Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
[Nummer 15] | |
De H.-Catharinakerk buiten BruggeDE tegenwoordige H.-Magdalenakerk in Brugge werd eertijds tot omstreeks de jaren 1800 de H.-Catharinakerk genaamd. Hoogst belangrijk is zonder twijfel de geschiedenis van deze kerk, want niet min dan vier keeren heeft ze van stand veranderd moeten worden. Eerst stond ze buiten en bij de stad, tusschen de H.-Catharinapoort en de GentpoortGa naar voetnoot(1). In 1588 kochten de kerkheeren het verlaten bidhuis van de Wollewevers, staande op 't einde van de H.-Catharinastraat, tusschen de Mandevischspaanstraat en de vestingen van de stad. In 1765 verhuisde de kerk naar het klooster van de eerweerde Vaders Willemijnen, bij de Gentpoort. In den franschen tijd, in 1804, werd die kerk afgebroken op | |
[pagina 226]
| |
bevel van de Wet, daar ze stond om in te vallen. Dan was de H.-Catharinakerk reeds sedert eenigen tijd overgebracht naar het godshuis van Nazareth, ook nog het godshuis van de H. Magdalena genaamd: die bidstede bestaat nog en de nevenstaande gebouwen dienen tot toevluchtshuis voor vrouwen. Daaruit ook komt het, dat de H.-Catharinakerk van naam veranderde en voortaan de H.-Magdalenakerk genaamd werd. Eindelijk den Dinsdag, 19sten in Slachtmaand 1850, ten drieën 's namiddags, lei men den eersten steen van de tegenwoordige H.-Magdalenakerk in den hof, die aan de eerweerde Vaders Recolletten had toebehoord, en nu nog als lusthof van de stad gebruikt wordt. In zijnen boek ‘Ephémérides Brugeoises’Ga naar voetnoot(1) spreekt ook Gaillard over al deze veranderingen, maar toch komen we niet overeen, waar het zake is het tijdstip van deze verhuizingen aan te duiden. Zoo beweert hij dat het bidhuis der Wollewevers gekocht werd den 3den van Grasmaand 1589. Welnu een oorkonde, waarvan er een afschrift onder de kerkhandvesten bewaard wordt, toont duidelijk aan, dat die koop geschiedde vóór de schepenen in Brugge ‘int jaer duyst vyf hondert achtentachtentich up den derthiensten dach van Juny.’ Nog volgens Gaillard, komen de kerkheeren in bezit van de kerk der eerweerde Vaders Willemijnen ten jare 1731. Maar in eene oorkonde lezen we dat die koop maar in 1765 gedaan werd. Den 5den van Hooimaand 1765 werd de overeenkomst gesloten tusschen pastor en kerkheeren van de H.-Catharinakerk en de Willemijnen; en dat nog alleenlijk op voorwaarde dat de ‘Seer Eerw. heeren proost, capittel ende commuyn van de collegiale ende parochiale kercke van O.L. Vrauwe binnen de geseyde stadt Brugge, als thiendeheffers, consenteren in de reparatie van de selve kercke.....’ | |
[pagina 227]
| |
In 1803, zegt eindelijk nog de schrijver, werd de kerk der Willemijnen verlaten. Voorzeker werd dit veel vroeger gedaan, want op het einde van 1801, had er over onze stad een geweldige stormwind gewoed, waardoor de kerk, volgens alle oorkonden, geheel onbruikbaar werdGa naar voetnoot(1). 't Is waarlijk te verwonderen dat Gaillard alzoo tot drie keeren toe andere tijdstippen opgeeft. Waarop zijne beweringen steunen, zegt hij niet; maar onbetwistbare oorkonden, nu nog in de H.-Magdalenakerk bewaard, bewijzen dat hij niet goed ingelicht was. In dit opstel geven we eenige bijzonderheden over de geschiedenis van de kerk, ten tijde dat ze nog buiten de stad stond, en daarom namen we als hoofding: De H.-Catharinakerk buiten Brugge. Onze bronnen zijn voornaamlijk de oude oorkonden van deze kerk, nu onder de handvesten der H.-Magdalenakerk berustende. De kerk werd opgebouwd in 1270 buiten Brugge bij het huis van eenen Gidulphus [Gheldolf?] van Brugge, niet verre van de H.-Catharinapoort. Gravin Margareta van Vlaanderen en Henegouwen gaf daartoe hare toestemming ten dage van de H.-KruisverheffingGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 228]
| |
In zijn werk over de bekende kerkdienaars van O.L. VrouwGa naar voetnoot(1), beweert kanonik Tanghe dat reeds vóór 1270 op dit oord een bidhuis stond, aan de H. Catharina toegewijd. Deze kapel, afhangende van O.L. Vrouwkerk, zou gesticht geworden zijn ten dienste van de zuiderparochianen van O.L. Vrouw, tot dat ze in 1270 tot afzonderlijke parochiekerk verheven werdGa naar voetnoot(2). Jammer is 't dat de schrijver ons geen bewijzen geeft van hetgeen hij voorhoudtGa naar voetnoot(3), want er bestaan redenen om te gelooven dat er zulk geen kapel bestaan heeft, of ten minste, dat die kapel, indien ze bestond, tot parochiekerk niet verheven werd. In de oorkonden van het jaar 1270, door kanonik Foppens uitgegeven en hierboven vermeld, staat er geboekt, dat gravin Margareta van Vlaanderen vrij stelde van lasten het land ‘in qua aedificatur Ecclesia quaedam in honore B. Katherinae’; en Mevrouw Ghisella, weduwe van Ridder Ghildulphus van Brugge, schenkt eene jaarlijksche rente ten voordeele van den herder: ‘...ad opus Presbyteri Ecclesiae seu parochiae Stae Katerinae..... de novo con- | |
[pagina 229]
| |
structae...’Ga naar voetnoot(1). Daarin wordt dus gesproken over eene nieuwe kerk, die in 1270 opgebouwd wordt. Bestond er benevens die nieuwe kerk nog een andere bidstede, aan de H. Katharina toegewijd? 't Kan zijn, maar gewisheid erover is er niet, 't en ware men andere bewijzen kon bijbrengen. ('t Vervolgt) |
|