Biekorf. Jaargang 17
(1906)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSint HieronymusGa naar voetnoot(1)
HIERONYMUS, harop! de lentezonne schingt
en levenbarend in uw doode celle dringt!
Zie, hoe heur stralen dwarsch door uwe venster slaan,
en 't fijngeraamde glas doen op uw muren staan.
Hebt gij geen boeken nog, geen rollekens genoeg
beschreven en gevuld? Van 's morgens zit gij vroeg
tot in den avond laat te snuistren in uw cel.
Dit weet uw trouwe hond, uw leeuw uw reisgezel;
dit tuigt uw uitgebrande uw ijdle kandelaar,
dit tuigen op uw bank, de folianten zwaar,
de reegsem perkament die langs de muren krult,
| |
[pagina 114]
| |
en koffer, kas en kant, en berd en bank vervult!
Hieronymus, gij doolt in boekenschemerlicht!
Verbijsterd is uw oog, gerimpeld uw gezicht,
vergrijsd uw schoone kop; oud wordt ge en stram en stijf!
Gij zorgt wel voor uw ziel, draag zorg ook voor uw lijf.
Uw hondje en uwe leeuw, die hunkren naar de locht
en droomen in de zon van lust en wandeltocht;
zij druilen van verdriet, verwenschend rol en boek,
en dringend roepen ze u: kom uit uw winterhoek,
en neem uw breeden hoed, van langs den wakken wand
en leg uw doodshoofd toch, een weinig nu van kant.
U roept in 't groenend veld der vooglen lentelied,
Hieronymus, Hieronymus, en hoort 't niet?
....................
Van hier! genoeg hebt gij, Hieronymus bekoord.
Hij wandelt in het licht van een verhevener oord.
Wijl de aardsche lentezon, op 't slijk der aarde blinkt,
in d'hemel van zijn ziel, een hemelsch hooglied klinkt:
O! God, o! eeuwig licht, dat duistert alle licht,
dat duisternis beglanst, en voor geen glans en zwicht,
dat meerdert alle licht, en door geen licht vermeert
dat alle licht eens schiep, en alle licht regeert,
dat blinde Tobias weleer voor de oogen rees
als hij zijn ziende zoon den weg des hemels wees,
dat de oude patriarch Isaac aanschouwend was
als hij van Israël de verre toekomst las,
dat de prophetenschaar, zoo hel heeft voorgestraald
toen zij den Messias, zoo echt heeft afgemaald,
dat door de wereld glom, uit 't ruw apostelenhand
en 't donker heidendom, begeestrend stak in brand!
O! licht, o! eeuwig licht, verdoof den valen glans
van 's werelds ijdel vier, dat schemert aan den trans
van haar begeerlijkheid; kom godlijk licht, doorstraal
mijn wezen gansch en geheel. De lentezon reeds daalt;
doch by Hieronymus rijst aller lichten bron,
en rond zijn heilig hoofd verschijnt der heiligen zon.
Horand |
|