Biekorf. Jaargang 17(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Landsonnetten Jam lucis orto sidere In 't heerlijk blauwen van de lentelucht, door 't wazig floers der droomerige kimmen vaart 't nevelig geheim der morgenschimmen voor de eerste zonnestralen nog beducht. Eerst wit, dan blauw, dan rood en bontgetint; eerst stug en levenloos, dan lieflijk wagend rijst hil en dal in 't lieve zonlicht dagend, als nieuwgeboren, huivrend in den wind. Hun armen zwaaiend in de breede locht, begroetend de eedle zon haar zegetocht, daar heffen ruisschend hunnen lofzang aan de boomen die daar hoog in 't zonlicht staan. Doch hooger zingen talrijk in 't verschiet de torennaalden: God geloofd, de zonne niet. Horand [pagina 143] [p. 143] In 't needrig rijk... IN 't needrig rijk waar gij als koning troont en waar geen moordende afgunst u zal hindren; in d'arme veldhut waar gij nauwelijks woont met uwe vrouw en uw twaalf schaamle kindren; daar koom ik somtijds, zonder dat gij 't weet ons troostend, zelve er zielentroost te vinden. Daar heul ik best verdriet en herteleed daar koom ik wond op wond voor goed verbinden. Een koning, eedle vriend, zijt gij gewis. Uw volk is uw gezin, uw troon hun midden; uw wet, uw liefde en uw bekommernis, uw legermacht is werken en is bidden. 't Huis zij van leem; als 't zulk een volk bevat, 't behoedt voorwaar nog Vlaandrens grootsten schat. Horand Marietje ONS kleen Marietje is moeders lieve kind, met blauwe kijkers en met roode poezelwangen, met krullen die rondom zijn kopken hangen in 't goud en 't zilver wonder fijn getint. Ons kleen Marietje is vaders hertedief. 't Zit op zijn knien, of wel 't zit op zijn ermen; als 't lacht, hij lacht; als 't weent zal hij ook kermen. Hij noemt het zijnen schat, zijn liefste lief. Doch, 't kleenste dat ter wieg nog ligt, het schroomt en zwicht nog vaders ruw gezicht. Het weent als het die lange knevels ziet. Dan zucht de goede man in stil verdriet. Zijn lieve vrouw spreekt hem meedoogend aan: Och! weet: de ware liefde is laat verstaan. Horand [pagina 144] [p. 144] Het Zweerd NOCH bloem, noch blad, noch kunstige wimpelbanden staan in de keel van 't roemrijk staal gegrift; geen herkomstmaal, geen heerlijk merk noch stift die duiden 't werk van fijne kunstnaarshanden. Op de ijzeren handhaaf schittren geen karbonklen, noch berilsteen, noch vierige robijn. Doch kunstnaar moet de wapensmid ook zijn die 't heldenzweerd vijf eeuwen lang doet vonklen. Wat geeft het dat geen eedle riddersdaad op 't blanke lemmer heen geteekend staat. Een blad geschiedenis met bloedige randen, en 't goud van Vlaandrens heldentijden weerd, toont ons voorwaar, dit weergallooze zweerd in jonker Jan van Dadizeel zijn handen. Horand Miniatuur EEN stoet vol fiere ridders en baroenen, in goud, lazuur en wemelend brocaat gedost, of blinkend klinkend staalgewaad. Zij stappen heen bij 't schettren van klaroenen. Een stoet vol eedle vrouwen, zoo ze malen een Memling of Van Eyck, aan 't goud gelaan, of zoo ze wisselverwig daar nog staan in 't scheemrend glas der oude kathedralen. Een stoet met abten voerend miter ende staf met kardinalen purpere prelaten, die biddend, zingend, dragen, wisslend af, langs de oude pracht van schilderschoone straten een ouden schat, die elkeen knielen doet, door d'heilige stad, het heilig Christi Bloed. Horand Vorige Volgende