Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[Nummer 2]Het Tweeluik van Abt Christiaan de Hondt
| |
[pagina 18]
| |
‘D. Robertus Leclercq patrià Atrebatensis, Petro e vivis sublato, pedum obtinuit, vir magnificus, Margaretae Gubernatrici a confessionibus, Ecclesiam Dunensem magnopere ornavit, nam permagnificum fecit reclinatorium Venerabilis Sacramenti, summum altare elevavit, & marmoreis columnis ornavit & chorum sacerdotum, pluraque alia sacella conclusit columnis aeris. Blijkens deze getuigenis schijnt Robertus Leclercq een groote abt te zijn geweest, de kunst genegen, een voorstander der Renaissance. ‘Summum altare... marmoreis columnis ornavit... chorum sacerdotum pluraque alià sacella conclusit columnis aeris... sepulchro elevato, quod sibi praeparaverat ex marmore nigro’. Het aanschouwen der teekeningen van het ‘reclinatorium Venerabilis Sacramenti’ in de oorkonden van 't Groot Seminarie te Brugge bewaard (geteekend: Brugge, tit. abdij no 15), toont ons den trant der nieuwe richting door hem gevolgd. Robertus was wel de ‘vir magnificus’ die ook groote kunstwerken heeft doen uitvoeren. Zijn we wat ver van het tweeluik afgeweken, toch kunnen die weinige aanteekeningen ook hun nut hebben. Wat nog diende aangevangen, - maar hier overbodig zijn zou, en waaraan we tot hier toe geen hand hebben kunnen slaan, - ware eene vergelijkende studie over de miniaturen der drie genoemde en nog andere handschriften voortkomende uit de oude abdij van den Duine. Misschien | |
[pagina 19]
| |
ware er middel toe om den tijd, en, wie weet, de verlichters nauwkeurig aan te duiden. Het ware de moeite weerd, mocht eens of anders het werk der abten Crabbe, Vaillant, de Hondt, Leclercq en Wijdoot in het licht gebracht worden.
***
Om deze studie te volmaken valt een ander vraagstuk te bespreken. Wie heeft het tweeluik geschilderd? We steunen meer op den eersten staat der schilderij onder C. de Hondt dan op de veranderingen er later onder R. Leclercq aan toegebracht. In het ‘Catalogue du Musée royal d'Anvers’ eigent men het toe aan Hans Memlinc. Anderen houden staande, dat Jan Van Eyck er de schilder van was. Onze overtuiging is, dat de zijde der Moedermaagd en de zijde van C. de Hondt, alsmede het overige der achterzijde onder de Hondt afgewerkt, van ééne en dezelfde hand - een knappe meesterhand - geschilderd zijn; toch kunnen we het noch aan Jan van Eyck noch aan Memlinc toekennen. Eerst en vooral, al is het tweeluik een fijn meesterwerk, toch schijnt het van ietwat mindere kunstweerde dan de werken dier beide meestersGa naar voetnoot(1). Dan ook komen geschiedkundige jaartallen tegen die toekenning op. Het tweeluik draagt zichtbaar het jaartal der afwerking: 1499 (op linkeren achtervleugel). Noch Jan van Eyck, gestorven in 1440, noch Hans Memlinc, gestorven den 11 Oogst 1494, 't jaar voordat Christiaan abt werd, kunnen het dus verveerdigd hebben. Daarom zeggen we dat het tweeluik het werk is van eenen onbekenden meester; en, voor 't deel onder abt Robertus geschilderd, van eenen anderen | |
[pagina 20]
| |
onbekenden meester uit het begin der XVIe eeuw (na 1519). (vgl. Weale ‘Cat. off.’ bl. 49, Hulin ‘Cat. crit.’ bl. 30). Die eerste onbekende meester, wie hij ook wezen moge, is, zoo zijn trant, zijne schilderwijze, zijne lijnen en kleuren het verraden, een volgeling der Van Eyck's. Wat den rechteren voorvleugel met de Maagd Maria betreft, hier is eene schilderij te Berlijn berustend heel nagemaakt. Wie is de schilder van het paneel van Berlijn? - Daarover is men het niet eens. Velen schrijven het toe aan de Van Eyck's en ook hierbij verschillen ze van meening; immers de eenen (zie L. Kaemmerer, ‘Künstler monographien’ Hubrecht und Jan Van Eyck, bl. 78) verkiezen Jan, de anderen (zie Hulin ald.) Hubrecht. Mogelijk is wel het Berlijnsch tafereel geen eigenhandig werk van eenen der twee broeders, maar ook een namaaksel volgens een verloren oorspronkelijk werk van Hubrecht van EyckGa naar voetnoot(1). Geleerde kunstenaars hebben den naam van den onbekenden schilder van het Antwerpsch tweeluik opgezocht; toch onzes dunkens zijn ze er niet in geslaagd en blijft de vraag nog openstaan. M. Siret (Bibliographie nationale)Ga naar voetnoot(2) en M. KaemmererGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 21]
| |
vinden in de voorletters C.H. het naamteeken van den schilder. Die meening is een enkele gissing op geen doorslaande bewijzen gesteund. Sedert lang hebben A.J. Wauters en W.H. James Weale op abt Christiaan de Hondt gewezen en hunne zienswijze klaar en duidelijk uiteengedaan. ‘Nous ne partageons pas cet avis,’ zegt M. Siret (ald.), ‘L'abbé, s'il avait voulu perpétuer son nom de cette façon, n'eût pas manqué de placer là une inscription complète donnant, comme c'était l'habitude, son nom entier avec l'indication de son âge, de sa qualité, de l'année de l'exécution du portrait. Pour nous, la façon modeste et abbréviative de ce monogramme nous semble se rapporter au nom de l'auteur. Quant à l'opinion émise que peu de peintres ont signé leurs oeuvres, elle n'est nullement fondée; les exceptions à cette règle sont tellement nombreuses qu'elles détruiraient la règle même, si on était tenté de l'adopter.’ Deze meening kunnen we niet bijtreden. Die onder de voorletters C.H. den naam willen aangeduid zien van den schilder, hebben onder de talrijke meesters dier tijd naar een naam gezocht die op die letters paste, en bij duizend gelukken vonden ze Horebout. Wie is die Horebout? We lezen in ‘Revue de l'art chrétien’ (ald.): C'est, dit M. Siret, une délicieuse miniature qui a été longtemps attribuée à Corneille Horebout..... Disons toutefois que ce panueau est signé G. ou G.H.’ Onder de Brugsche schilders vinden we een Cornelius Horebout (of Herreboudt?)Ga naar voetnoot(1) vermeld. Maar staan op het paneel de voorletters G.H., dan wijzen ze niet op Cornelius. Te Gent woonde een oud, talrijk gezin Horebout waaronder een Geeraard die naar Engeland verhuisde en daar met schilderen zich bezighieldGa naar voetnoot(2). G.H. passen op Geeraard Horebout. Een aandachtig nazien echter van het tweeluik toont genoeg dat hier niet de letters G.H. maar C.H. afgeteekend staan. Cornelius Horebout dan? | |
[pagina 22]
| |
Zulks heeft men niet bewezen. De uiterlijke, ontkennende bewijzen die bijgebracht worden, zijn gansch onvoldoende. C.H. kan niet op Christiaan de Hondt wijzen, zegt M. Siret, omdat het de gewoonte was in 't lang en in 't breed den gever zijnen naam, zijn bedrijf, zijnen ouderdom enz. aan te duiden. Wij denken integendeel dat - gelijk een onderzoek van schilderijen, miniaturen, boekverlichtingen, genoegzaam betoont - zulk gebruik geenszins bestond. Vinden we iets, dan is 't over 't algemeen een kortbondig teeken dat den toeschouwer de afgebeelde personen kennen laat. Zoo geschiedt het hier op den linkeren voorvleugel van het tweeluik. Kortbondig leeren we den naam, den ouderdom, de hoedanigheid, het jaar der voltooiing van het afbeeldsel. C.H. wijst heel goed op den naam van Christianus Hondius, zooveel te meer dat die voorletters gepaard gaan met het sprekend wapen. Den ouderdom van Christiaan leeren we hier niet kennen; maar zulks is niet vereischt en bovendien ongewoon. Iets kennen we toch, t.w. het jaar 1499 waarin de schilderij gemaakt werd. De hoedanigheid van de Hondt leeren we ook door eigen wapen, mijter en staf en wapen der abdij van den Duine. Zoodat hier aan den eisch van M. Siret - (niet in 't lange, maar in 't korte) - toch voldaan wordt. Hier hebben we eene ongeteekende schilderij voorhanden. Wat M. Siret er ook van gedacht heeft, blijft het zeker dat over 't algemeen de schilders hunne gewrochten niet teekenden en dat de uitzonderingen aan dien algemeenen regel zeer klein in getal zijn. Benevens de grootste meestbekende schilders vinden we eene heele reeks kunstenaars, waarvan ons de oorkonden en de kunstzalen slechts den naam overlieten. Hunne gewrochten zijn of verloren of nog onbekend, en nadere inlichtingen zijn niet bij der hand om hun hunne werken weder toe te eigenen. Immers de vlaamsche middel- | |
[pagina 23]
| |
eeuwsche schilders onderteekenden schier nooit hun kostbare tafereelen. Eenigen, zoo Jan Van Eyck, Van der Weyden, Cristus, Memling, zetten somwijlen hunnen naam op de omlijsting; toch werd dit gebruik maar algemeen op het einde der XVe eeuw. En hoeveel schilderijen zijn er die nog hunne oorspronkelijke omlijsting hebben bewaard? Wat de letters betreft die we hier en daar op enkele paneelen lezen kunnen, daarin mogen we niet de voorletters zien van den schilder, maar wel de eerste letters van den naam des gevers. Van dit gebruik bestaan welsprekende voorbeelden. Op de afdoening van 't kruis door Rogier Van der Weyden (St Pieterskerk, Leuven), vindt men de letters W en A ineengelascht. W, is dat Van der Weyden? In 't geheel niet; de teekens zijn de voorletters der begiftigers Willem en Alyt (Adelheid) EdelheerGa naar voetnoot(1). Te Brugge in St-Jansgasthuis op Memlinc's Aanbidding der Wijzen vinden we I en F verbonden, nog eens de voorletters van den begiftiger, Ian Floreins. Meer andere voorbeelden liggen voor de handGa naar voetnoot(2). Zoo vinden we op het klein Antwerpsch tweeluik C.H., de voorletters van abt Christiaan de Hondt en niet van den eenen of anderen vermeenden schilder. Licht valt het te begrijpen, hoe bij gemis aan naamteeken zooveel merkweerdige schilderijen uit de XVe eeuw, Europa door verspreid, nog altijd aangewezen staan als zijnde van onbekende meesters. Bestonden er teekens, hoe gemakkelijk zou het niet zijn om die betwiste schilderingen aan hun waren meester toe te eigenen, en hoe zouden de geleerdste kunstkenners dan met heel wat minder vooringenomenheid over dit en andere stukken verschillen! Zoo staan de zaken nopens het merkweerdig tweeluik. Hoogst belangrijk ware 't, indien eens of anders de schilder, aan wiens kunstveerdigheid we 't verschuldigd zijn, ons bekend werd. Wellicht kunnen de oorkonden uit het | |
[pagina 24]
| |
Groot-Seminarie te Brugge het vraagstuk helpen oplossen. Zeker maakt het besproken punt een allerkleinste deel uit van de algemeene kunstgeschiedenis; maar alle punten, hoe klein ook, brengen klaarte en licht bij in de reeds zoo doorzochte en toch nog zoo onvolledig gekende geschiedenis onzer roemrijke vlaamsche schilderschool.
J.-B. Dugardyn. |
|