Biekorf. Jaargang 12(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Nog vlaamsche woorden en spreuken end="; 1tab">op zijn tandvleesch.’ Op het gelukkig steentje terten (gelukkig zijn). Met tijd en boterhammen zal men er wel geraken. Noten eten is venijn, waarvan er velen gestorven zijn. Een' jonge dochter op een' hofstée is een huw, Een jonkheid is een schuw. Nooit heeft er mensch geleefd, die niet gefaald en heeft. Werken is bidden. [pagina 31] [p. 31] Het is al goed wat hij doet dien men bemint. Het is al kwaad, een dien men haat, wat hij begint. Werken zonder doel, is zeepballen blazen. Om te zeggen: Ga voort! zegt men: Ga! kamt de geeten! of: Ga de keuns wachten! Dat is peerdewerk voor mij, lastigen arbeid. Den laatsten van Maarte en den eersten van April, zendt men de zotten waar men wil. 't Is goe' weêre voor de visch (slecht weêre). Als men iets verkocht heeft: ‘Geluk met uwe ware!’ ‘Geluk met uw geld!’ Hoe zeerder dat het peerdtje loopt, hoe zeerder dat zijn steertje, kort (naalde met nen draad). Boontjes zichten deur ne van, Wafelkes bakken al op ne spriet. Vallen ze er deure, g'en hebt ze niet. Ne strootjesraper = ne leêgaard. Ge zijt zot: g'en kunt niet dansen. Een van achterwaart 's jaars = nen dommerik. Ze dragen den helft van hunne daghure op hun hoofd = zij moeten den helft afhalen. 'k Hebbe liever geld of slagen. Nen oprechten dronkaard is nen dief. Men steekt de oude heiligen in den hoek. Wacht daarnaar van eten = 't zal lange duren. 't Is een groot geluk voor ne mensch van nooit geen valsche pruime (getuige) te moeten zijn (getuige op den tribunaal, bijzonder nooit gevraagd te zijn als valsche getuige). Hij vraagt zoo veel (b.v. 10,000 fr.) voor zijn' zulle (voor 't verlies dat hij doet met te verhuizen). Alles, hertje wat geert je, hertje wat lust je, hebben (alles krijgen wat men begeert, b.v. bedorvene kinders). Hij en is niet zot, hij en is niet wijs, maar hij heeft nen tik te vele. ‘De nagel is ingevallen’ = Hij is door de mande gevallen, uitgeschud. ‘Ons Heere heeft door zijn veinsterken gekeken’ = Hij heeft ons verhoord. [pagina 32] [p. 32] Als men van geld spreekt, de liefde breekt. Die vent en is noch gewisseld, noch gekeerd (hij is altijd de zelfde gebleven, in ne slechte zin). Draait dien mensch honderd keeren rond, 't zal nog de zelfde zijn (slecht karakter). Niets hebben, doet veel ontsparen. Letter (drink)geld maakt fraaie knechtjes. Een commeere is het nieuws van den dag in heur prochie. Van ne verongelukten; ‘Zij hebben hem moeten t' hoope vagen met den bezem.’ Een hazelnootje boter = een weinig. ‘Rond den pot draaien’ = van de werke weg kouten. Hij heeft nen halven draai, nen draai te vele = Hij en is niet slim. Van ne nieweerd: ‘Hij is sterk in 't eerappelpateel.’ Van een die gebreken heeft: ‘Hij en heeft zij zelven niet gemaakt.’ Welgekomen, hebt ge niet gevallen? Den dien, 't is ‘foei de weegaarde’ = 't is ne slechten. Als men aan iemand b.v. een slechte note gegeven heeft: ‘'k En zitte van binnen niet.’ 't Verstand en komt vóór de jaren niet, en komt het er vóóren, 't en is er maar naar. Als ze twisten in een huisgezin: ‘De katte is in d'horlogie.’ Hij is nog te letter zot: ‘hij en zal 't niet gelooven.’ Hij heeft een hoofd voor zijn leven (een groot hoofd), als er geen rampen op en komen. Zien doet gedenken. 't Moet eerst zeven keeren jammer zijn, eer dat 't zonde is. Vriend aan tafel, vijand in 't spel. 't Is veel eerder gespaard of vergaard. Eén soldaat en vecht niet = Eén druppelken en is geen. Dien haze heeft zijn kloefen afgedaan = hij loopt zeere. Hij en heeft maar 't vel over de beenen = hij is houtemager. Den appel en valt niet verre van den stam. = De scheute groeit naar den stam = zulke ouders, zulke kinders. G.V.d.P. Vorige Volgende