Doch weiger en bescheiden in
nooit heeft des vogels reine min
die maagdelikheid geschonden.
(Gedichten. Rousselare 1878. blz. 76).
Lief gedichtje! Had de Rousselaarsche dichter niet kunnen, wat hooger kijkende, een verhevener liefde ontwaren? Misschien wel.
In 1443 verkoos Frederijk van Brandenburg, wanneer hij tot troost en hulp der zieken de ridderschap van den Zwaan stichtte, de liefelijke vogel tot zinnebeeld.
Het volk, evenals de zedeleeraren en de dichters, heeft van den zwaan een zinnebeeld gemaakt.
Den 22sten van Lentemaand 1488 vermoordden de Bruggelingen, in oproer, Petrus Lanchals, hunnen edelen schout, raadsheer van Maximiliaan, toenmaligen koning der Romeinen. Zij wierden veroordeeld, zegt de volkszeg, om ten eeuwigen dage langhalzen, d.i. zwanen te kweeken als zinnebeeld hunner boetveerdigheid.
Wat ook het bijblad van de ‘XXe Siècle’ op zondag 13den van Zaaimaand 1901 uitkrame van zekere Maria Moreel met hare zwanen, de ware volkszeg nopens de Brugsche zwanen is bovengemelde en geen ander.
Den 3den van Bloeimaand 1749 vierde de stad Brugge ‘het ses-hondertjarig Jubilé van het heylig Bloedt onses Saligmaekers’. Een prachtige stoet praalwagens ging uit op dien dag, vergezeld door een geheel gesleep reusachtige dieren, uit mandewerk gevlochten of anderzins kunstig verveerdigd. Ieder dier praalde op een voetstuk, dat een slag van zelfwagen was. Immers geen één van deze wagens en was bespannen met horsen of voortgetrokken door menschenkracht, enkel van binnen, onder de behangsels schuilden mannen, die onzichtbaar de gevaarten voortduwden.
De zwaan en was niet vergeten. Wel neen!