Daarom mag het eene verrassing heeten, als men bij gevalle een dezer kamers, of een dezer dichters van zeker gehalte komt te ontdekken, of een hunner boeken ongeschonden weervindt.
In zijnen ‘Spiegel van Nederlandsche letteren, I-II, bl. 171’, zegt Alberdingh Thijm over de liederendichters sprekende: ‘Slechts van enkele schrijvers dier liederenboeken zijn ons de namen behouden gebleven: bij voorbeeld van Nicolaus Jansen, den dichter van het devoot geestelyck liedboeck’.
Wie was die Nicolaus Jansen? Waar woonde hij? Was hij een Rederijker? Hoe naamde de kamer waarvan hij lid was? Mogen zijne liederen op eenige letterkundige weerde aanspraak maken?
Daarop antwoorden, het is u eenige plaatsen voorlezen uit het boeksken dat mij over eenigen tijd in handen gevallen is.
Een nieuw devoot geestelyc liedt-boeck, gemaeckt door Nicolaes Janssens van Roosendael; in houdende Leisem liedekens, Nieuwe jaeren, Gheestelycke liedekens ende Hemelsche Lof-sangen, met eenighe Gheestelycke Refereynen. - Tot Duynkercke, bij Antonius van Ursel, woonende in de groote kerckstraete, in S. Ursula.
De goedkeuring draagt het jaartal 1594.
In zijn Voor-reden doet Janssens hem kennen als koster van Roosendael en als inboorling dier stad:
Aen u mijn weerdighe Heeren eersame
Mijn lieve Meester goet en loyale
Heer Joris van Laerhaven, en een pastor bequame.
Ich bid u oodtmoedelyck dat ghy t'accepteert
Van my uwen Coster onweerdigh voorwaar
Om dat ich ben een in-gheboren eerbaer
Van de afgebrande vrijheit Roosendael scet.
In zijne Prologhe tot den Leser of Zangher bekent hij een lid te zijn der kamer van Rhetorica:
Zoo is dit kleyn boecxken in druck uyt ghegheven
Door Nicolaes Janssens, een minnaer loyale,
Van die witte Roosierkens tot Roosendaele.