Als er iets gebeurde dat wel was, 't moest altijd op de Vrijdagmarkt zijn. 't Is jammer van die markt! Dat en zal ik nooit meer zien! Het was daar schoone en breed. De koeien stonden in een vierkant. De kalvers en de zwijns hadden ook hun plekke. De peerden met de kachteltjes stonden te midden; en dat was gemakkelijk voor den handel: men kost ze daar eens doen loopen en draven voor de koopmans.
Maar anders 't meeste gedrets en gedril geviel nog in de Kathelinestrate. Enja door de ‘bargie’; buiten de ‘diligenzen’ ge'n hadt maar dat vervoer. 't Waren twee bargen, komens en gaans naar Gent; en schoone van binnen, geheel in zijn spegels. En daar wrochten op: ‘de arbeiers’; dit was een ‘officie’. Ge moest betalen om daarin te zijn. Ja 't gaat nu geheel anders! Moet ge eens uit stad - neemt! 't is eens een kerstendoop, of een trouwe, - ge zijt er in een gauwte ongehoord! Maar Heere, 'k en zitte ik daar niet gerust op die wagens: 'k denke altijd: ‘Moesten we nu eens ievers tegenboksen, we waren deraan!’ Ook, 'k en ga daar maar trage op, en van zoo hij staat, 'k ben daar zeere af.... en 'k schoore me dapper in mijn godshuizetjen, en 'k zegge: ‘Rijdt gijliên maar op, Pietje zit in 't drooge!’
Ge 'n hadt toen b.v. ook al dat drukken niet. Was er iets te vermanen, 't deed dat een schabeletter met een trommelare op al de hoeken. Stierf er iemand, de heele rijken gaven een blad uit, maar de andere menschen deden 't voortzeggen in 't gebuurte. Men heette dat ‘beên’. 't Was een die dat deed voor een plakket, d.i. 16 cents. 'k Geloove, dat er maar één drukkerije 'n was: in 't Breidelstraatje. Alle nieuws van buiten kwam met de ‘bargie’. En gazetten 'n moesten niet verboden worden. Ze verboden henzelven: ze kostten stukken van menschen.
De scholen waren dinne gezaaid, En... zeven stuivers om daar te gaan. Men leerde een ure daags: van ten eenen tot den twee'n, oftewel in den nuchtend. De spellewerkscholen trokken wel.... en treffelijk volk, zult ge! De