Biekorf. Jaargang 16
(1905)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 6] | |
Jezus de Nazarener
| |
[pagina 82]
| |
De gebroeders Janssens, van Antwerpen, hebben het tweemaal bekroond treurspel van Rafaël Verhuist in eene kunstige uitgave de wereld ingezonden. Door de bladversieringen en kunststaven waarmede Alfred Van Neste ze opluisterde en den keurigen druk, is het een boekwerk dat, naar het stoffelijke, onzen boekhandel eere aandoet. Het bewijst dat men ten onzent ook op dit gebied niet is achtergebleven noch bij de Duitschers noch bij de Dietschers van boven den Moerdijk. 't Is wonder, maar Van Neste's teekeningen hebben in mij denzelfden indruk achtergelaten als het tooneelspel van Verhuist. Aan 't hoofd van ieder bedrijf komt de teekenaar de plaatselijke eigenaardigheden van het spel aflijnen. In het eerste bedrijf: langs den kronkelenden weg die naar de bron leidt, rijst het eenvoudig huis van Jozef den timmerman. Daarnaast het afdak dat tot timmerwinkel dient, met planken, boomtronken, timmerallaam en den schaafbank die in de half-duistere schaduw wegzinkt. Voor het huis zit Maria op een bank te mijmeren. Verder op krinkelt de bane weg en verdwijnt bachten een ouden wijdgesprietelden boom. In het tweede bedrijf: ‘Het meer van Galilië blikkert zilverig in de stillen manenacht en heelemaal op den achtergrond, scherpafgeteekend tegen de doorschijnende lucht, eene bark, met licht in de mast. De schijn der onzichtbare maan valt rechts van den toeschouwer op den effen spiegel der zee’Ga naar voetnoot(1). In het derde bedrijf: het statig Sanhedrin met rijke zuilen en prachtige zetels. In het vierde bedrijf: het proetorium van Pilatus, met het bima, eene hoogte in opene lucht, waar de procurator recht sprak. In het vijfde: de via dolorosa. Rafaël Verhuist heeft zijne beste krachten ingespannen om eene schilderachtige omgeving uit te beelden, om aangrijpende tafereelen op de planken te brengen en | |
[pagina 83]
| |
tooverachtige mimodramatische beelden en groepen op te timmeren. Dichter en teekenaar zijn wonderwel op malkander gevallen. Het werk van den tooneelschrijver wemelt van verrukkelijk-schoone toestanden. Ik grijp uit den hoop. Beziet het slottooneel van het eerste bedrijf. Het volk, door Hanan opgehitst, komt rumoerig naar Jezus toegeloopen. De oversten der Joden slingeren hem naar het hoofd woorden die zwellen van haat. Het volk springt vooruit en roept: ‘Steenigt hem, Raka, raka.’ ‘Jezus strekt de hand uit, en de gebalde vuisten, de opgestoken handen die steenen vasthouden, de bevelende arm van den overste der synagoge, de grijns vol haat van Hanan, de toegrijpende en woeste gebaren van de opgeruide mannen, alles blijft versteend, roerloos, geronnen staan op dit gebaar van Jezus. Door die plots verstijfde menigte... gaat Jezus langzaam en majestatisch weg’Ga naar voetnoot(1). Een tafereelken dat een van Eyck zou doen waterbekken. Een ander paneel, uit het derde bedrijf. De hooge raad der Joden heeft Jezus' doodstraf uitgesproken. Op dit oogenblik weêrklinken buiten kreten, gejuich, zangen en muziek. De Sanhedrieten luisteren met verstomming. De hoogepriester schuift het voorhangsel weg. Op den versten achtergrond van het tooneel gaat de triomfantelijke intrede van Jezus te Jeruzalem voorbij. Deze en dergelijke kunstgrepen weet Rafaël Verhuist kwistig in zijn tooneelwerk te weven. Kort en afwisselend loopen de tafereelen stoetsgewijze voorbij. Uit alle deelen der Evangelic-verhalen worden zij bijeengerakeld. En wanneer alles weg en verdwenen is, krioelt voor den geest eene bonte wemeling slaande toestanden, kunstig gelijnd, geverfd en getint, die op hun eigen genomen kunstgenot verschaffen. Hoe men het treurspel wentele of keere, hoe men het ontstukke en ontlede, de blijvende en grijpende indruk is: Verhuist is een kunstige tooneelschilder. | |
[pagina 84]
| |
Die schilderachtigheid leeft ook in zijn woord. Zijne taal ligt vol krachtige sappigheid. Al zijne gedichten zijn niet onberispelijk getooid en in die honderden rijmreken zal men er een schoon getal opzanten die hinkelend hunne wegen gaan. Niemand zal betwisten dat sommige wijsgeerige beschouwingen een zwaren prozaïschen klank hebben. Het zijn toch uitzonderingen. Op alle bladzijden wordt men getroffen door den rijken keus en den blijden slag van zijn woord. Zijne taal pinkelt van jeugdig leven. Doorgaans rolt zij vooruit in bijbelsche breedheid, met keurigen, plechtigen gang die somtijds, zelden toch, tot het Vondeliaansche overslaat.
***
Het innig tooneelkundig touwspel dat al deze krachten en groepen doet roeren en bewegen is eenvoudig. Twee tegenstrijdige golvingen botsen tegen elkander: de haat tegen Jezus eenerzijds, de liefde tot Jezus anderzijds. In dien strijd ligt de geheele dramatische kracht van het spel. De ontknooping van den strijd is de dood van Jezus en de zegepraal van den haat. Maar, wat zijn mij dat twee ongelijke golvingen! De haat rolt in breeden stroom; de liefde ruischt maar lijk een beekje. Hanan, de aanvoerder der haatdragende bende, voert het hooge woord. .... De waarheid hebben wij alleen in pacht.
Wij zijn 't licht van den dag, de toortsen van den nacht;
Wij zijn het zout der wet die zonder ons ontaardde,
En wij alleen bekleeden Godes plaats op aarde. (Blz. 21).
Jezus zelf verschijnt te weinig om Hanan den gewenschten tegenstand te bieden. Niemand zal het ontvluchten hoe welgemeend Nicodemus den heren Hanan tegenspreekt in den hoogen raad der Joden, maar ook hoe zwak van redenen! Hij grijpt de beest niet bij den kop. Zijne redenen berusten op zuiver-menschelijken grond. De bewijzen die Hanan en zijne volgelingen aan kop en hert moesten treffen, schijnt hij niet te vermoeden. Hij verdedigt eenen edelen mensch; meer niet. | |
[pagina 85]
| |
Het zij - misschien! - een slechte Jood Naar 't eng begrip, maar groot is hij als mensch. (Blz. 110).
Judas die Jezus zoo innig bemint en bewondert, kan zijn verdediger niet worden, want de twijfel waarin zijn geest roeit, verduistert al het overige. Ik loop verloren
In blinden nacht. O twijfel, aarzeling. O strijd,
Die mijn apostelschap en die mijn trouw ontwijdt!
Zijn leer is godlijk schoon, is rein en is verheven;
Mij dunkt zij zou een hooger richting kunnen geven
Aan 't menschdom, doch de leeraar wordt verguisd, versmaad,
Omdat hij, arm en zwak, langs stille wegen gaat.
Is hij degene dien ons vaderen verwachten?
Is hij de redding van de komende geslachten?
Is hij de koning nu door de eeuwen ons beloofd?
't Is meer mijn hart dan wel mijn geest die het gelooft! (Blz. 43).
Zoo staan deze twee golvingen tegenover elkander met zulke ongelijke krachten, dat de dramatische strijd tot de volle, hitsige en vurige ontplooiing niet kan geraken. Ware de strijd tot zijne volle kracht gestegen, de tooneelschrijver zou recht naar zijn doel gestapt zijn. Zijnen tijd zou hij niet verspeeld hebben aan tafereelen die den strijd niet meeleven, maar lastig bijgesleurd worden. Zoo heeft de schrijver hem laten bekoren door tafereeltjes als de bekeering van Maria-Magdalena en het dom gekijf tusschen Petrus et Judas, die den gang van het werk weinig kracht bijzetten en den gloed van den strijd nog komen verkoelen. In zijne jacht naar kunstgrepen en schilderachtige toestanden, heeft de tooneelschrijver zijne helden niet afgewerkt met de keurigheid die men had mogen verwachten. In een tooneelwerk, meer nog in een tooneelwerk van hoogere vlucht, verwacht men scherp-afgeteekende karakters, zielenleven en zielenstrijd. Jezus, rondom wien de geheele strijd roert, wordt duister geschetst. Hij wandelt deftig, maar in de eeuwige schaduwe. De hoofddaden van zijn leven zien wij maar in de verre verte. Zelden verschijnt hij; wanneer wij hem zouden willen zien en hooren, zit hij bachten de schermen. | |
[pagina 86]
| |
Petrus wordt duidelijker geteekend. Maar van zijn karakter zien wij maar eene enkele zijde en zij is weinig belangwekkend. Hij is bekrompen en kleingeestig, haastig en bot, bijzonderlijk in zijne betrekkingen met Judas. Beter wordt Nicodemus afgeschilderd. Hij is hooger ontwikkeld. Na zijne samenspraak met Jezus in de boot, wordt hij een bewonderaar van Jezus' ‘reine en hooge leering’. Maar die samenspraak weet de tooneelschijver voorzichtig weg te moffelen. Wanneer hij Jezus verdedigt tegenover Hanan, is er in zijne woorden geen evenwicht tusschen de welgemeendheid zijner taal en de zwakheid zijner bewijzen. Hanan is krachtiger afgewerkt. Hij vertegenwoordigt het hoogmoedig Sanhedrin en de sluwheid van den echten Phariseër. Maar in hem, evenmin als in de overige helden, is er geen strijd te vinden. Een alleen heeft strijd in zijne ziel: Judas. Bekoord door Jezus' edelheid en liefde, volgt hij hem. Maar afgekeerd door de bekrompenheid der andere Apostelen slingert zijn arme geest weldra in den twijfel. Toch blijft hij Jezus eeren en beminnen. Soms zie ik als een glans
En ik geloof; dan slinkt weer alles weg. En thans,
Ik zoek en tast in 't rond, uitvoelend naar iets stevig,
Om 't wanklen mijner schreên te stutten. Ach! zoo hevig
Doorblaakt mij liefde tot de waarheid en mijn wil
Om hem te kennen is zoo groot, dat stom en stil,
Ik nachten door, gebogen op zijn spond, bleef waken,
Bespiedend zijnen slaap, om 't groot geheim te naken...
In 't nachtelijk geruisch der dingen om mij heen,
Zat ik bij hem geknield! Geen engel die verscheen...
Ik hoorde van zijn adem slechts het rustig hijgen
Niet wetend of hij wist dat ik daar was. En zwijgen
Bleef alles. 'k Sloop dan weg! Maar als ik 's morgens zag
Zijn blik, dan ging ik meê den ganschen dag. (Bladz. 44.)
De sluwe Hanan weet hem in zijne netten te vangen en Judas levert zijnen meester. Hier hebben wij eindelijk een dramatischen held, hier is er zielenleven, hier staan in helder zonnelicht de fijnste, de diepste vezel keus eener ziel en hoort men hunne zangen en zinderingen. Judas' twijfel-motief is eene heerlijke brok letterkunde. Maar | |
[pagina 87]
| |
Rafaël Verhuist heeft ons dit alles geschonken te duren gelde, ten prijze der waarheid.
***
Het staat een tooneelschrijver vrij zijn onderwerp te kiezen waar het hem lust of ware het in zijne inbeelding. Gaat hij zijn spel ontleenen aan de geschiedenis, dan moet hij zich voegen - gelijk de profanum vulgus - naar de wetenschappelijke opgaven der geschiedkunde. Rafaël Verhuist heeft deze noodzakelijkheid begrepen, want op het einde van zijn werk, vult hij een goed dertigtal bladzijden met uittreksels uit de Evangeliën en met aanhalingen uit Dr Sepp, Pater Didon en Renan. Dit uiterlijk betoog van belezenheid belet Verhuist niet den geest, de strekking, een aantal woorden en daadzaken uit het Evangelie met eenen dichterlijken pennetrek, behendig en voorzichtig weg, om te kantelen en geschiedkundige stellingen op te timmeren die met de Evangeliën in strijd zijn. Dat de bezwering voor Pilatus' paleis geschiede, en niet bij Caïphas, - dat het tafereel der overspelige vrouw (Joannes VIII, 3) op Maria-Magdalena worde toegepast, - dat de gebeurtenissen ineengewikkeld en dooreengestrengeld worden tot grooter gemak der tooneelschikking, - dat de dichter nieuwe beelden en toestanden scheppe binnen de palen der mogelijkheid of der waarschijnlijkheid, de gestrengste geschiedkundige zal deze vrijheden met eenen milden transeat laten voorbijgaan. Erger wordt het wanneer de geschiedkunde in merg en been wordt aangetast. Wat is mij die Judas toch een aantrekkelijk mensch, eerlijk en rechtschapen. De fur erat uit het Evangelie schijnt hier eene valsche beschuldiging van haatdragende Apostelen. Judas meent het goed. Hij zucht naar waarheid en indien hij zijnen meester levert, het is niet uit geldzucht, maar omdat de sluwe Hanan op de edele snaren zijner Jodenziel weet te tokkelen, tot dat Judas overwonnen uitroept: Het zij dan zoo! Ik zal als Jood mijn plicht volbrengen. (Blz. 80). | |
[pagina 88]
| |
Erkent gij daar den Judas der geschiedenis? En hoe wordt Petrus toegetakeld? Hij maakt den indruk van een kleinzieligen dweper, vol haat en onbermhertigheid. Judas berouwt zijn verraad. Ja, 't is mijn schuld, mijn schuld!
De priesters hebben mij bedrogen; 'k heb gevuld
Den Tempel en dees gangen met de wilde kreten
Van mijn berouw!
Petrus
En 't geld?
Judas
Hen in 't gelaat gesmeten!
't Was niet om geld te doen; o Simon, wees oprecht!
'k Heb niets verzwendeld, niets vergrendeld ooit! Gij zegt:
‘En 't geld?’ Wat konden toch die zilverlingen baten
Aan mij? 'k Heb voor den Heer en huis en kluis verlaten!
Loop, Simon-Petrus, want nog leeft de Heer! Nog is
Het tijd! och! ga tot hem en vraag vergiffenis
Voor mij!
Petrus
Wat gij ontbindt, sprak Jezus, zij ontbonden.
Maar niet voor u dat woord; geen zoening voor uwe zonden.
Gij weet dat alle lastering en zonde zal
Vergeven worden, uitgenomen 't één geval
Waar geen vergifnis geldt in aller eeuwigheden:
Die lasterde den Geest diens straf wordt nooit verheden.
Dat is uw zonde! en door 't mij aanbetrouwd gezag,
O Judas, vloek en doem ik u ten eeuwgen dag. (Bl. 130).
Uit deze reken blijkt hoe Verhuist met de geschiedkunde en met de godgeleerdheid speelt, gelijk een kind met een kaartenspel. Al hetgeen wij van de andere Apostelen vernemen is donker-grijs. 't Is Judas die ze afschildert. Berooide, gemetelijke bent van zwervelingen,
Waar de eene kuipt en zoekt om d'andren te verdringen;
Enghartig in de daad, kleinzielig, zwaar van geest;
En die langs de akkers doolt voor de aren die ze er leest. (Blz.77).
En Jezus zelf, wordt den goddelijken krans afgerukt, die zijn hoofd had moeten omstralen. Wij staan hier voor een breeden denker, die het menschdom komt verlossen uit de enge banden der Mosaïsche wet. Jezus zelf nochtans leert ons (Matth. V, 17) dat hij niet gekomen is om de oude wet af te schaffen, maar om ze te volmaken. | |
[pagina 89]
| |
Jesus zegt: ‘'k Ben het Woord’; maar Verhuist doet Jezus zelf die woorden uitleggen secundum Renan. Gij grift
Wat haken in het was bij middel van een stift
En het wordt uw gedachte die dan elk kan lezen:
Zoo ben ik 't vleeschgeworden Woord van 't Opperwezen,
En ieder, rein van hart, kan Hem bevroên in mij.
(Bl. 28)
Op alle bladzijden getuigen de Evangeliën de wonderen en mirakelen die Jezus verrichtte, als bewijs zijner godheid. Dooden verrezen, zieken genezen, menschen gespezen, de stormende zee bedaard, dit alles telt bij Verhuist niet. Met handigheid weet hij deze wonderdaden weg te cijferen. De ‘teekenen’ waarvan wij hier en daar een verren weerklank vernemen, schijnen liever te bestaan in de bloote inbeelding eener geestdriftige, lichtgeloovige volksmassa. Judas, die ongelukkige ziel, zag er nooit: altijd te vroeg of te laat komen! 'k Mocht van mirakels hooren;
Ik zag er nooit, want zij gebeuren na of voren,
Als ik afwezig ben.
(Blz. 49).
Verhuist komt ons ten andere tot tweemaal toe (blz. 143 en 155), in nota, vriendelijk vermanen dat de mirakelen ons niet al te zwaar op het hert moeten wegen. ‘Volgens Jezus' eigen woorden (Matth. XXIV, 24) waren mirakelen geen bewijs van goddelijke macht.’ Maar Rafaël, gaat ge nu uw dichtersbloed laten verstijven onder de prozaïsche toga van een schrift- of godgeleerden? 't Is doodjammer dat uwe geleerdheid niet hooger vliegt dan de schijngeleerdheid van eenen Renan. En het groot mirakel der verrijzenis, dat als een schitterend gloeilicht het geheele leven Christi met stralen overgiet, het wordt niet eens vermeld, niet eens voorspeld! Wanneer het bloedzuchtig volk bij Pilatus huilt en tiert: ‘Kruis hem’, weet Nicodemus, de verdediger van Jezus, niet anders te voorspellen dan: O volk,
Gij kunt den denker dooden, maar dan eerst
Geeft ook zijn dood het leven den gedachten!
(Blz. 114.)
| |
[pagina 90]
| |
Oppervlakkig beschouwd heeft Rafaël Verhuist met diepen eerbied Jezus doen optreden. Maar bij nader onderzoek brokkelt deze schijnbare eerbied weg en staan wij voor eene bittere parodie der rationalistische school.
***
Men zal ons, Katholieken, die het geloof in Jezus-Christus diep in hert en geest geworteld dragen, verwijten de bankroet van Jezus de Nazarener, zelfs op kunstgebied, te overdrijven. Daarom laten wij een paar andersdenkenden aan het woord. De tooneel-critieker van het groot (liberaal) dagblad De Nieuwe Rotterdamsche Courant vindt in den bijval dien het werk van Verhuist in sommige kringen verwierf, niet meer dan een Lokalverhältniss. ‘De vertooning bewees dat het op de planken niet valt.’ ‘Van veel studie getuigt het en van veel overleggen. Maar het groote, het eenignoodige: de epische grootheid, of liever de prophetische hoogheid is afwezig. Jezus is in dit stuk geen hoofdpersoon, wel een figurant, een decoratief figuur van den achtergrond.’ ‘Het dramatisch conflict is afwezig. Er ontbreekt een kern, een knoop aan dit drama.’ ‘Een ander partuur dan Rafaël Verhuist ware voor zulk een onderwerp gevraagd! Men denkt aan Vondel en vraagt zich af: zou de dichter van Jephta ook elke handeling besloten hebben met een kneepje, met zoo 'n slotvers dat pakt, een declamatorisch uitroepingsteeken dat Jezus onder luid applaus doet komen buigen! Neen, wat Verhuist niet bereikt heeft is eenvoud en diepte.’ Karel Van de Woestyne is nog strenger en striemender in Vlaanderen (Januari 1905, blz. 41 en volg.), ‘De heer Verhuist is een zeer dom dramaturg. De schoonste scènes moffelt hij weg... het is beweenens-waard voor het publiek, dat, gekomen om dan toch een drama te zien, bestolen wordt.’ Heeft het werk geschiedkundige weerde? | |
[pagina 91]
| |
De beoordeelaar wijst op den onwaren Judas ‘die niet eens de verontschuldiging der logica heeft.’ En verder: ‘Want... de wetenschap? Oh! er staan er een dertigtal bladzijden vol van, op 't einde van 't boek. Hetgeen niet belet heeft dat de heer Verhuist er vaardig mêe goochelt en met éen wip de boel onderst te boven gooit... En - zonder dat men katholiek of protestansch betoog wille zoeken - welke jammerlijke onkunde, welk wrevelig-stemmend onverstand!’ ‘Zoodat er van het stuk, naar den grond beschouwd, al weinig overblijft: eenig spijt en niet veel eerbied voor den al te licht voldanen dichter’Ga naar voetnoot(1). Zoo heeft Rafaël Verhuist spijts de verhevenheid van menige beelden en gedachten, spijts de kracht en de zangerigheid van zijn woord, spijts de helderheid zijner | |
[pagina 92]
| |
plastische vormen, zijn treurspel den doodsteek gegeven door de lamlendigheid van den strijd, door het gemis aan drift, door het verkrachten der geschiedkunde en door de rationalistische strekking die uit al de deelen van zijn werk zijpelt. L. De Jaegher |
|