Biekorf. Jaargang 13
(1902)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
[Nummer 20] | |
De Pelikaan
| |
[pagina 306]
| |
meest op wandel is, valt onze visscher aan 't visschen. Het is leutig den pelikaan te aanschouwen, strijkende langs het water henen, dan eenige voeten te zien opvliegen, en met stijven hals en halfvollen snavelzak in 't water plompen, wederom lastig uit het water stijgen, en dit zijn spel alzoo voortzetten totdat zijn breede buidel vol is. Alzoo vischt de pelikaan zoolang hij alleen is. Maar hij kent ook de voordeelen van het samenwerken. Een geheele kuddeGa naar voetnoot(1) pelikanen komen bijeen, schikken hun kringswijs, zwemmen tot malkanderen toe, hunnen kring gedurig versmallende, sluiten het visch in, en deelen hun vangst vreedzaam onder elkander. Om alzoo in den vloed walm (flôdes wij lm, Beowulf) der zee, of in het golvende zeewater te visschen, gaf de Schepper hem machtige zwempooten. Nog meer. In de wetenschap staat de pelikaan gerekend onder het getal der steganopoden (στϵγανος gedekt, gedoken, verdoken, en πους, voet, poot), of der totipalmen; of, anders gezeid, onder het getal der ganschvliesvoetigen. Het is te zeggen, dat hij onder het getal dier zwemvogelen is waarvan de teenen vereenigd zijn, niet met verschillige zwemvliezen tusschen de verschillige teenen, maar al de teenen van ieder poot zitten geschoven, en als verdoken, in één en hetzelfde zwemvlies. Deze bijzonderheid in den lichaamsbouw brengt hun sterkte bij in 't zwemmen. Weliswaar, de pelikaan en vischt niet in volle zee gelijk de albatros, maar enkel in zwinnen, kreken, binnenlandsche meren en mondingen van stroomen. Maar toch in dergelijke wateren is de golving hevig genoeg, om voor de watervogels die derwaarts visschen gaan, zeer machtige zwempooten te vereischen. Een ander voordeel door den Schepper aan de pelikaan gegund, is zijn groote snavelzak. Een schoon afbeeldsel van dezen krop- of snavelzak staat in ‘Rond den Heerd’, | |
[pagina 307]
| |
II, 307. Voor het overige heeft het tijdschrift ons weinig of niets medegedeeld nopens onzen vogel. Den snavel en snavelzak schildert Winkler-Prins af bij Kuipers (Wwb.) in dezer voege: ‘De bovenkaak is plat of weinig gewelfd en aan het einde met een haak voorzien, terwijl de onderkaak uit twee buigbare zijden en een vliezigen keelzak bestaat, waarin gevangen visch kan bewaard worden.’ Gevangen visch kan in dien vliezigen zak bewaard worden, immers deze zak en bevat geen het minste maagsap. Dus teruggekeerd op zijn nest, mag de vogel zich zelven en zijne jongen met springlevenden visch voeden. Hoe groot mag wel de inhoud zijn van dezen snavelzak? Van twintig tot twee-en-twintig pinten nat kan de pelikaan daarin verbergen en vervoeren. In ééne vischvangst vult hij zijnen zak met visch, genoeg om zes menschen te spijzen, leert ons Buffon. Hij verbergt in zijnen zak visschen van zes tot zeven pond zwaar, en Pison verhaalt van eenen tammen pelikaan, dat hij een kattejong stool en in zijnen buidel verborg. Geen schepsel zoo gulzig als de vogel, geen vogel zoo gulzig als de pelikaan. Onze visscher is, zoo men ziet, uitgerust op zulke wijze, dat hij niet te vreezen en heeft voor zijnen onverzadelijken honger. En heeft hij gebrek aan visch, de Schepper gaf hem eene maag die haar geneert met vleesch. Ratten, muizen, puiden, vogels eet hij zoo geern als visch. ('t Vervolgt) |
|