Biekorf. Jaargang 15
(1904)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Het Tweeluik van Abt Christiaan de HondtIN de koninklijke Kunstzaal te Antwerpen, verzameling van EtbornGa naar voetnoot(1), wordt een tweeluik bewaard, dat men toekent aan Christiaan de Hondt, 30n abt van den Duine bij Veurne. Hoe klein het ook zij, het is niet van geringe weerde in 't opzicht van kunst en geschiedenisGa naar voetnoot(2). Enkele aanteekeningen daarover bedoelen we den lezer mede te deelen. Vooraf geven we een beschrijving van het stuk, gelijk het den bezoeker der Antwerpsche kunstzaal in 't oog valt. De twee voorkanten alsmede de twee achterkanten zijn beschilderd. Oorspronkelijk was het niet zoo; ten hoogste konden drie zijden een tafereel voorstellen, t.w. beide | |
[pagina 2]
| |
voorkanten en de achterzijde van den rechteren voorkant die toesloegGa naar voetnoot(1). Daarover echter valt nog niet te spreken. | |
A. Voorkant.1o/ Rechtervleugel.Onze oogen vallen op een grootsche gothieke kerk, door wier breede vensters overvloedig zonnelicht binnenstraalt. Een prachtige hoogzaal scheidt middenbeuk en koor, zeven trappen hooger gelegd. De hoogzaal rust op drie bogen, enkel de middenste en de rechter zijn zichtbaar. Te midden van den koor, voor het hoogaltaar, twee engelen, onswaarts gekeerd, zingen Maria's lofzangen. Een der engelen houdt het zangboek in handen. Onder den rechter boog een wit Onze-Lieve-Vrouwbeeld, op voetstuk in metaal, tusschen twee kandelaars. Boven de bogen, als beeldhouwwerk, te midden, de kroning van Maria, rechts de Boodschap. Op de twee zuilen die de bogen scheiden, twee beelden; wat ze voorstellen hebben we niet kunnen vinden. Boven de hoogzaal, in 't midden, het zegekruis tusschen Onze Lieve Vrouw en St-Jan en rechts een koperen arendvormige boekstoel. In den middenbeuk onswaartsweg van 't kruis der kerk twee bogen, daarboven het triforium en hooger nog twee gekleurde brandvensters. Aan de naaste zuil hangt een bord: onmogelijk te lezen wat erop geschreven staat. Dit zijn de kleinigheden van dit eerste tafereel. De meesterlijke, haarfijne uitvoering dier kleinooden naar ouden middeleeuwschen trant, voert het gedacht van den toeschouwer tot den gulden tijd der ‘Primitieve’ schilderschool. | |
[pagina 3]
| |
Te midden van den grooten beuk, voor de hoogzaal, staat de Heilige Maagd met het kind Jezus, in witte doeken gehuld, op de armen. Hare linkerhand houdt des kinds voeten, terwijl Jezus speelt met het halssnoer zijner Moeder en den bovenboord van haar kleed. De Moeder-Maagd draagt een blauw kleed, afgezet met een zoom vol edelgesteenten, waarboven een breedgeplooide roode mantel in 't groen gevoerd. Op den ondersten zoom van 't kleed staat er te lezen: Salve Regina Misericordie. Bemerkt in 't voorbijgaan dat op de omlijsting der schilderij, van ouds af eraangebleven, die zelfde woorden geschilderd zijn. Het dikgegroeid haar der H. Maagd valt breed weg over hare schouders; op het hoofd draagt ze eene allerkostelijkste kroon vol peerlen en gesteenten. Vóór de O.L.V. een koperen vat, daarin een ruiker leliën, meibloemkes, klokbloemen en hyacinthen. 't Is klein dit schilderwerk; maar toch behoort het niet tot den miniatuurtrant. Grootsch is het van opvatting en bewerking. Het lieve wezen der reine Moeder, de zoete trekken van het goddelijk kind, de breede plooien van O.L. Vrouw haren mantel, de kracht der lijnen, het spel der verfkleuren verraden het werk van eenen meester, weerdig nevens een Van Eyck of Memlinc plaats te nemen. Diepen indruk maakt dit kleine tafereel. Levend staat voor ons de wonderschoone Moeder, de zuivere Maagd; daar is ze wel in haar huis, het huis van haren goddelijken Zoon...; en minzaam, als ware ze van eenen troon, een voetstuk of een altaar gestegen en statig, liefdevol nadergetreden, neigt ze het hoofd naar den biddenden abt voor haar geknield op het linker tafereel. | |
2o/ Linkervleugel.Een abt, in witte cisterciaansche monikspij, in aanbidding voor het goddelijk kind en vereering der Moeder Gods, is op een bidbank geknield te midden zijner kamer. De knielbank is overdekt met een grijs tapijt, daar- | |
[pagina 4]
| |
boven een rood kussen en daarop een open, groot, rijkverlicht bidboek in lederen band met wijslinten die vol met eelgesteenten bezet zijn en een fijnbewerkt slot. Op de vingers van den Frater kostelijke ringen. Vóór de bidbank, aan de één zijde de mijter even rijk, aan de ander een slapend hondje. Links bachten den abt een groote heerd (met gerief en toebehoorten) waarin een vuur aan 't laaien is. Te midden van den schoorsteenmantel een koperen kandelaar brankvormig; in den linkeren hoek een prachtige staf en rechts een eikenhouten kast, waarop vijf koperen kannen en berd, glazen en twee appels. Tenden de kamer een bed met blauwen vierkanten hemel en aan 't hoofdeinde een geschilderd tweeluik. Nevens 't bed een gebeeldhouwde zetel met hooge leuning en daarboven een boord met boeken. Dit tafereel moet noch in lieflijkheid van opvatting, noch in fijnheid van uitvoering onderdoen voor den rechtervleugel; het is in denzelfden trant en ongetwijfeld door dezelfde hand geschilderd. Hier hebben we eene schilderij volgens eigen aard der Vlaamsche meesters; de volmaaktheid in de afwerking der kleine nietigheden is daarvan een echt bewijs. Daar knielt de ingetogen abt te midden van al zijn kamergerief zoo zorgvuldig uitgebeeld; zoo wel staat hij daar vóór ons in zijn stil celleven, met opmerkzaam oog afgeschilderdGa naar voetnoot(1). Die abt is Christiaan de Hondt (1495-1509), 30n abt van den Duine bij Veurne. Het nevens hem slapend hondje zinspeelt mogelijk op zijnen naam; maar ander bewijzen zijn er nog. Op de steunsteenen waarop de eikenhouten balken der zoldering rusten vinden we het wapenschild der abdij (blauwe balk op gouden veld met twee keelroode staven doorkruist, aan 't hoofd een zwarte klauw, een | |
[pagina 5]
| |
zwarte dolfijn naar het punt gekruld); het wapen van den abt (gevierendeeld, op 1e en 4e drie zwarte honden, 2 op 1 op gouden veld; op 2e en 3e aan 't hoofd twee vijfbladeren en een blauw wapenschild naar het punt op zilveren veld); en de voorletters C H [Christiaan de Hondt of verlatijnscht Christianus Hondius]. In het ‘Compendium chronologicum exordii et progressus Abbatiae Beatae Mariae de Dunis, ordinis Cisterciensis in Flandria. Concinnatum per Carolum de Visch ejusdem abbatiae Priorem 1660’ (uit de handvesten van 't Groot-Seminarie te Brugge S. XVI, No I) staat abt de Hondt in dezer voege vermeld: ‘Christianus de Hondt, patrià item Brugensis, monasterii subprior, Judoco suffectus, feliciter gubernavit annis fere quindecim, nimirum usque ad annum 1509 quo cessit, & paulo post, eodem anno, migravit ad Dominum. Hic abbas Bibliothecam ex toto pulcherrime renovavit, quam plurimis & rarissimis codicibus, scriptis & impressis, auxit. In templo quoque magnificum curavit fieri organum. Recepit 13 religiosos, & 7 conversos’. (bl. 92-93.) Beide voorkanten van het tweeluik werden ten jare 1499 geschilderd, alsmede een der achterkanten zoo we 't verder zullen nagaan. Wellicht, zoo meenen sommige geleerde beoordeelers van het belangwekkend tweeluik, was dit geschikt om ergens aan den muur te hangen, zooals het tweeluiksken dat boven 't hoofdeinde van abt de Hondt's bed hangt. Vast aan den linkeren voorvleugel, kon de rechter voorvleugel toeslaan; was hij toegeslagen, dan kreeg men den linkeren achtervleugel te zienGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 6]
| |
B. Achterkant.De twee vleugels van den achterkant zijn hoofdzakelijk van geschiedkundige aangelegenheid. Toen we het tweeluik onderzochten op de Brugsche Tentoonstelling, scheen alles nog ietwat raadselachtig. De achterkant bestaat niet meer zoo hij geschilderd wierd ten tijde van abt Christiaan de Hondt. Hoe staat hij voor ons? | |
1o/ Linkervleugel.Op den linkervleugel hebt ge den ‘Salvator Mundi’ afgebeeld. De Zaligmaker staat rechtop in eene nis, op een voetstuk, den voet op den aardbol gesteund. Op den boog der nis staat er te lezen: Primus et Novissimus; op den aardbol: op het voetstuk: het jaartal 1499, toen Christiaan de Hondt de schilderij liet verveerdigen. Bachten den Christus eene roodgekleurde eeredraperij, waarop bovenaan A en Ω, en wat lager P en F (Principium, Finis). Voor de nis eene uitgedoofde nog rookende keers. Christus in lang witgewaad houdt in de linkerhand een open boek en de rechterhand verheven om te zegenen. Alles is in grauw kleur, uitgenomen het wezen van den Zaligmaker, de draperij en rechts op den voet der nis een wapen als tegenstuk aan het wapen links van Christiaan de Hondt. | |
2o/ Rechtervleugel.Een abt knielt op een bidbank overdekt met een groen tapijt. Daarboven een kussen en daarop een open boek. Ge ziet het, de schilder heeft ietwat de afbeelding van Christiaan de Hondt nagevolgd. Hier is nochtans verschil: de staf leunt tegen den rechterschouder van den abt, en de achtergrond is effendoor van roodgespikkelde kleur. | |
[pagina 7]
| |
Op den schuinschen kant der omlijsting lezen we de voorletters C.H. (Christiaan de Hondt)Ga naar voetnoot(1). Wie is de afgebeelde abt? Sommigen meenden: Antonius Wydoot. Onmogelijk. Wydoot's afbeeldsel staat op den linkervleugel van 't drieluik, aan Pieter Pourbus toegeschreven (?), voorstellende rechts den H. Antonius, links eenen abt uit de orde van Citeaux, (eigenaarster Mej. de Buyst, Brugge, zie tentoonstelling Brugge, 1902, tk 305). Zulks blijkt wel uit zijne wapens. Anderen meenen dat hier Robertus Leclercq, 33n abt van den Duine, verbeeld staatGa naar voetnoot(2). 't Is inderdaad diens gekleurd wapen dat we links geschilderd zagen. Hetzelfde wapen nevens abt Robertus' naam en levensbeschrijving, vinden we ook in bovengemeld ‘Compendium.’ (Gevierendeeld, 1e en 4e gouden balk op blauw veld met drie zilveren sterren: 2 op 1; 2e en 3e op gouden veld, schuinsch zwart zweerd, langs elke zijde ervan een zwarte arend met twee koppen.) Wellicht is dit wapen geen doorslaande reden om den rechts afgebeelden abt Robertus Leclercq te noemen. Daarom hebben we nopens bedoelde tweeluik eene vorige studie herhaaldelijk voortgezet. Zoo werd het eenigszins mogelijk, door nieuw onderzoek van het tweeluik, door nadere opzoekingen in de handvesten van 't Groot-Seminarie te Brugge, de tweede meening mede te deelen en te staven. *** 1o) Wat leerde ons eerst en vooral een nieuw onderzoek van 't tweeluik en in 't bijzonder der achterzijde? Welke veranderingen werden er aan toegebracht? | |
[pagina 8]
| |
a) Beziet wel den ‘Salvator Mundi’; enkel zijn wezen is gekleurd, en dat wezen is in 't opzicht van schildering ongetwijfeld niet van hetzelfde tijdstip als heel de voorzijde. Merkt het wapen van abt Robertus; 't is in verfkleuren, dat van Christiaan als tegenstuk is in grauwkleur. Maar hebt ge goede oogen, ge zult zonder veel moeite, zonder gebruik van vergrootglas, bestatigen dat Robertus' wapen boven een ander is geschilderd geweest! Welk wapen stond er het eerst? Heel natuurlijk denken we aan 't wapen der abdij van den Duine. De linksche achterkant zou dan onder Christiaan de Hondt geschilderd geweest zijn, en veranderd op bevel van abt Leclercq. Waarschijnlijk was het vroeger heel grauw-in-grauw kleur en zijn al de verfkleuren onder abt Robertus daarop gelegd geweest. b) De rechtervleugel ook bestond heel anders onder Christiaan de Hondt wiens voorletters we nog op de omlijsting bemerken. Beziet den abt; insgelijks vindt ge in de schildering lateren trant en andere hand. De afgebeelde abt deed heel dien vleugel overschilderen en zijn eigen beeltenis er op afmalen. Stond er vroeger iets onder dien nu roodbespikkelden achtergrond? Wellicht niets, volgens de niet ongegronde meening van dezen die beweren dat die zijde vast langs den muurkant hing. Wat er ook van zij, het is anderzins onmogelijk het raadsel op te lossen. Het wapen links, op abt Robertus wijzend, bewijst genoegzaam dat ten minste de linker achtervleugel door dezen abt zou verminkt geweest zijn, en doet vermoeden dat ook abt Leclercq den rechteren liet veranderen. Zulks wordt bekrachtigd door de oorkonden uit het Brugsch Seminarie. 2o) De handvesten aldaar berustend bewijzen overvloedig, dat abt Robertus niet alleenlijk geern zijn beeltenis, zijne wapens, zijnen naam op werken die hij zelf deed uitvoeren liet schilderen; maar ook boeken, handschriften, drukwerk, door anderen verveerdigd, opgelicht en geprent, soms op betreurensweerdige wijze veranderen liet en | |
[pagina 9]
| |
schenden om deze geheel of ten deele hem toe te eigenen. Onder die handschriften komen er ook voor, die Christiaan de Hondt liet verveerdigen. Ging Robertus op dezelfde wijze niet te werk met abt de Hondt's tweeluik? Tot hiertoe hadden we vier boekwerken voor handen waarop abt Robertus Leclercq's merkteeken te vinden is. a) Handschrift 51/9. ‘Missale Ordinis Cisterciensis’ (In folio, perkament 166 blz., wit lederen band, geschreven op twee ramen in groote gothieke letters, de rubrieken in 't rood.) Hier is eerst een werk uitgevoerd op bevel van abt Robertus. Al de beginletters van verschillende grootte zijn geschilderd; in sommige (bl. 79vo, 88) de voorletters R.C. Vier bladzijden zijn afgezet met randschilderingen rondom het blad; daarin allerlei bloemen, vlinders, rupsen, slekken, doorgaans op rood en blauwen grond. In de hoofdletter is iedermaal een tafereeltje verbeeld. Op bladz. 1, 12, 81 staat, op den ondersten boord, het wapen van R. Leclercq met den staf en een lint, waarop de leuze prijkt: ‘Sperans gaudebo’ en 'tjaartal 1517. Op bladz. 12vo het wapen der abdij. Op bladz. 1, in den ondersten hoek der randschildering zit een Cisterciënser geknield, den staf tegen den schouder geleund, de handen gevouwen, op een bidbank in 't purper bekleed met een open boek erop. Vóór de bidbank staat de mijter. (Mits klein verschil, vinden we omtrent dezelfde schikking als op den rechteren achtervleugel van het Antwerpsch tweeluik.) Ongetwijfeld is hier abt Leclercq verbeeldGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 10]
| |
Wat op dit handschrift toch duister voorkomt en verder dient onderzocht te worden, zijn twee onbekende wapens: (a) Band ruitgewijs keelrood en zilver op zwart veld; b) In tweën gescheiden, langs boven witte duif met olijftak in den bek op gouden veld, langs onder ruitgewijs geschakeerd blauw en goud.) Volgen twee handschriften en een gedrukt boekwerk, waar R. Leclercq zijne wapens en zijne voorletters op zette, alhoewel ze noch door hem noch voor hem gemaakt werden. b) Handschrift 50/66. ‘Missale Cisterciense’ (klein in folio, perkament, onder lederen band, op de gouden snee staan er losangen uitgesneden en versierd, groote letters op twee ramen). De beginletters zijn afgezet met goud en kleuren; in sommige zijn heiligen of tooneelen geschilderd. Het blad voor de Prefatie verbeeldt in 't groote de kruisdood: het kruisbeeld met O.L. Vrouw, St Jan en de H. Maria-Magdalena. Rondom dit tafereel en rondom het volgende blad loopt eene randschildering: gouden grond met bloemen, ranken, vogels, vlinders, enz... bezaaid. Op de hoeken van het volle blad staan de vier Evangelisten en in het midden van den zijkant het wapen van Christiaan de Hondt met den abtelijken staf. Op blz. 59, 69, 74, 104, 106, 113 komt men dezelfde randschildering tegen. Toch op al die bladzijden gaat de versiering enkel om de helft van het blad, d.i. langs den rechteren kant en boven en onder het rechtere raam. Op blz. 59 is de schildering op blauwen grond. Op den ondersten boord van blz. 106, op den feestdag van den H. Bernardus, ziet men nog eens 't wapen van Christiaan de Hondt. Dat boek bestond dus wel vóór Robertus Leclercq; toch heeft deze, zoo | |
[pagina 11]
| |
niet geheel ten minste ten deele het aan zijnzelven toegeëigend en zijne teekens er doen opzetten. Beziet bl. 53. De boven- en onderboorden der randschildering zijn voortgetrokken tot tenden het blad. Oorspronkelijk echter was het niet zoo; het lijdt geen twijfel of het tweede deel, t.w. onder en boven het linker raam, is daar bijgevoegd. En zulks werd op gansch onbehendige wijze gedaan. De bijgevoegde randschilderingen zijn in 't geheel zoo fijn en kunstig niet als die van het oude deel; - daarbij zijn de verminkers er niet in geslaagd om de uiteindreken der vroegere te overschilderen. In het bijvoegsel dat langs onder staat heeft men een wapen geschilderd.... het wapen van abt Robertus Leclercq. We kunnen niet bevestigen dat het ‘Missale Cisterciense’ onder abt de Hondt begonnen werd. Immers tweemaal (blz. 40vo en 47vo) staan de ingelaschte voorletters P.V., insgelijks in het hoekske van de hoofdletter blz. 47vo. P.V. dat is wel Petrus Vaillant, abt van den Duine van 1488 tot 1492. Kunnen we nog het punt van Vaillant's en de Hondt's werk niet klaartrekken, toch mogen we besluiten dat R. Leclercq hier ‘recidivus’ was als hij zijn afbeeldsel en zijn wapen deed zetten op het werk van anderen. c) Handschrift 60/69. ‘Breviarium Cisterciense’ (klein in-folio, perkament, groote letters, op 2 ramen versierde hoofdletters. Op de vergulde snêe dezelfde losangen en teekeningen als op 50/66. Op den bruinlederen band, rozen, leliën, 't lam Gods en nog eene andere bloem onderling ingedrukt). Drie bladzijden hebben fijne randschilderingen, waarin ranken, bloemen, vogels en vlinders geschilderd zijn op blauwen (blz. 1), gouden (blz. 35vo) en rooden grond | |
[pagina 12]
| |
(blz. 57vo). In de hoofdletters zijn verbeeld: de kroning van Maria (blz. 1), de geboorte Christi (blz. 35vo) en de aanbidding der Wijzen (blz. 57vo). Het zijn drie lieve en fijn afgemaalde tafereeltjes. Op blz. 35 en 57 omgeven de verlichtingen maar één raam; op blz. 1 integendeel is de koord langs boven en langs onder voortgetrokken tot tenden het blad; maar hier wederom (zooals we 't deden opmerken in handschrift 50/66) is dit tweede deel later bijgevoegd en nog eens staat daar in 't groote het wapen te prijken van... abt Robertus Leclercq. d) Eindelijk 191/27 Missale ad usum Cisterciensis ordinis per quemdam eiusdem ordinis monachum studiosissime correctum ac per Johannem Kerbriant alias Huguelin et Johannem Adam socios Parisiis pro honesto librario parisiensi Johanne Petit impressum anno Domini millesimo quingentesimo decimo sexto, (in-12o, in 116 fol. en 162 blz. op twee ramen gedrukt in gothieke letters). Op alle bladzijden zijn er versierde letters; in 't beginsel van ieder evangelie eene gravuur, een of ander tooneel verbeeldend daaruit getrokken; voor de voornaamste feestdagen zijn er niet alleenlijk prenten maar groote miniaturen. De bladzijde vóór het ‘Canon’ verbeeldt den Calvarieberg; de eerste bladzijde ervan is rondom opgeluisterd met een gekleurde randschildering. Als men nu aandachtig de gekleurde opluisteringen nagaat, ziet men dat alles van eersten af gedrukt werd en nadien overschilderd werd. Wat meer is, de miniaturen zijn van geen of weinig kunstweerde. Mogelijk is dit wel een Misboek voor heel de Orde van Citeaux gedrukt. Het afdruksel hier voorhanden zal naar de abdij van den Duine gezonden geweest zijn en daar overschilderd op bevel van..... abt Robertus Leclercq. Inderdaad, op de eerste bladz. heeft deze het merk van den boekhandel van ‘Jehan Petit’ laten bedekken en er zijne gekleurde wapens laten zetten, door twee | |
[pagina 13]
| |
leeuwen gedragen, met de kenspreuk: ‘Sperans gaudebo’ en den abtelijken staf. Houdt het blad voor helder licht, onder het later bekladsel zal het oorspronkelijke doorschemeren. Onder de prent van den Calvarieberg staat nog eens abt Robertus' wapen. Heel het gedrukt tafereel is er door geschonden. Ware het daarmede voldoende! maar neen... fol. CXVIvo nog eens Leclercq's wapen; in de hoofdletters folios I, VII, IX, XXXV, LXIX LXXI, XCVII, CXVI, blz. 1 enz... eeuwig en ervig hetzelfde wapen, elders II, XXIII, XXIX enz... de voorletters R.L.!Ga naar voetnoot(1) ('t Vervolgt) |
|