Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMingelmarenDE ‘Annales du Comité flamand de France’ T. XXV. Lille 1900, bevatten menige wetensweerdigheid en bewijzen hoe bedrijvig onze stambroeders uit Fransch-Vlaanderen aan 't werken zijn. E. Heer C. Looten vermeldt het vinden eener beeldprinte van den gekenden vlaamschen dichter Michiel De Swaen van Duynkerke (1654-1707). Daarop volgt een rijmend treurspel van De Swaen: De Zedighe Dood van Keyser Karel den Vijfden, met uitleg en aanmerkingen van E.H.C. Looten. Verder handelt Heer Ludovic Legré over Un botaniste flamand du XVIe siècle: Valerand Dourez. ‘'t Was een geleerde Vlaming van Rijssel, die vele en verre, onder andere tot in Syriën, gereisd heeft, om wetenschappelijke opzoekingen te doen. EENE vrouw kwam om eiers, voor hare kanarievogels, die op nest zaten. Zij vroeg achter lange eiers, omdat zij dan meest ‘mannetjes’ zou hebben. | |
De Franschen zijn daar!BIJ iedereen staat het bekend en geschiedkundig is het bewezen hoe de Franschen het te allen tijde op Vlaanderen gemunt hadden, en hoe hunne legers, wild en woest, ons land dikwijls kwamen overvallen. | |
[pagina 94]
| |
Maar wat misschien te bewonderen valt, 't is dat er nu nog bij den Vlaming spreuken en zegswijzen gehoord worden, die ons de wreedheid en de akeligheid der fransche legertochten herinneren en voor oogen stellen. Weliswaar, gaan die spreuken, in onzen tegenwoordigen tijd van vrede en ruste, voor velen misschien, onopgemerkt voorbij, en schijnen zij weinig of geen belang of zin te bevatten. Maar, voor den denkenden man, roepen en hertooveren zij vóór den geest beelden uit droevige dagen, beelden van schrikkende vrouwen en weenende kinders, die voor het kruisbeeld baden en smeekten dat God hunner zou ontfermen en hen verlossen van alle fransche dwinglandij. Hier hebt ge eenige van die spreuken: Vermanende ouders verwittigen hunne woelige kinders, dat zij moeten brave zijn en stille zitten; en, om aan hunne woorden meer kracht te geven, en om meer indruk te maken, zeggen zij op geheimzinnigen. verlegen toon: ‘Zwijgt, jongens! De Franschen zijn daar!’ Evenzoo spreken anderen van ‘pietje pek’ en ‘bijtebauw’ die de kinders, - voor eenen oogenblik ten minste - doen ijzen van vrees en benauwdheid. Is er gerucht en gewoel op straat, of wordt er gevochten en gescholden, de oude menschen zullen er den uitleg van geven: ‘'t zijn de Franschen!’ Sommigen denken dan nog misschien aan hetgeen zij over de Franschen hoorden vertellen, toen deze dorp of stad vloekend en tierend kwamen binnengestormd, en in de huizen baas speelden. Dikwijls ook hoorde ik antwoorden aan menschen, die kloegen over den slechten tijd, over de dierte van het leven en andere moeilijkheden: ‘Het was in den franschen tijd ook alzoo’ of nog ‘Het was in den franschen tijd nog slechter.’ Wanneer wij geëten hadden en van tafel opstonden, zei moeder dikwijls, terwijl zij alles weg deed en van kante stelde. ‘Nog iets, dat de Franschen niet zullen komen afnemen.’ Kan men iets uitdenken, dat even krachtig de roofzucht der fransche legers kan uitdrukken en afschetsen? Verbeeldt u onze voorouders aan tafel. De vijand is in 't land en, iederen oogenblik, kan hij in huis dringen, alles weg en leegplunderen, en hunne plaats aan den disch innemen. Maar, gelukkiglijk en zonder stoornis, is het eetmaal genut, en, met eenen zucht van verlichting, zegt vader of moeder: ‘Dankt God, kinders! Daar is nog iets dat de Franschen niet zullen moeten medenemen. Voor al het overige moeten wij het nog afwachten!’ Honderde keeren ook heb ik hooren zeggen: ‘De Franschen zijn te Duynkerke.’ Als wij dit nu hooren zeggen, zijn er velen genegen om te lachen, en men zou er misschien al bijvoegen: ‘Ja, zij zijn te Duynkerke, en te Parijs ook.’ Maar onze voorouders en vonden voorzeker dit zeggen niet belachelijk. Als de Franschen te Duynkerke waren, dat is, als zij daar eene groote legermacht bijeenbrachten, dan viel er te vreezen voor den West-Vlaming. 't Was immers van uit Duynkerke dat zij ons land binnenstormden, om hier alles te vernielen, te plunderen en te verwoesten. | |
[pagina 95]
| |
‘Denkt op Duynkerke, wij zijn te Duynkerke!’ zei de fransche bevelhebber, als hij den Vlaming wilde weerhouden van den franschen te weerstaan. Den 18 Maart 1793 wierden de Franschen verslegen te Neerwinden, en overal vluchtten zij weg uit ons land. Korten tijd daarna, verlieten zij ook de stad Brugge. Dan wierd de vrijheidsboom daar neêrgehaald; de voorwerpen van den club op de markt verbrand: twee schepen, die naar Duynkerke vaarden, wierden tegengehouden; de voorraad van het fransche leger, die in de stad opgestapeld lag, wierd aangeslegen. Maar Dumouriez, die nog te Doornijk was, schreef naar Brugge ‘que le voisinage de la ville de Bruges, de la ville de Dunkerke et de son camp retranché, où s'assemblent dans ce moment des forces considérables, doit lui faire craindre la vengeance la plus exemplaire.’ De Bruggelingen moesten opletten: de Franschen waren te Duynkerke. Al die zegswijzen zijn hier ingebracht geweest in die droevige tijden, toen de fransche legersGa naar voetnoot(1) ons land kwamen verwoesten, en bijzonderlijk misschien, ten tijde der fransche omwenteling van de verledene eeuw. Dan immers was er meer dan ooit rouw en weedom in Vlaanderen. Onze vaders en de jongens hadden kloekmoedig het wapen der verdediging ter hand genomen, en vochten en stierven voor altaar en heerd, voor God en land. Maar onze moeders, intusschentijd, vreesden en beefden, en zij leerden hunne kinders bidden voor de behoudenis van vader en broeders, maar toch ook, voor de vrijheid van het dierbaar lieve Vlaanderen!
*** | |
[pagina 96]
| |
't WORDT tegenwoordig vele gesnuisterd en geschreven over kunst en kunstgeschiedenisse. 't Moet ons deugd doen te vernemen dat de Vlaamsche kunst meer en meer geleerd en verhandeld wordt. Onlangsleden kwam er een boek uit van Jacob Burckhardt, te weten: Erinnerungen aus Rubens. Verleden jaar nog verscheen te Leipzig und Berlin bij E.A. Seemann: Rubens und die Flamländer. Mit 152 Abbildungen im Text door Adolf Philippi. Terzelfder drukkerij geven ze eene verzameling uit van ‘Berühmte Kunststätten. Het VIIste Boekdeel nu heet: Brügge und Yperen mit 115 Abbildungen en is opgesteld door onzen landgenoot Hendrik Hymans. Alzoo geraken onze kunstenaars en hunne gewrochten, ook in den vreemde, wijder en wijder vermaard en hooger geschat. EEN vrouwken vertelde dat het een lijk uit het water had zien halen; de drenkeling was geheel en gansch onkennelijk geworden. ‘Ik zag seffens rond, zei zij, naar de menschen, die daarbij stonden, om te kijken of er niemand uit zijnen neus bloedde. Want, als er iemand alzoo verdronken is en uitgehaald wordt, zullen de bloedverwanten van den versmoorde, tot in 't zesde lid, die daar zouden bij zijn, uit hunnen neus bloeden.’ NAAR iemand eenen brief schrijven met de vier hoeken afgesneden, is klaar en krachtig te kennen geven, dat men alle gemeenschap wil afbreken. In ‘Archivio Storico Italiano’ (5e Reeks, xxive Bd., op bl. 96, 97), had Heer Gerspach bevestigd dat het Italiaansch woord ‘Arrazzo’ net den zin van wandbehangsel eerstwaarts gebruikt wierd door Savonarole. In 't zelfde tijdblad, 't jaar 1900, 't xxve Bd., op bl. 87-90), komt J. del Badia een slag van verbeteringe aan dit zeggen te brengen. Onder hoofdinge Sulla parola ‘Arrazzo’ betoont hij dat het woord reeds met dien zin gebezigd staat een viertal jaren vóór Savonarole's geboorte. Immers in dezen tijd was een gewisse Fruonimo door Jan Cosme van Medicis op zoek gezonden achter eenen ‘Arazzo’; en in 't jaar 1448 zendt hij uit Brugge naar den jonkvorst een handmare, al zeggende dat hij twee zulke werken te Antwerpen gevonden heeft: ze 'n staan hem niet stijf aan; doch de jonkvorst kan laten weten welk onderwerp hij geren bewrocht zag. 't Is eenen keer een nieuwske dat kan baten om de Dietsche nijverheid en handelsbetrekkingen van vroeger te doen kennen. |
|