijt,
't zij kleene feeste of groote fooi,
met 't oud geluid van sent Eloy?
't Is koekuit een zang, altijd voort,
dat ge op uw schoone prochie hoort;
ik zie drie groote beuken staan,
'k zie rechte naar de wolken gaan
een scherpen torre, en hane en kruis
staan hooge boven 's Heeren huis,
maar klokkeloos en wepel staat
uw torre daar, en nooit en slaat
hij ure half of heel; waarom
toch blijft uw torre doof en stom?
Drie klokken klaar en zwaar van toon,
dat waar, zoo dunkt mij, nog zoo schoon,
en weerd een Pastoor die voor niet,
voor niemand achteruit en schiet!
Wat hapert er? Waar liegt het aan?
Kan Sint Eloy geen munte slaan,
die muntenaar van ambacht was,
die miek zoo menig zilv'ren tas,
die miek zoo menig stoel van goud,
die kochte slaven jong en oud,
met 't geld van koning Dagobert:
heeft hij voor Sint Eloy geen hert?
Wat zal Sint Leo, uw Patroon,
die neerstig werkt aan uwe kroon,
die wijd gelijk een waschkuip maakt,
gaan zeggen, als uw werk nu staakt?
Heer Pastor, uwen last volendt
en op uw werk den zegel prent,
met 't vast en onbevreesd besluit:
| |
[pagina 208]
| |
dat Sint Eloy drie klokken luid'!
Laat Maria de grootste zijn;
daarna geeft Sint Eloy de zijn';
de derde Leo, Leo, leeuw,
zal luiden tot in de andere eeuw
den lof van een die Leo hiet,
die ongeproefd geen moeite en liet
om Sint Eloy, spijts alle man,
te maken dat men 't speuren kan,
van verre en naar, van wijd en zijd,
wanneer men langs de bane rijdt,
van Brugge, Gent of Doornijkwaard,
als 't zonneblinkt of maneklaart,
heel hooge en blij ten hemel gaan
en 's Pastors eere voorenstaan.
Als 't donker is, is 't heel versmoord,
omdat men klok noch klepel hoort
van Sint Eloy; en, half verblind,
het volk geen Sint Eloy en vindt.
Kloek aan, Heer Pastor, die nu zijt
caplaanrijk, sedert korten tijd,
geworden; die met drien voortaan
meugt preusch op uwen autaar staan,
zegt: hoort, mijnheers, wij gaan gedrien
naar klokspijze in de beurzen zien,
gaan gieten elk een klokke mooi
en zeggen aan Heer Sent Eloy:
is 't dat hij wilt zijn kerke goed
doen hooren, dat hij helpen moet
en met zijn besten hamer slaan;
dan zal 't, dan zal 't wel moeten gaan.
Heer Pastor, 'k wensche U (daar mêe uit)
voor feeste, een prachtig driegeluid.
G.G. |
|