Biekorf. Jaargang 12
(1901)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vlaamsche Volkszetting in Spanje en de Eeredienst van den h. AndreasFONDATIONS pieuses et charitables des Marchands Flamands en Espagne, is de hoofding van een boekwerk dat eerst (in 1882) verscheen in de ‘Précis Historiques’ en ook afzonderlijk uitkwam bij A. Vromant te Brussel. In gemeld werk geeft Hoys een nauwkeurig verslag van de wetensweerdigheden, den Vlamingen aangaande, die hij binst zijne reize door 't Iberische schiereiland in 1844-45, opgedaan heeft. Daarbij gaan 't meeste deel zijner beweringen op geschiedkundige onveranderbare gedenkteekens gesteund en doen ons dus alle vermoeden over onechtheid of uitgevondenheid verbannen. Eene zaak vooral heeft, in 't lezen van dat verdienstig boekwerk, mijne aandacht getroffen. Zoo de geschiedkundigen het ons leeren, bestonden er in de middeleeuwen drukke handelsbetrekkingen tusschen Vlaanderen en Spanje. Vele onzer vlaamsche kooplieden verlieten hun land en gingen hen in Spanje vestigen om aldaar handel te drijven. De uitwijkelingen bleven in hun nieuw vaderland 't gene zij steeds in Vlaanderen geweest waren: bedrijvige handelslieden, maar vooral vrome Christenen. In de bijzonderste Spaansche steden, richtten zij, te hunnen gerieve, openbare gebouwen, biden gasthuizen op. Meest altijd wierd een heilige tot | |
[pagina 26]
| |
patroon of schutsheilige der gestichten gekozen. 't Wonderbaarste nu, 't is dat al de vlaamsche gebouwen, welke de Heer Hoys opnoemt, den H. Andreas tot beschermheilige hebben en dat zij daarbij nog dikwijls versierd zijn met schilderijen, die de eene of andere daadzaak uit 't leven van den heilige voorstellen. Dit immer toewijden hunner gestichten aan den H. Andreas, dit optooien hunner bidsteden met dingen die hem herdachten, dat alles kan geen bloot toeval wezen, maar bewijst duidelijk dat de Vlamingen in Spanje verblijvende den H. Apostel op eene bijzondere wijze moesten eeren en dienen. De Heer Hoys noemt drie steden waar de Vlamingen openbare gebouwen, bid- of gasthuizen aan den H. Andreas toewijdden, namelijk: Sevilla, Cadix en Madrid. | |
Te Sevilla.In 1786, bestond te Sevilla een bidstede van ‘San Andrès de los Flamencos’Ga naar voetnoot(1). In 1845 bestond zij nog en was ingelijfd in 't geloftelingshuis der EE. VV. DominicanenGa naar voetnoot(2). Onder de wapenschilden die 't gewelf oppronken, kan men deze bemerken die gewoonlijk door het vlaamsche volk in Spanje verblijvende, gebruikt waren, immers: ‘Een rood kruis van St-Andreas, op gulden veld’Ga naar voetnoot(3). Volgens Antonio Ponz was in gemelde bidstede, ten jare 1786, eene schilderij te zien, door Pablo de las RoëlasGa naar voetnoot(4) opgemaakt. | |
[pagina 27]
| |
‘In dit gemeente (der Eerw. Vaders Dominicanen) is eene schilderij, die voor eerstgenoemde in geen enkel opzicht en moet onderdoen: 't is deze die de marteldood van den H. Andreas voorenstelt en die op het hoofdaltaar der Vlamingenkapel geplaatst is. Deze afbeelding, die 't werk is van den beroemden Roëlas, meet bij de 7 barasGa naar voetnoot(1) hoogte en heeft eene evenredige breedte. De Heilige, op 't kruis uitgestrekt, wendt zijn oogen hemelwaarts. Daar zijn uitmuntende wezensgroepen bij van menschen te voet of te peerd; verscheidene gelaatsuitdrukkingen zijn schoon en uiterst waarblijkend...’Ga naar voetnoot(2). Dit schilderwerk is menige malen verzet geworden en staat ten huidigen dage te bewonderen in 't gewezen wijgemeente ‘de la Merced’. Buiten bovengenoemde bidstêe en beeltenisse bestond nog, in dezelfde stad, naar 't zeggen van Zuniga, ouden jaarboeksteller van Sevilla, een gasthuis der Vlaamsche Natie, dat in 1587, heel vervallen wasGa naar voetnoot(3). Welaan, Rodrigo Caro, een andere geschiedkundige, overloopt in 1634 de verschillige gasthuizen van stad en noemt dat der Vlamingen op, doch daarbij zeggende: aan den H. Andreas toegewijd’Ga naar voetnoot(4). Nog in 1796 vermeldt Epinosa y Carzel, die 't werk van Zuniga voortzette, hetzelfde gesticht. Heden ten dage blijft er geen spoor meer van overGa naar voetnoot(5). Alhoewel men met geene volle zekerheid vaststellen kan dat voornoemde gebouwen door Vlamingen opgericht wierden, toch zou het tegenstrijdige ons heel zonderling voorkomen. | |
[pagina 28]
| |
De benaming immers van ‘San Andrès de los Flamencos’ die de geschiedkundigen aan dit bid- en aan dit gasthuis geven, doet reeds vermoeden ten voordeele onzer zienswijze. Daarbij en zou het niet vreemd voorkomen, dat het twee gebouwen waren, die rechts allebei aan den H. Andreas toegewijd stonden, welke de Spanjaards ten dienste der Vlamingen stelden? Eindelijk, en mogen wij niet op gegronde redens veronderstellen dat de Vlaamsche kooplieden van Sevilla zullen gehandeld hebben gelijk hunne landgenooten in de andere hieropvolgende steden van Spanje, en hun biden hun gasthuis op eigen kosten zullen opgericht en den H. Andreas toegewijd hebben? | |
Te CadixHet hoekhuis van den Neveria en Rosarioweg, te Cadix, was eertijds bewoond door de hofmeesters (majordomo) van de vlaamsche volkzetting. Vóór 1834 stond in het wandvak, boven de ingangdeur, een beeld van den H. Andreas; daaronder kan men nu nog de volgende woorden lezen: ‘S. Andreas, ora pro nobis!’Ga naar voetnoot(1). Verder kan men op den wand vernemen dat dit huis ten minsten driemaal door Vlamingen herbouwd geweest was en ook door hen aan den H. Andreas toegewijd, namelijk: eerst in 1602, daarna in 1673 en eindelijk in 1726. Hier laten wij nu de vertaling der wandgezegden volgen. | |
1.‘Dit huis der Vlaamsche Natie is herbouwd geworden, zijnde hofmeester Jacome, “re-alfarez” van gezeide volkzetting ten jare 1602’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 29]
| |
2.‘1673 X Jaar. ‘In den naam van God en van de allerheiligste Maagd en van den roemrijken H. Apostel Andreas, eenigen beschermheilige der Vlaamsche Natie, besloot men dit huis en zijne toebehoorten, te herbouwen met groote verbeteringen, zijnde hofhouder Jaak Cornelissen, en 't werk wierd voltrokken den.... van Koornmaand’Ga naar voetnoot(1). | |
3.‘'t Jaar van X 1726. ‘Christus willende een nieuw gebouw oprichten, dat algemeem zou zijn, riep eerst Andreas, die, met (Gods) genade, het Lam zag, opdat hij de eerste grondslag zou wezen. Het bevel (Andreas in zijnen arbeid bij te staan) ging daarna over tot Petrus en Philippus, opdat de eerste de hoeksteen zou zijn en de andere een mond van vuur en eene gloeiende kool. Zoo deed de belgsche vergadering in deze verblijfplaats, welke zij toewijdde aan den H. Andreas dien van Wemsbeke vereerde. Albrecht van Bouchout bekostigde de grondvesten, en zij hebben gezamenderhand 't gebouw voltooid. Moge zulk eene edele samenwerking eeuwig voortbestaan. - Deze (steen) wierd geleid onder 't hofhouderschap van M.D. Philippus van BouchoutGa naar voetnoot(2). ('t Vervolgt) R.V.L. |
|