A la mode - naar den snuf
‘IJDELHEID der ijdelheden,’ zei Salomon reeds, en velen hebben hem dat nagezeid.
Horkt eerst ende vooral naar Pater Gerardus Ottonis, (Geernard Ostens?) S.J., in zijne Hemelen buyten Hemel, Antwerpen, J. Mesens, 1671, bl. 251:
***
‘Wat al vonden, wat al fatsoenen, wat al hoofds- ende verstandsbrekerijen kost de curieusheid des werelds!
De arme kleermakers en zijn nooit volleerd: 't is alle jaren wat nieuws. Alle dagen nieuwe stoffen, nieuwe passementen, nieuwe coleuren, nieuwe blommekens, rooskens, strekskens, krollekens, letskens, koorden, boorden, ik en weet niet wat: men kan 't niet al noemen.
Ende, als 't al uitkomt, 't is al voor eenen stinkenden mesthoop, die niet schoonder en is wel opgepronkt dan slechtelijk gekleed; ende, op de kerkhoven, en zullen ze niet konnen onderscheiden worden, de lichamen die met kostelijken purpere en gouden laken, van die met vodden en todden zijn behangen geweest.’
***
Ik hebbe dien vader Geerhard zijne schuimwoorden behouden maar zijn spellinge wat opgefrischt. Van 's gelijken zal ik doen met den volgenden Pater Fr. Joseph van de H. Barbara, Carmelit Discals, schrijvende Het geestelyck kaert-spel met herten troef, Antwerpen, 1666, bl. 106, en volgende, aldus:
***
‘Onder andere zoo ben ik gekomen, hier binnen Antwerpen, bij eenen Jonkher, die opgezet was naar de mode, met een van die wijde, breede broeken, behangen met eenen halven winkel linten, het wambas spannende aan het lijf, met lang haar, fraai gekrold, ende zoo bepoeierd, al oft hij zijn hoofd in de meelstande hadde gesteken.
Aangezien ik hier spreke van de mode, ik wil mij wat onderhouden ende eens, al lachende, de waarheid zeggen.
En wie zal mij dit verbieden?