Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 7] | |
Vlaamsch in 't hof van Frankrijk en Fransch in 't hof van VlaanderenOVERLAATST viel mij eene bijdrage in de oogen ‘L'emploi de la langue flamande à la cour de France’ door Leon Mirot in het tijdblad: ‘Bibliothèque de l'école des chartes’Ga naar voetnoot(1). Daar dit uitlandsch bezigen onzer taal nog al eigenaardig kan schijnen, heb ik gemeend geen onnuttig werk te verrichten met hier eens te steunen op dat gebruik van 't Vlaamsch aan 't hof van Frankrijk, alsook het Fransch in zwang te toonen aan 't hof van Vlaanderen. Gemelde bijdrage maakt gewag van 2 stukken, in de oorkondschap van Gent bewaardGa naar voetnoot(2), die dagteekenen van den strijd tusschen koning Karel den VIe van Frankrijk en | |
[pagina 98]
| |
Flips den Stoute, hertog van Burgondiën van den eenen en Gent van den anderen kantGa naar voetnoot(1). Het eerste is een vrijgeleide door den koning aan de Gentenaars gezonden, nadat zij zijn vredevoorstel van 7n in Herfstmaand aanveerd hadden. Dit zou hen ongedeerd naar Doornik ter onderhandeling laten komen. Lijk ook van het tweede, geeft boeksteller van dit eerste een afdrukGa naar voetnoot(2). Het tweede is eene openbare zende (lettre patente) die wapenstilstand verklaart en vrede verleent tot den 1n in Nieuwjaarmaand 1386. Beide stukken zijn gedagteekend te Troyes, den 6n in Slachtmaand 1385. Dit weze voldoende over hunnen inhoud, want 't bezonderste voor ons, is dat zij alle twee in 't Vlaamsch opgesteld zijnGa naar voetnoot(3). In 't bezigen dier taal echter en steekt niets wonderlijks, lijk Mirot het betuigt; immers die stukken moeten dienen voor 't vlakke land van Vlaanderen, waar er gewis velen waren die geen fransch en kenden, of ten minsten niet wel genoeg. Ik laat hier op kant het grondig onderzoek of die stukken wel echt zijn; dit zou ons te verre brengen zonder van groot nut te zijn, daar er, lijk steller het ook getuigt, niets in en is dat over hunne echtheid ernstig kan doen twijfelen of dat ten minste niet redelijk en kan uitgeleid wordenGa naar voetnoot(4). 'k Wilde alleenlijk nog een woordeken reppen van den opsteller. Boeksteller is van meeninge, dat het een vlaming is uit het gevolg van den hertog; terwijl de hertog toen bij den koning was. Die man vlaamsch kennende, zou alzoo bij toeval, met dit werk belast geweest zijn. Bijgevolge 'n zou men in de kanselrij ofte het Landsboekhouderschap van | |
[pagina 99]
| |
Frankrijk geenen oorkondsteller gehad hebben die te zorgen had voor vlaamsche opstellen. Het weze ons toegelaten hierover te twijfelen. 't Is waar, de bewijsreden door Mirot getrokken uit den naam van den ondergeteekenden handvestboeker komt als waarschijnlijk voor. Meer dan eens nochtans zijn Vlaamsche stukken uit Frankrijk herwaard gekomen, later te weten; en in 't vlaamsch om dezelfde reden van hierboven, dit is omdeswille hunner bestemminge. 't Is 't geval, b.v. onder Lodewijk den XIVe, die zeker geen vriend van onze taal en was en die nochtans ‘in 't castel van Versailles den twee en twintigsten Maerte 1647’ een bevel teekende in 't Vlaamsch opgesteldGa naar voetnoot(1). Daarom ook 'n meenen we het niet onwaarschijnlijk dat er bestendig in 't fransch Landsboekhouderschap vlaamschkennende oorkondstellers waren, om Vlaamsche stukken op te stellen; hetgeen niet zelden gebeuren 'n moest, ingezien de menigvuldige betrekkingen van ons land met den koning van Frankrijk, bijzonderlijk binst het leenroerig tijdvak. Vooralsnu, zijn bovenstaande 2 stukken het oudstbekende bewijs, zegt boeksteller, van 't gebruik van 't Vlaamsch in het Landsboekhouderschap van Frankrijk. Hier dus ligt een bewijs van 't gebruik van 't Vlaamsch, bij onze zuiderburen, in ambtelijke stukken van 't hof met betrekking op Vlaanderen. Bij ons nu vinden we reeds 150 jaar vroeger dergelijke stukken in 't Fransch opgesteld. Zoo, naar Le GlayGa naar voetnoot(2), is de oudstgekende fransche oorkonde (zelfs vóór er in Frankrijk fransche waren) een stuk te Kortrijk gemaakt, van Joanna, gravin van Vlaanderen, | |
[pagina 100]
| |
ten behoeve van Mahaut, Vrouw van Tenremonde (Dendermonde). Zij dagteekent van 23n in Hooimaand 1221. Hgl. PirenneGa naar voetnoot(1) zegt dat in de XIIIe eeuw, bijna al de keuren, van de graven voortkomende, in 't fransch zijn, en hij geeft als oudste gekende fransche keure (bl. 310) niet deze van 1221, maar eene der stad Dowaai in 1204. Zoo hadden we sedertdien dus het fransch, in stede van 't latijn als ambtelijke taal in Vlaanderen. Is dit te verwonderen? Neen, want wie was er grave? Zonder van Flips van Elzaten te spreken die, naar Pirenne (bl. 306) Franschman was in opvoeding, ('t geen echter te betwisten valt ingezien zijn vader dweersdeure Duitschman was), hebben wij Boudewijn den VIIe en Boudewijn den IXe, beiden Walen van oorsprong; Joanna en Machriete, dezes kinderen, die te Parijs wierden opgevoed; Gwijde van Dampierre en zijn gezin die ook franschsprekenden warenGa naar voetnoot(2); geen wonder dus dat zij liefst het fransch in hunne handstukken gebruikten; te meer omdat vele edellieden, ja zelfs veel rijke burgers, in dezelfde gesteltenis waren. Dit laatste zeggen Kurth, Funck-Brentano en Pirenne. Hier echter meenen wij te moeten opmerken dat Funck-Brentano, naar onze meeninge, Vlaanderen, in 't algemeen, wat al te fransch maakt; ook dat het hem kwalijk af komt van b.v., - zonder nader onderzoek Le Glay 's woorden overdrukkende - te zeggen ‘dat het in Vlaanderen is, en door den wil der gravin Joanna, conforme en cela sans doute (!) au vaeu populaire, dat het Fransch eerst wetstaal wierdGa naar voetnoot(3).’ Dat het daar de wil was van Joanna, dat hebben wij hooger als verstaanbaar aangenomen; maar dat het daar de wensch van het volk geweest is, ten minste van het grootste deel, dat durven wij betwisten. Hgl. Pirenne zelve, wiens algemeene stelling winnen zou bij 't involgen van Funck-Brentano, zegt op bl. 311 van zijn bovengemeld werk: ‘Malgré son extraordinaire diffusion dans la noblesse, | |
[pagina 101]
| |
dans la grande bourgeoisie, chez les fonctionnaires et parfois même chez les riches habitants du plat pays, le français ne pénétra pas en Flandre dans les couches profondes de la populationGa naar voetnoot(1)’. Daarbij hoe zou een volk dat, uit liefde voor zijne instellingen, zoo grootelijks Frankrijk haatte, die vreemde taal zoo gewillig aanveerd en de zijne verstooten hebbenGa naar voetnoot(2). Dit is, ons dunkens, ook het gedacht van de Reiffenberg die meldt dat het fransch, ofschoon in zwang aan 't hof van Vlaanderen, ofschoon door vele minnezangers gebezigd, toch nooit de volksliefde en verwierfGa naar voetnoot(3). Dat en belet echter niet dat wij vele fransche keuren en ambtelijke stukken vinden die voortkomen uit het hof van Vlanderen en op het vlaamsche gedeelte van 't graafschap betrek hebbenGa naar voetnoot(4). Dit alles gebeurt in 't vlaamsche land, op eenen tijd, als 't hof van Frankrijk voor zulkdanige stukken nog 't latijn bezigtGa naar voetnoot(5). Dus, ten slotte, zien wij in 't begin der XIIIe eeuw, fransche ambtelijke stukken, uitgaande van 't hof van Vlaanderen, wijl in Frankrijk nog het latijn in voege isGa naar voetnoot(6); | |
[pagina 102]
| |
in de XIVe eeuw, vinden wij aan 't hof van Frankrijk, benevens fransche, ook vlaamsche stukken als het Vlanderen geldt. 't Is wonder. E.V.G. |
|