Mingelmaren
De zoogeroemde zindelijkheid der Hollanders
DIE Biekorf XII las op bl. 119, zal misschien gemonkeld hebben en gezeid: de menschen 'n vertellen dat niet, dat is uitgevonden, althans van dien koeisteert. Luistert: niet langer leen dan op 21sten van Grasmaand geweest, stond er 't volgende in ‘Le Courrier Beige. - Supplément,’ bl. 127:
‘De netheid der Hollanders is overal bekend. Maar bezonderlijk te Broek is 't, dat men diezelfde verwezentlijkt vindt. 't Neemt uit! 't Is overdreven! 't Is zottigheid haast!
“De stadswegen liggen beleid met gebakken steen; de vóórdammen met schorren in gleierwerk die blinken gelijk de vloer van een pronkzale. 't Is verboden, zegt men, buiten te smooren: tegen 't sturten van de assche! Speekbakken staan er op alle spletwegen.... En de arme dutsen van dieren die door Broek moeten, worden een kleen zaksken bevalliglijk onder den steert gehangen, tegen alle ongelukken!”
En verder vertelt dezelfde opsteller dan: dat hij eens met eenen vriend van Amsterdam gereisd had naar Broek; en dat die eigenste vriend van Amsterdam rechts een kleenen tijd voordien eenen hond geschonken had aan een kennisse van tegen Broek; en dat bij hun aankomen te Broek, die zelfde hond zijn ouden heer geware was en afgestormd kwam, en danste en sprong en deed en van blijdschap daar ievers... zijnen poot ophief! Ai mij! Ai mij! Aanstonds stond geheel 't gebuurte te beene met borstels en met bezems, met gieters en met eemers. En wrijven was 't en kuischen, en spoelen en opspelen omdat die arme hond in hun Broek... of liever - hoe zou ik zeggen? - in zijn broek gedaan had.
H. Vanden Zande