Men zal alles t'zaemen mengelen:
Zoo veel 's avonds als 's morgens,
Met de werdye van een vingerhoed van
En men zal zien dat dezen middel
Zal den knip geven aen d'Apothekers,
Zal de vlugt geven aen de Chirurgyns,
En het ongedult aen de jonge Dogters.
VELEN zien verwonderd op, als wij in schrift of voordracht gewagen van den oorsprong van 't volk van West-Vlanderen.
Onze leeringe en is nochtans noch vreemd, noch nieuw; ze steunt geheel en gansch op de navorschingen der wetenschap en het schrijven der geleerden.
Leest Oud Nederland van Johan Winkler, bl. 64:
‘In West-Vlaanderen liggen de zaken anders. In deze gewesten is de hedendaagsche bevolking van zeer gemengden oorsprong, naar dien zij van alle drie hoofdstammen onzes volks afstamt... Zoo schijnt het mij dat de bevolking in den zuid-oostelijken hoek van West-Vlaanderen, in de gou tusschen Leie en Schelde, zuiver frankisch is.’
Waaraan bekennen wij dit?
Wel, aan den westnederfrankischen tongval en aan den onloochenbaren frankischen bouwtrant der hofsteden.
‘In het oostelike en in het middengedeelte van dit gewest, rondom de steden Rousselaere en Thorhout heeft ook het frankische bestanddeel nog de overhand. Het is daar echter niet zuiver, maar met friesche bestanddeelen vermengd.’
De spraak wordt meer en meer West-Vlaamsch getint: dit verschijnsel hebben wij aan 't Friesch te danken.
De bouw der hofsteden en de heimnamen der dorpen, zooals in de voorgaande gou komen van de Franken.
‘Maar hoe noordeliker in West-Vlaanderen, hoe meer het friesche bestanddeel daar op den voorgrond treedt. In de noordelikste gouen van dit gewest, in het Vrye van Brugge en in het Ambacht van Veurne, vooral in het zoogenoemde Bloote van Vlaanderen, heeft het friesche bestanddeel d'overhand op het frankische. Waarschijnlijk is de oorspronkelike bevolking hier wel van zuiver frieschen stam, en hebben eerst later Franken, uit het Zuiden en Oosten komende, onder deze Friesen zich neêrgezet en zich met hen vermengeld. Ook komt het mij hoogst waarschijnlijk voor dat de allereerste bevolking, d'oudste poor-