Biekorf. Jaargang 7(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Naar Huis GEEN blijde zon moet Behingen wanneer ik naar mijn heemstee vaar. 'k Heb liefst de schaduwingen van 't windig wolkig achterjaar en de oude doornen van 't mij dierbaar vaderland. De velden kaalgeschoren, de tassen al geschelfd, gevimd, een oude plompe toren die over 't bosschend houtland klimt en noorderwindgezang, 't is al wat ik verlang. Laat maar den avond dalen; want de avond is mij immer zoet. Zijn vriendelijke talen, zijn droomen streelen mij 't gemoed en lichter stap ik door langs 't donkerende spoor. Reeds zie ik in gedachten mijn' dierbren om den disch vergaard. Zij zitten al te wachten en als een verre voetstap naârt, van tafel rijzen zij en zeggen luid: 't is hij. Ik kom en zie daar glimmen de roode vensters langs de straat. Wat oude lieve schimmen [pagina 288] [p. 288] ontwaken als de klokke slaat! Daar komen een voor een mijn vrienden van 't voorheen. Wie heeft er mij geropen? Mijne oog wordt nat en 'k weet niet hoe. De voordeur is wijd open en menige armen schieten toe met vriendelijk gedruis. O zaligheid! 'k ben thuis. Eckart Vorige Volgende