Biekorf. Jaargang 14
(1903)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
Inhoud: 24 gezangen ter eere van het H. Sacrament; 17 gezangen en Litanie, ter eere van O.L.V.; 19 gezangen ter eere der Mysteries en der Heiligen; - een grondige uitleg van den samenhang en van de verschillige deelen der Mis; eene Orde der Mis met den tekst der gezangen in 't Latijn en in 't Nederlandsch; - Biecht- en Communie-oefeningen, Kruisweg. - Als aanhangsel, eenige strofen met cijfermuziek. De vertaling in Nederlandsche verzen (met het Latijn daarnaast), zijn derwijze naar den rhytmus van het Latijn geschikt dat zij.... (bijna allen) op den gregorianschen zang kunnen gezongen worden. Heel het boek is liturgisch en bedoelt vooral, de geloovigen in te wijden in den verheven zin van gezangen en plechtigheden der H. Kerk. Wij achten het zeer geschikt tot: Handboek voor kloosterzusters en -broeders, voor leerlingen van seminaries, colleges en pensionaten; tot handboek in kindermissen en voor de jonge zangers; tot prijsboek voor zondagscholen en catechismussen van volherding; verder tot kerkboek voor de godvruchtige zielen, die in den geest van den kristenen eeredienst wat verder dan tot de schors willen doordringen. Met het oog op den verkoop in 't groot is de prijs van het boek, bij groot getal genomen, zoo laag mogelijk gezet. Het boek bevat XII-228 bldz. en kost: Gewone band (A): voor 1 ex. 0,80 fr.; voor 12 ex. 0,70 fr. het stuk; voor 50 ex. 0,60 fr. het stuk. Sierlijke band (B): voor 1 ex. 0,90 fr.; voor 12 ex. 0,85 fr.; voor 50 ex. 0,75 fr. het stuk. Lederen band, vergulde snee, op fijn papier (C): fr. 1,60 het stuk. Prachtband (D): 3 fr. het stuk. Te verkrijgen bij P. Drijvers en zoon, drukkers te Werchter. Nu laten we tot voorbeeld den zang Coelestis Urbs volgen met zijne vertaling: | |
Coelestis Urbs
| |
1.o Hemel stad, Jeruzalem,
o Zalig, vredevol vertoog!
Gebouwd uit levendig gesteent,
Rijst gij tot aan den sterrenboog,
En, als een Bruid, omringen u
Veel duizend englen van omhoog.
| |
2.o Sorte nupta prospera,
Dotata Patris gloria,
Respersa Sponsi gratia,
Regina formosissima,
Christo jugata Principi,
Coeli corusca civitas.
| |
2.Gij kreegt (o zalig huwlijkslot!)
Als bruidschat 's Vaders gloriekroon;
Met 's Bruigoms gratie rijk besproeid,
Praalt ge als Vorstinne godlijk schoon:
Naast u zit Christus, uw Gemaal,
o Godstad, op den koningstroon.
| |
[pagina 380]
| |
3.Hic margaritis emicant,
Patentque cunctis ostia:
Virtute namque praevia
Mortalis illuc ducitur,
Amore Christi percitus
Tormenta quisquis sustinet.
| |
3.Hier blinkt juweel en paarlenpracht
Aan poorten die wijd openstaan:
Hier mag, als hem de deugd geleidt,
Elk stervling veilig binnengaan:
Alwie, bezield met Christus' min,
Hem natrad op zijn lijdensbaan.
| |
4.Scalpri salubris ictibus
Et tunsione plurima,
Fabri polita malleo
Hanc saxa molem construunt,
Aptisque juncta nexibus
Locantur in fastigio.
| |
4.De hamer slaat, de beitel kapt
En knot en kneust bij iedren houw:
Zoo worden alle steenen glad,
Zoo vormen zij het grootsch gebouw;
Want, opgehaald en saamgevoegd,
Bewaren zij hun plaats getrouw.
| |
5.Decus Parenti debitum
Sit usquequaque Altissimo,
Natoque Patris unico,
Et inclyto Paraclito,
Cui laus, potestas, gloria
AEterna sit per saecula.
| |
5De glorie die den Vader past,
Zij ook, op zijnen hoogen troon,
Gegeven aan den een gen Zoon;
En aan den Trooster, hoog in eer!
Hun lof en macht en dankbetoon
Door de eindlooze eeuwen aangeboôn.
De zang Dies Irae is er ook in vertaald: eenige strofen zijn er met min kracht wedergegeven dan door Guido Gezelle in de Kerkhofblommen; andere zijn er misschien beter overgezet. We geven hier beide ter vergelijking.
Zoo dicht Guido Gezelle: | |
Dies IraeE.H. Drijvers geeft dit prachtig kerkgezang aldus weer: | |
Dies IraeKwade dag, die al de dagen
eens lijk asschen weg zult vagen
zoo 't Sibille en David zagen!
Welk een gruwel 'n zal 't niet wezen,
als de Rechter, opgerezen,
't goê zal uit het kwade lezen!
Wondere trompetrumoeren
zullen alle graven roeren,
en die dood zijn throonwaards voeren.
Stom staan zal de Dood en 't Leven
als de dooden antwoord geven,
staan, en voor den Rechter beven:
't Zal een boek te voorschijn komen
waar het al staat opgenomen
dat het oordeel Gods moet schromen,
Dag van wrake, dag des Heeren,
Die tot assche de aard zal keeren,
Lijk Sibylle en David leeren!
't Zal een beven zijn en schrikken,
Als de Rechter, streng van blikken,
Komt om alles uauw te wikken.
Een trompet met wondren tone
Klinkt door de aard, der dooden wone,
Allen dagend voor Gods trone.
't Zal Natuur en Dood verstommen,
Als er zooveel doodendrommen
Gaan ten oordeel, 't graf ontklommen.
Voor ons oog wordt opgeheven
't Boek, waar alles staat geschreven
Wat aan 't oordeel stof moet geven.
| |
[pagina 381]
| |
Als de Rechter, neêrgezeten,
al 't verdoken kwaad zal weten,
straffen ende niets vergeten.
Wie zal dan toch mijn verweer zijn,
wat mijn voorsprake of begeer zijn
als de goeden zelf verveerd zijn?
Koning, schrikbaar en grootmachtig,
bron van goedheid, nederslachtig
bid ik U, wees mij indachtig!
Jesu, wil toch wel gedenken;
als Gij mij kwaamt 't leven schenken
was 't om me op dien dag te krenken?
Jesu! moê van zoeken naar mij
hebt Ge 't Kruis geleên, en daar mij
toch zoo dier gekocht: och spaar mij!
Als 't Uw recht is van te wreken,
wil mij vrij van zonde spreken
eer die dag komt aan te breken!
'k Zuchte als een ter dood verwezen,
maar mijn schaamrood schuldig wezen
hoopt op Uw bermhertig wezen;
Wierd Maria 't eeuwig leven,
wierd den moordnaar hoop gegeven,
hopen durve ik ook, en beven.
Heere, onweerdig is mijn bede;
doch, laat me, uit goedjonstigheden,
vrij van 't vier der eeuwigheden!
Laat mij bij uw schaapkes weiden,
wil mij van de bokken scheiden
en ter rechter hand geleiden.
Moet gij dan vermalediden
en het eeuwig vier doen lijden
roept tot mij: ‘Gebenediden!’
Want ik kome al jammerklagen,
't herte als asschen rouwgeslagen,
hulpe in mijnen doodstrijd vragen.
Dag van weedom en van boeten,
als gij zult verrijzen moeten
en gerecht zijn om uw zonden,
Mensch! God spare u in die stonden!
Zoete Heere Jesu mijn,
laat ze in ruste en vrede zijn
in alle eeuwen!
Amen.
Is de Rechter neergezeten,
Al 't verborgen wordt geweten,
Niets blijft strafloos, niets vergeten.
Ach! wat woord zal ik daar wagen?
Welke voorspraak zal ik vragen,
Waar ook goeden staan verslagen?
Vorst, wiens grootheid ons doet beven,
Maar wiens liefde leidt ten leven,
Laat me, o Goede, daar niet sneven.
Jesus, denk dat mijn gevaren
De oorzaak van uw menschzijn waren:
Wil dien dag mijn ziele sparen.
Moê zaat Gij van me op te sporen,
Kocht me vrij door kruis en doren:
Zij dit lijden niet verloren!
Rechter, recht in uwe wrake:
Dat me uw gunst van schuld ontmake,
Eer de reekningsdag genake.
'k Zucht daar mij de zonden prangen,
't Rood der schaamte kleurt mijn wangen,
'k Smeek, wil me in gena ontvangen.
Die Maria hebt ontslagen
En verhoord des moorders klagen,
Deedt voor mij ook hope dagen.
'k Bid onweerdig; maar, o Goede,
Schut mij onder uwe hoede
Voor der eeuwge vlammen woede.
Maak dat ik ter rechterzijde
Bij uw schaapkens mij verblijde
En de plaats der bokken mijde.
Als gij die vermaledijden
Doemt om 't schrikkelijk vuur te lijden,
Roep me als uw gebenedijden.
Diepgebogen durf ik vragen,
't Hert van rouw tot asch geslagen,
Voor mijn einde zorg te dragen.
't Zal een dag van tranen wezen,
Als de mensch, uit asch verrezen,
Zondig moet zijn Rechter nâren;
God, wil dezen mensch dan sparen.
Goede Jezus, hoor ons bêe,
Dat zijn ziele ruste in vrêe. Amen.
| |
[pagina 382]
| |
‘VEEL geschreeuw en weinig wulle zei de boer, en hij schoer zijn zwijn’. (Vgl. De Bo, Op ‘Wul’). In het ‘Zeitschrift des Vereins für Volkskunde’ (XIII (1903), bl. 432-434) zocht Richard Neubauer van Berlin naar den zin, het wedervaren en het ontstaan van bovenstaande spreuke. In 't Duitsch luidt ze meestendeels ‘Viel Geschrei und wenig Wolle’. Ongetwijfeld, zegt Neubauer, stamt ze uit het akkerleven, en wel uit 't bedrijf van schapen te scheren. Schapen, als ze onder de schare zitten, bleten veel meer als dat ze wolle geven; en dikwijls, die meest tieren zijn deze die minst leveren. Andere spreuken, aan deelsgelijkende omstandigheden ontleend, zijn ‘Viel Geschrei und wenig Milch’, ook ‘Viel Geschrei, wenig Ei’, nog ‘Hennen, die viel gackern, legen wenig Eier’. [Mogen we hierbijvoegen: ‘Honden, die bassen, 'n bijten niet’? 't Staat me voor dat spreuken als deze mogelijks nog op een tweede wijze, een andere als daareven die van Neubauer, mogen verstaan worden: nl.: dat de honden niet en bijten binst dat ze bassen, dat de hennen niet en leggen binst dat ze kakelen, en dat in 't algemeene, waar te handelen valt, het tijd verloren is met de tonge te spelen. ‘Klappen en breien’ zeggen de moeders te Brugge tegen de kinders die niet voort en doen aan hun werk, en die den tijd ‘verklappen’ of ‘verbabbelen’. ‘Klappen en breien’, b.v. 's middags over eten, dat is een bevel; en 'n betert het niet met' bevel, dan voegt moeder er eene beweegreden bij, immers zegt ze, ‘binst dat 't schaapke bleet verliest het zijn bete’]. Aldus stelden de lieden vast dat, wat meest de zinnen treft, niet altijd datgene 'n is wat meest dient in acht genomen of best geschat te worden. Integendeel staat de wolhoeveelheid heel dikwijls in omgekeerde reden van het keelgeweld. Dit verschijnsel is door de menschen meermaals waarbevonden en ook voorgesteld geweest. Zoo zegt men: ‘Das schlechteste Rad am Wagen knarrt am lautesten’. ‘Hohle Fässer klingen wohl, aber sie tränken und geben nichts’. [Vgl. Am. Joos, Schatten uit de Volkstaal, IV, Spreekwoorden, (1887) bl. 57, vlg.] De spreuk: ‘Viel Geschrei und wenig Wolle’ dagteekent, zeggens Neubauer, uit de Middeleeuwen reeds. Men komt ze al tegen in de duitsche letterkunde van de XIVe eeuwe. En uit de duitsche zal ze overgegaan zijn naar andere hedendaagsche talen: ‘much cry and little wool’; (ital.) ‘gran gridore e poca lana’; ‘grand cri et peu de laine’. Deze zijn woordelijke overzettingen. Want meer eigen aan die talen zijn: (ital.) ‘molto fumo e poco arrosto’ (veel rook en weinig gebraad); ‘beaucoup de caquet et peu d'eftet’; ‘beaucoup de bruit et peu de besogne’; ‘tant de bruit pour une omelette’; zooals Horatius' ‘parturiunt montes, nascetur ridiculus mus’ aan een grieksch spreekwoord te danken is. En wat is er verder met onze spreuke voorgevallen? Dat, wat aan 't ernstige altijd gebeurt: te weten spotachtige nabootsing, in den zin nl. van de ‘zeispreuken’. Ook reeds binnen de XVIe eeuwe, vindt men den spotlust: ‘Viel Geschrei, wenig Wolle, sprach der Teufel, beschor er ein' Sau’ (Hgd.) alsmede: ‘Vêl geschrî un wenig Wull, | |
[pagina 383]
| |
säd' de Düvel, un schêrt'n Swîn’ (Ndd.). Ook nog in Hg-. en Ndd. ‘Viel Geschrei und wenig Wolle sagte der Teufel, und zog seiner Grossmutter die Haar einzeln ans dem H...’. Nu 't was ookal soms insteê van zwijn of zeuge een geite, insteê van den duivel een wolf. Hoedanig nu het oorspronkelijk, niet huishoudelijk maar taalkundig, ontstaan der spreuke was, dat blijft een gissen. [Aangezien de spreuke uit Duitschland voortgegroeid is, behoort men naar de oudste boek- of spraakmatige duitsche wendingen te pogen]. In 't Schwabisch is gewoel, getier, niet aleenlijk door ‘Geschrei’ wedergegeven, maar ook nog door ‘Geschér’; en gewis wellicht was daar eene doling mogelijk tusschen dit ‘Geschér’ = getier, en een ander ‘Geschér’ = schering. Waarom het aannemelijk zijn zou, dat in Schwabenland de spreuke eerst was ‘Viel Geschér (d.i. Scheren) und wenig Wolle’, waaruit nadien ‘Viel Geschér (d.i. Geschrei)....’, waaruit eindelijk ‘Viel Geschrei....’. Een geschiedvorscher uit Zwitserland echter verkiest te verstaan ‘Viel G'scherei’ (= ‘Geschére, Schererei’ = gekschering, spot, plaagspel). Op beide gissingen weet Neubauer aan te merken, dat in beide gevallen de noodige verandering van zin of verwording van woord zal moeten geschied zijn, vooraleer de spreuke naar andere landen overging, waar overal ‘geschreeuw’ ‘cry’ ‘gridore’ ‘cri’ aangenomen is. Daarbij dat er geen voorbeeld ter handen staat om de Schwabische gissing te staven; dat, aangaande de Zwitsersche, inderdaad het spreekwoord in Zwitserland nog luidt ‘mê g(e)scher as wule’, doch dat ditzelfde ‘Geschér’, ook ‘Geschär’, (van ‘scharren’ ‘scherren’ = krabben, ratelen) evenzooveel gebezigd wordt om ‘Geschrei’, als om ‘Schererei’ te beduiden. Laten we erbijvoegen dat er nog een hoofdzakelijke vrage overblijft, te weten of inderdaad de spreuke alzoo waarlijk, of zelfs alzoo uitsluitelijk, uit Duitschland voortkomt. 'n Staat ze nievers te lezen in oude oorkonden (en ouder als de Duitsche) van andere aanverwante talen? En daar waar ze staat, hoe staat ze er? Neubauer 'n heeft niet genoeg er naar gestreefd om de geboektheid van zijn spreuke vast te stellen. Anders zou hij vernomen hebben dat nog andere zegswijzen derzelfde bestaan, buiten deze die hij aangeeft: b.v. een Beiersche: ‘Viele Schur und wenig Wolle’; een Italiaansche ook: ‘Assai romore e poca lana disse colui che tosava la porca’. Hierover kon hij b.v. A. Kluiver te rade gaan, alsook de boeken die deze aanwijst in zijnen Wdbk. der Ndl. Taal, op de ww. ‘gescheer’ en ‘geschreeuw’. Medeen zou Neubauer bij dezen nog vernomen hebben dat over den taalkundigen of maatschappelijken oorsprong van bovenstaande spreuke, andere gissingen als deze die hij aangeeft, reeds geuit wierden. B.v. ‘dat ze zou ontleend wezen aan een engelsch kluchtspel, waarin de duivel een varken scheert, onder den uitroep: “Here's great cry, and but a little wool”’. Ook dat de duivel niet altijd uitdrukkelijk genoemd en wordt, doch dat hij mogelijks altijd bedoeld is, hij die ‘volgens Oostersch-christelijke denkbeelden tot het onreine [varkens]dier in nauwe betrekking staat’ terwijl aan een anderen kant ‘hij de Germanen het varken in hooge eer gehouden werd’. Zoodanig dat de spreuke noch Duitsch, noch Engelsch, noch wellicht Dietsch wezen en zou, althans voor haren grondslag, doch best nog Germaansch en heidensch. | |
[pagina 384]
| |
Opgaan moet men in zulke zaken, en vergelijken, of men 'n geraakt tot de waarheid niet. 'k Zal erbijzeggen dat men ook wat voorzichtig hoeft te zijn tegenover sommige Duitschers die te gemakkelijk alles, het onze en het hunne, en het ons beider gemeene, pogen als hun uitsluitelijk eigen te doen doorgaan. Om daar te geraken zeggen ze: ‘Doorgebeten! Stout gesproken, is half gevochten!’ En ze tieren en tuiten luide en lange! Gelukkiglijk nu kunnen wij hun soms ‘ad hominem’ antwoorden: ‘Viel Geschrei und wenig Wolle’. L. De Wolf | |
BijgeloofUit een handschrift uit 1794Ga naar voetnoot(1): a) Om wormen en rupsen uit het land te verjagen: ‘Ick sette myn voet op dit land. Ick bidde God en den heyligen Thomas den norme ofte rusthorme het graen ofte keesten verbieden te eten, ter min.... dat Jesus-Christus heeft gestort zyn dierbaar bloed.’ b) Voor die in kruisen zijn: ‘Leest S. Jans Evangelie in Crusse en daerby negen pater nosters.’ c) Als ge wonden hebt, opdat ze niet zouden verzweren, zegt: ‘Den Heere Jesus heeft gekroond geweest door een doorne kroone; ter eere van den Vader, den Soone en den heyligen Geest, ten swoer noch ten swol: ick hope dat (het ook) niet versweiren en sal.’ *** Gehoord van een oud vrouwken te Zonnebeke: 1o Bij donderweer ontsteekt ze de gewijde keerse; ze neemt een weinig strooi, en maakt er een klein vuurken mee in den heerd; daarop legt ze een palmtaksken te branden, en op dit taksken strooit ze een weinig zout, en laat erop drie, vier druppelen van de gewijde keerse afleken. - Als dit opgebrand is, plaatst ze de gewijde keerse op den grond in den heerd. 2o Als men de nieuwe maan voor den eersten keer ziet uitkomen zegt het vrouwke: ‘Heere Jesus, trekt den vijk uit mijn handen, en de wormen uit mijn tandenGa naar voetnoot(3). V.P. (2) Vgl. Rond den Heerd, II, 82; III, 407; Biek. X, 11-13, 192; XIV, 237; ook Volkskunde, XV, 129 en vlgg. |
|