‘Als 't God belieft’, voegen de vrome ouders erbij, ‘en God beware u.’
Als de kinders de dagen opgeteld hebben, en uitgerekend hoeveel keeren ze nog slapen moeten, eer ze voor den eersten keer het geluk zullen hebben ter heilige Nutting te gaan; en als ze dan verlangend zeggen: ‘Nog tien keeren slapen, en 'k mag mijn eerste Communie doen’; - ‘als 't God belieft’ zal moeder hun antwoorden ‘en doet wel uw beste, kind, om wel ons Heere te mogen ontvangen.’
En zoo gaat het in duizend andere omstandigheden.
De Vlaming immers heeft een werkend en levend geloof, en hij erkent dat hij geheel en gansch in Gods handen is, en zonder Hem niets vermag te doen. Zonder Gods hulpe, als 't God niet belieft, is het verloren gezorgd en gewaakt, gewrocht en gezwoegd: Nisi Dominus custodierit..... frustra vigilat, qui custodit....
Die diepgrondige waarheid hoorde ik dikwijls aan kinders treffenderwijze door een eenvoudig verhaal uiteendoen: wilt ge dit vertelsel hooren, 'k zal het u zeggen.... als 't God belieft.
Daar was een keer een man - zoo luidt die Vlaamsche vertelling - een man die naar Thorhout ging om schoenen te koopen, en onder wege kwam hij Maarten tegen, een van zijne oude schoolmaten.
- Dag Jan, zei Maarten, waar trekt ge naartoe?
- 'k Ga naar Thorhout om schoenen.
- Als 't God belieft, zei Maarten.
- 't En moet God niet believen, zei Jan, 'k heb geld op zak; - en hij deed de munte in zijn beurze klinken.
Maarten zei daar al niet veel op, om geen spel te maken. Ze wenschten malkander nog eens den goeden dag, en elk ging zijnen weg voort.
En zoo kwam Jan in Thorhout. Met den kop in de lucht trok hij een winkel binnen: hij vroeg en bezag een paar schoenen ...... ‘'k heb hier wat ik hebben wil’ zei hij.
Hij ging zijn schuld betalen, maar .... zijn geld had hij verloren, en de schoenen kreeg hij niet: het had God niet beliefd.
De zedeles is, zoo iedereen zien kan, zelfs voor de kinderen duidelijk, en gemakkelijk uit het verhaal te trekken.
De bedoelde christene spreuk werd reeds aan de eerste geloovigen door de Godsgezanten aangeleerd. Zóó toch heet het bij den H. Jakobus, IV: 13-15: ‘Ziet nu, gij die zegt: Vandaag of morgen zullen we naar die of die stad gaan, en we zullen daar een jaar verblijven, en koophandel drijven en winst doen - gij die niet weet wat er morgen zijn zal! Want wat is uw leven? Een damp is het, die voor een luttel tijds verschijnt en daarop vergaan zal - insteê van te zeggen: Indien de Heer wil, - en: Als we leven, zullen we dit of dat doen.’
Twee zegswijzen dus worden hier door den H. Jakobus aangeraden: Indien de Heer wil (lat. si Dominus voluerit), en: Als we leven (lat. si vixerimus). De eerste spreuk luidt bij de Vlamingen: Als God wil; gewoonlijker: Als 't God belieft, of: Als 't God gelieft. Voor de tweede zeggen ze: Als wé 't nog leven: doch meest: Als we 't leven en gezond zijn.