Biekorf. Jaargang 17(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Seringen (Syringa vulgaris) O liefste van de blommen die de lente geeft! Nu weer ik u ten hove zie mijn hert herleeft! Geen andre blomme er bloeit, gewis, die zóó dweerschdeure blom mij is en zóó mijn ziel doet zingen lijk gij doet, o Seringen! En blommen zijn zoo dierbaar mij zoo één zoo al! Hoe vreugdig dan mijn stemme blij u roemen zal! Reeds zie 'k zoo geern uw loovergroen, uw blaren, - hertjes van fatsoen, - waaruit uw trossen springen, gezegende Seringen! [pagina 205] [p. 205] O bleeke-peersche blommenpracht, o weelde zoet, die streelend op mijn zinnen lacht en mijn gemoed, en drenkt mijn oogen met uw dauw van blauwend rood en bleuzend blauw met zachte mengelschingen, o prachtige Seringen! Daar stoort om u een balsemwolk met eedlen geur, waar floddert vlijtig vlindervolk van alle kleur. O, zoo ik aan die zoete bron mijn mond en longen laven kon met koele zegeningen, welriekende Seringen! 'k Onthoud - hoe lange al! - nog getrouw mijn handjes, met uw blomke op iedre kneukelvouw in bloei gezet! Of, u beziende, zie 'k nog schoon voor mij een helverlichten troon waar kinderstemmen zingen, waar bloeien... blij Seringen! Om U is 't, o Maria, die een Blomme zijt, dat ik Seringen geerne zie te Meietijd! Ik wilde leggen voor Uw' voet al wat de Lente ontluiken doet van bloeiend schoone dingen, van blommen... van Seringen! Meie, 1906. Al. Walgrave Vorige Volgende