Nog eens ‘Reren’
TOT uitbreiding en tot nadere toelichting van het Oud-Dietsche woord Reren, dat op bladzijde 135 hier voren door den Eerw. Heer J. Craeynest zoo uitvoerig is verklaard, kan nog het volgende dienen:
Dit zelfde woord Reren leeft nog heden ten dage in de Friso-sassische volksspreektaal van een paar Oud-Friesche gewesten, namelijk van Groningerland en van Oost-Friesland; dat is: van Oud-Friesland tusschen Lauwers en Eems, en tusschen Eems en Wezer. In de twee woordenboeken die er van deze beide gouwspraken bestaan, vindt men het woord Reren nader aangeduid en behandeld.
In 't werk van H. Molema, Woordenboek der Groningsche Volkstaal (Winsum, 1887) staat:
‘Reeren, schreien en schreeuwen, hard roepen; ook loeien van runderen; snöt en kwiel reeren, hevig schreien, huilen, van kinderen; roupen en reeren, tautol. voor: luid roepen, hard schreeuwen. In de Schuitpraatjes in Groningerland (1827) komt (pag. 3) voor: Wat reerje? - Zal 'k nijt reeren, man? Hier 's weer begun noch ende an. Dat ligt hier ijwig an de buning. - Geldersch: reren; bulken of loeien van kalvers en koeien, en voorts figuurlijk van menschen, die wat hard schreeuwen en doorslaan. Kil.: reeren, loeien, razen, schreeuwen; M. Nederl. reeren, brullen, loeien. Oostfr.: reren, rären, roepen, schreeuwen, brullen, luid schreien. Westf.: raeren, bulken, schreien van kinderen. Eng.: to roar; H.D. rören; A.S. raran.’
En in het werk van J. ten Doornkaat Koolman, Wörterbuch der Ostfriesischen Sprache (Norden, 1885) staat: