| |
| |
Bezweerspreuken
DAAR menschen, dieren of gewassen zijn, daar zijn ziekten en krankheden, en daar ziekten en krankheden zijn, daar zijn...
Hoe zal ik ze nu gaan heeten, op zijn vlaamsch?
Docteurs? Maar dat zijn de latijnsche doctores, in arte medicinae.
Artsen? Maar dat zijn, zoo geen artisten, toch grieksche archi-iatroi, archiaters, arsaters, ersaters, zoo men vroeger zei.
Serzijns? Maar dat zijn wêerom al de grieksche cheirourgoi, de latijnsche chirurgi; in ons vlaamsch gezeid, zouden 't handhavers zijn: ge weet er immers zoo vele als ik, die wel of kwalijk gehandhaafd van onder serzijns handen gekomen zijn, doet gij niet?
Meesters? genees-, heel-, medicijnmeesters? Maar meesters, 't zij welke ook, zijn altemaal latijnsche magistri.
Geneesheeren? Ja, dat is mij nu eigentlijk een echt, vlaamsch woord, dat hedendaags nog in zwang is en dat eenen heere bediedt die geneest of die helpt genezen.
En wat is eigentlijk genezen, of, met het voorvoegselken ge daarafgedaan, wat is nezen?
Die 't nauwste daarvan weten zeggen dat nezen, nas, genezen terugkeeren, wêerom thuisgeraken, bediedt.
Is 't alzoo, het woord moet ievers een oud vechtersvolk toebehooren, of zulke lieden toch, bij wien men schier wekelijks hoorde van wijgen en strijden spreken en zeggen, bij voorbeeld: ‘Alverd is gebleven en Koenraad is genezen.’ Dat ware in, nieuwer vlaamsch gezeid: ‘Alverd is op het veld dood gebleven en Koenraad is er geheelshuids en levende van af en thuis gekomen.’
| |
| |
Van moeder, die naar 't Houtland geweest heeft of op den Kemmelberg, naar den kinderpit en die vandaar terugkomt, met eenen frisschen zeune, zegt men dus, met volle recht, dat ze blijde moeder bedegen, anders gezeid, dat ze van ne frisschen zeune genezen is.
Die van een ziekte genezen is reversus est: hij is ervan thuisgekomen.
Geizer? Dat is nu wêer een ander echt vlaamsch woord, dat, wie weet, nog wel ievers, of en ware 't maar als geboortename (De Gheysere?) is blijven bestaan.
En wat is een geizer?
Een geizer is een die geist, gelijk een reizer een is die reist.
Het woord geizen ondertusschen heeft nog twee andere gedaanten, te weten: genzen en ganzen.
Ganzen, genzen, geizen bediedt hetgene ongansch is weêr gansch, 't gene ongeheel is weêr geheel maken, geheelen, heelen.
Van dat woord ganzen, genzen, geizen, ganzer, genzer, geizer, ganzinge, genzinge, geizinge kan men een heele zwicht voorbeelden, benevens voldoenden uitleg en oorkondschap, vinden bij Verdam, in zijn Middeleeuwsch woordenboek.
En de geboortename Ganser, die bestaat, wat bediedt hij? Is het ganzewachter of is het geneesheer?
Heeler? Heeler bestaat in wondheeler, waarom en zou men heeler, op zijn eigen, niet mogen gebruiken, om hier en daar den vreemden serzijn buiten te steken?
Helper! Men zegt: ‘Die man is gescheurd, gebroken, gesleten’ (niet versleten): ‘hij zal moeten geholpen zijn.’
Wat is dat of 't en zij gehandhaafd of ‘g'openeerd’ zoo 't looze volk zegt; onder 's helpers of onder 's geizers handen verzorgd en met eenen band voorzien?
Beteraar of boeter? Die twee woorden zouden ook deugen, geviele 't zoo dat ze gebezigd wierden. Men zegt immers, met volle recht, eene vischnette boeten, die gatte is; en de ketelbuisschers, de ketelboeters, de ketellappers zijn overal bekend.
| |
| |
Lake, leke, lieke? In 't hedendaagsch en in 't middeleeuwsch vlaamsch beteekenen die drie woorden eigentlijk genezer en worden ze, met dien zin ook, als name gegeven aan de lake, de bloelake of de lijkelake (hirudo), daar De Bo van roert, in zijn Idioticon.
't Is waar, de menschen zeggen bloelakens, lijkelakens, alsof er van wulleweverslaken sprake ware, maar daarin dolen zij.
Eene lijkelake is eigentlijk eene lake, bij Kiliaen ook eene locke, die het lijk (haam) of anders gespeld het lichaam laakt, lokt of zuigt, om er, bij voorbeeld het bloed, het vergif, den etter, den brand, het kwaad, de ziekte, uit te halen, uit te laken of uit te zuigen.
Misschien was dat laken of zuigen van wonden en zeeren vroeger meer in zwang als nu en hebben er de genezers eenen name van gehouden.
Wie en heeft er niet gelezen van die twee vrienden, daarvan een den anderen, bij vergissinge eenen kogel door zijne borst schoot? En wat deed die onvrijwillige moordenaar, bij gebrek aan andere hulpe? Hij viel zijnen gekwetsten vriend over de borst en hij laakte of hij zoog hem het bloed uit de wonde, opdat hij, door inwendige bloedstortinge, niet en zou versmacht hebben.
In 't oud Engelsch is leech (lake, lieke) een genezer, leechdom (laakdom, liekdom) geneeskunde, geneesmiddel; in 't IJslandsch is loeknir, in 't Deensch laege, in 't Zweedsch läkare, in 't Gothisch leikeis geneesheer.
Zalver? 't Waren gewis eer echte en goede zalvers als dat er onechte en kwade kwakzalvers waren!
Nijpers, wrijvers, strijkers, trappelaars, palampers, pampelaars? Zulke genezers zijnder van in de oudste tijden geweest, al lange eer het woord masseeren uitgevonden was. Het vermaard Drieske, onder andere, was een van die gilde: 't hadde, in zijne jongde, van den dunder geslegen geweest, zegt men.
Leest verder over palampen, Loquela, VIe jaar, 70; over pampelen en overpampelen, Loquela, IXe jaar, 30; over trappelen, Loquela, IXe jaar, 54.
Bezweerders, maanders, belezers, aflezers, vezelaars? Zoo
| |
| |
zijnder overal genezers, die, met goede meenste of anderszins, de ziekten te keere gaan, onder het ruiten, het muiten, het muiken, het murpelen, het murtelen, het murketen, het ruinen, het reunen, het ronsen, het ronken, het rullen, het prevelen, het preemelen, het vezelen van gewisse woorden of spreuken.
Hier en zijn wij niet verre meer van de tooveringen en van de tooveraars verwijderd, immers
zegt het volk,
Als moeders keppe of kuk (dat is kiekske) kriept van 't zeer, zoo zal ze 't lid dat zeer doet, strijken en toeven met heure hand en daarbij zeggen of zingen:
Geneze, geneze, geneze!
't Is de onschuldigste bezweerspreuke die ik ooit gehoord hebbe.
Heeft er iemand den snik, hij moet dit of dat doen en daarbij zeggen of zingen:
Die den snik heeft moet entwat doen en entwat zeggen. 't Gene hij doen moet kan batelijk zijn, bij voorbeeld, zeven keers zwelgen, zonder verasemen; met den top van zijn rechter duim op den top van zijn kornuitje, dat is zijn kleen vingerke duwen. Maar de wangeloovige lieden plegen het batelijk doen, in zulk een aanbehoor, te vergeten of achter te laten, terwijlen zij kracht en hulpe van den doorgaans voegenden en rijmslaanden zeg verwachtende zijn.
Nu en is 't bezweren van den snik maar eene kindervoere meer, insgelijks van veel ander zulke oude wangeloovigheden.
Loquela XIVe jaar, 36 staat het liedtje, carmen, le charme, incantatio, l'enchantement, die de hagebinder
| |
| |
of de hageleeder te zingen of te rullen heeft, wanneer hij de nieuwe mane ziet:
Alzoo is 't:
'k Hé de nieuwe mane gezien:
'k bidde God, dat ze mag doen vliên
de waters uit mijn' tanden,
de doorens uit mijn' handen.
In Gods name, mochte 't zoo geschiên!
Loquela IVe jaar, 94, staander nog twee andere lezen of gedaanten van dat niemaneliedtje, ze zijn als volgt:
De eerste:
gij komt uit 's hemels kroone,
weert de tandpijne en 't flussijn,
De andere:
ze bringt de vier Mysteries mêe,
tandpijn, hoofdpijn, cholike en flussijn:
'k aanbidde God om dervan bevrijd te zijn.
Sente Millane is Onze Lieve Vrouwe van Millane, kwalijk gezeid van Milanen, die vereerd wordt in het Midlane- of Millanecapelleke, te Sweveghem, ten halfsten de lane van 't oud casteel naar 't dorp.
De heilige Andoënus zegt, in 't leven van Sint Eloy, II hoofdstuk 15, dat die geloofsbode der Vlamingen, die stierf in 't jaar 659, te zijnen tijde al, ijverde tegen degenen die, sicut stulti, à lunâ pati arbitrantur: die, gelijk dwazen, denken dat de mane hen kwelt.
Te Leupeghem is Sint Amand de beschermheilige van 't dorp, en hij wordt er gediend tegen die groote landwormen, die 't koorn uiteten, en die, beweren sommigen, van tooveraars en toovermeten in 't land ‘gezaaid’ worden.
| |
| |
Wilt ge uw bezaaite toover- en wormvrij houden, gaat er, 's morgens vroeg, eer de zunne opstaat, kruiswijs over en ruint of vezelt de volgende bezweerspreuke:
Lieven Heere en Sente Amand
gingen tsamen achter 't land,
zonder stok noch roe in hu'lder hand.
‘Heere,’ zeid hij, Sente Amand,
‘Daar zijn wormen in dat land.’
En Oes Heere zei tegen Sent Amand:
‘Wel, steekt uit uw rechter hand,
en, 't zij zwart, wit, geelf of rood,
binst drij dagen zijn ze allemaal dood.’
('t Vervolgt)
Guido Gezelle
|
|