Biekorf. Jaargang 7(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Casselkoeien AANSCHOUWT mij, hier en daar, die bende Casselkoeien: die, louter bruin van haar, als zoo veel blommen bloeien, in 't gers en in de zon, die, zinkend henentiet, die, rood, het roode veld vol roode vonken giet. 't Is prachtig overal, 't is prachtig, hoe de huiden dier koeien liefgetal van vouwe en verwen luiden; 't is prachtig, hoe ze staan, gebeiteld en gesneên, lijk beelden, over heel de wijde weide heen. Daar zijnder, roode als vier; castanjebruin geboende; na 't donkerbaaide bier, na 't bijkans zwarte doende; beglinsterd en beglansd; van vel en verwigheid, gelijk en ongelijk, - terwijl de zonne beidt. [pagina 332] [p. 332] Al langzaam langer speelt, dwersdeur de weidegronden, 't zij welker koe een beeld van schaduw bijgebonden; en wangedrochtig groot, in 't donker gers, voortaan, zie 'k zwarte spoken van gevlerkte koeien staan. Goên nacht! De zonne beet ten neste neêr: tot morgen is al dat verwe heet en oogen aast, verborgen; de koeien zijn voorbij, gedelgd en uitgedoofd; en... morgen weêr, ontwekt ze 't blinkend zonnehoofd. Guido Gezelle Kortrijk 13/9/'96. Vorige Volgende