‘Ja,’ riep Alverd, ‘de dood zelve en ontzie ik niet om Eleonora te verlossen.’
‘Gij en zult niet sterven, maar wreede kwellingen zult gij uit te staan hebben. Luistert: als gij aan den voet dier rotse dáár komt, trekt uw zweerd en slaat dat het klinkt, en daar zal een sperke vier uit vliegen. Gij moet tot driemaal, met uwe volste macht slaan en de rotse zal opensplijten, omdat er eene relikquie in de grepe van uw zweerd zit. Kruipt dan door de openinge, en, als gij in de middenvlakte komt, daar Eleonora is, roept driemaal, zoo luid als gij kunt: Eleonora, mijne bruid, ik kom u verlossen! En, wat er dan nog gebeuren moge, en geeft noch zucht noch klacht, anders 't ware met u gedaan. Ik herhaal het, gij zult vele te lijden hebben van de duivels; maar Eleonora zal u ter hulpe komen. Driemaal zullen zij u kwellen, en, als gij alles stilzwijgend doorstaat, zal Eleonora verlost zijn. En dan, mijne vrienden, zijt mij, arme zwane, indachtig.’
‘o, Weest gerust, zwaantje lief, wij zullen stipt uwen raad volgen en wij zullen u verlossen; niet waar, Heer hofman, wij zijn bereid te lijden, zonder zucht of klacht om Eleonora te verlossen?’
‘Ja vast, Heer Koning, lijden is zoete voor mij, als ik mijnen koning kan gelukkig maken.’
Zoo, zij verlieten de zwane die, vol vreugde, duikelde eD zwobbelde in het putje.
Korten tijd daarna weergalmden er drie zware slagen op de rotse, sperken als bliksemstralen vlogen slinks en rechts, de grond schudde en beefde, en de rotse borst open, wel een vame wijd, van boven tot van onder, en onze twee helden stapten er moedig en welgezind door. 't En leed niet lange of ze waren al den overkant en ze stonden in de middenvlakte.
‘Eleonora, mijne bruid, ik kom u verlossen!’ riep Alverd driemaal, maar 't laatste woord was nog schaars voor de derde maal uit zijnen mond, of 't gaf mij daar zoo eenen geweldigen poef, dat ze dachten dat geheel de wereld aan stukken sprong; en 't wierd, op dien slag, zoo afgrijselijk donker, dat zij geen hand voor hunne oogen en zagen.