Biekorf. Jaargang 7
(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan den Oorsprong der SchrijfkunsteHET hieronder volgende is getrokken uit den zweedschen Bogtryckeri-Kalender voor 1895; 't draagt voor overschrift: ‘Skrifkonstens Ursprung, fri tolkning fraon franskan af Dr. O.E. Lindberg’. Deze vertalinge is dus de vertalinge van eene vertalinge, en zij is ook fri gelaten van al 't gene den vertaler van minder belang scheen of aangelegentheid. | |
I. - Ontwikkeling der Schrijfkunste.... Alle schrijfkunste, zoo wel in 't uiterste Oosten, in America of in 't land onzer stamvaders, heeft beginnen met verbeeldende te zijn, dat wilt zeggen dat de mensch in den beginne de zaken teekende of verbeeldde, waarvan hij wilde het geheugen bewaren, of die hij wenschte aan anderen voor te stellen. Zoo zijn de egyptische beeldschriften, de assyrische kegel-, wig- ofte spijkerschriften, de sineesche schrijfteekens opgekomen; zoo schreven de Azteken, de oude | |
[pagina 333]
| |
Mexikanen en zoo nog schrijven vele Indianen van Noord-America. Het beeldschrift is dus het eerste verschijnsel in de ontwikkeling der schrijfkunste. Dat is den mensch zoo ingeboren, dat de ongeleerde lieden dit nog plegen, en eenieder kan dit naspeuren in de merkweerdige rekeningen van eenen ongeleerden bortoenschen boer, die te zien zijn onder een glasraam in het Museum van volkenkunde op den Trocadero, te ParijsGa naar voetnoot(1). Het tweede verschijnsel in de schrijfkunste is het zinnebeeldig schrift, waarbij de mensch de lijflooze of afgetogene, bloote gedachten voorstelt, door het teekenen van zulke zaken die naast en best overeenkomen met het denkbeeld, dat hij wilt verneem- en besefbaar maken: eene ooge om het zien, eenen vogel om het vliegen, eenen visch om het zwemmen te verbeelden. Beeldschrift en zinnebeeldschrift dragen te gader den name van denkbeeldschrift. Dit denkbeeldschrift was eerst klankbeeldende, 't wierd later lettergrepende en eindelijk eenvoudig spellende en boekstavende, zoo als wij het nu nog bezitten. Nog heden vindt men op den aardbol schriftwezens die tot een der voormalige verschijnsels behooren, daar wij hooger van spraken. Het is te gelooven dat de schrijfkunste in de bovengemelde volgreke ontwikkelde en tot stand kwam. Daar zijn geleerden die beweren dat de schrijfkunste vóór de sprake bestaan heeft; maar, 't zijn menige wilde of halfbeschaafde volkstammen, die eene betrekkelijk ontwikkelde sprake hebben en het beeldschrift niet en kennen; dat laat ons toe het zeggen te betwijfelen, dat het schrijven ouder zou zijn als het spreken. Vaste is het, dat de mensch een schepsel is dat geerne namaakt, napoetst, en alzoo, hoe verre men ook achteruit | |
[pagina 334]
| |
gaat in de geschiedenisse van 't menschdom, vindt men meer of min groeve teekeningen, waarbij men eenigszins kan gissen welke zake de kunstenaar heeft willen namaken. Maar tusschen dat en het daarin erkennen van een bepaald denkbeeld, ligt er een lang einde wegs. Het waarste schijnt dat de schrijfkunste opgekomen is als eene napoetsing van de sprake, gelijk de sprake, bij haren oorsprong, meermalen de napoetsing der klanken was. Deze waarneming van 's menschen zucht om alles na te beelden of na te poetsen en is niet nieuwe. De oude Egyptenaren zelve hadden die reeds aangemerkt; tot bewijs daarvan kan dienen, dat zij den afgod Thot, die volgens hen de uitvinder der schrijfkunst is, verbeeldden onder de gedaante van eenen aap, het dier dat, boven alle andere, de kunste bezit van na te poetsen. De overleveringe die de uitvindinge der schrijfkunste aan Thot toeschrijft, schijnt door de Grieken aangenomen geweest te zijn, nevens eene andere, die ze aan Kadmus toekent. Ten anderen, vele volkeren schrijven die uitvindinge aan eenen uitvinder van hunnen stam toe: de Sinezen aan hunnen keizer Foe-hi;, de Hebreeuwen aan Henoch, aan Abraham of aan Moyses; de Skandinaven aan Woen of Odin, zoo zij hem heeten, enz. | |
II. - De Schrijfkunste in 't uiterste Oosten en in de nieuwe wereld.Het uiterste Oosten en America bieden ons twee schrijfkunstwezens om bepaalde gedachten verneem- en leesbaar te maken. Het Sineesche en het Mexikaansche. De Sinezen begonnen, gelijk alle andere volkeren, met de gedaanten van de zaken te verbeelden: eene O beteekendende de zonne; eene halve O de mane, golvende, wentelende striepkens water; zwarte tikskens rijs; enz. Maar die teekens en waren allichte niet meer toereikende, - en deze aanmerking geldt voor alle andere schrijfkunstwezens: - te weten, zoo haast men iets anders wilde bedieden als zulke zaken die tast- of zichtbaar waren. Zoo als booger gezeid, verbeeldde men zinnebeel- | |
[pagina 335]
| |
dig de lijflooze en bloote denkbeelden door het teekenen van de eene of de andere bekende zake. Om bij voorbeeld, snelheid, slimheid te verbeelden, toekende men eenen vogel, eenen vos; en om de kunste van met den boge te schieten te bedieden teekenden de Sinezen eenen boge, eenen pijl, en daarbij eene hand die de peze genaakte; wilden zij rijgen, of reesemen doen verstaan, zoo teekenden zij twee ringen, met eene rechte reke daardoor heen, die den draad verbeeldde. Dit schrijfwezen bestaat nu nog, bij sommige wilde stammen in America. Jacob Arango, in zijne ‘Reize rond de wereld’ geeft, tot bewijs daarvan, eenen teekenbrief, die een inwoner van de Carolinische eilanden, naar eenen Europeaan zond, en die beteekende: 1o Dat de Caroliner zijne groetenisse bood aan Heer X., hetgeen bedied was door een mannengedaante, met uitgestrekte armen en een blomtak daaronder. 2o De teekenbrief is verder in twee sponden verdeeld: slinks staan er drie slag van zeeschelpen; rechts zes vischhaken, daaronder twee groote bijlen, en twee teekens die bijlijzers verbeelden, zonder hechten. De beteekenis is: ‘Ik zende u zeeschelpen; zendt gij mij zes vischhaken, twee bijlen en twee bijlijzers.’ Dit schrijfkunstwezen en behoort niet alleen aan onbeschaafde volkeren maar wordt hedendaags nog gebruikt, en dat tot bij de beschaafdste lieden toe. Iedereen verstaat wat de beteekenis is van eenen pijl, van eene ☞ weeghand, zoo men zegt, of van eenen uitgestekenen vinger; en, welke tale men ook spreke, zoo begrijpt men dat deze teekeningen willen zeggen: ‘Gaat aldaar!’ of ‘'t Is al hier!’ De romeinsche telteekens, de teekens die in de sterrenkunde en in de andere wetenschappen gebruikt worden, zijn eveneens toepassingen van de kunste, van 't denkbeeldschrijven. Om terug te koeren tot het sineesch schriftwezen, laat ons zeggen dat het zes veranderingen onderging, om van het oorspronkelijk beeldschrift te komen tot zijne eindelijke en hedendaagsche volmaaktheid. | |
[pagina 336]
| |
De sineesche schrijfteekens hebben twee krachten of weerden: eene klankbeeldende en eene gedachtbeeldende kracht. Opdat een teeken eene bepaalde beteekenis zou hebben moet het voorgegaan zijn van een ander; deze twee teekens, het voor- en het nateeken, helpen en volledigen elkaâr. ('t Vervolgt) |
|