Biekorf. Jaargang 7
(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
hij onder een hollandsch kleedsel voort leeft in Van Zijll. Wat beteekent dat woord zille? Zoekt maar in de woordenboeken: noch De Bo noch Loquela, noch Schuermans, noch Tuerlinckx, noch Rutten, noch Gallée en mochten 't ergens opnemen; dat en is geen bewijs dat het niet meer en leeft, want dagelijks, als men oplet, kan men hier en daar nog eene verlorene are opzanten. 't Leeft voort in de hollandsche gedaante zijl met de bediedenis van waterafvoer, waterafleiding. Onder de gedaante van sille staat het geboekt bij Kiliaen, waar wij lezen: sille, syle, sulle: incile, aquagium, aquoeductus, canalis incilis, 't is te zeggen een waterloop, 't zij boven, 't zij onder den grond. Eenige woorden hooger staat er bij Kiliaen: sijle, sille, incile, cataracta, zoodat zille ook nog sluis beteekent. Kiliaen geeft het op als een friesch woord en 't is voorzeker in ons frieschverwig vlaamsch aan de friesche tale ontleend. Wij lezen in de Friesische Rechtsquellen van Vrijheer Karel von Richthofen, Berlijn 1840, bl. 390: Dit is riucht, dat di fria Fresa dyne syl, toe Sinte Benedictus missa schel tyaende ende temande habba, hetgene woord voor woord wil zeggen: het is recht dat de vrije Fries deze sluis tot Sinte Benedictus misse zal watertrekkend en waterophoudend hebben. De vrije Fries moet dus zorgen dat zijne sluizen op zekere tijden werken, 't zij dat de deuren openstaan of de balken opgetrokken zijn om water te trekken, 't zij dat de deuren gesloten of de balken neêrgelaten worden om 't water op te houden.
***
't Woord en heeft niet enkel in de geslachtsnamen dienst gedaan. In Forstemann's Altdeutsches Namenbuch, in 't deel der oordnamen, zult ge den beeknaam Silbike tegenkomen. Forstemann verzendt ter verklaring van dien vloednaam naar 't friesch woord sil. | |
[pagina 157]
| |
't Meeste deel der vloednamen zijn uitnemende moeilijk om uitleggen; men zou vermoeden, en vele geleerden beweren, dat ze van keltischen oorsprong zijn; wij hebben ons de moeite getroost den keltischen taalschat te onderzoeken, zooals hij volgens de laatste navorschingen der wetenschap is bekend gemaakt, doch wij en hebben daar maar weinig stammen onzer stroom- en beeknamen kunnen waarnemen. 't Moet zijn dat de geleerden de germaansche en keltische spraken nog te weinig doorgrond hebben, of dat de bescheeden voor eeuwig zullen ontbreken, namentlijk de rijkdom der sprekende talen van vroegere dagen, of dat die namen van andere tijden herkomstig zijn, toen er hier volkeren woonden, wier bestaan de delvingen in den grond openbaren, maar wier aard en tale ons volkomen onbekend zijn gebleven. Al die moeilijkheden en komen wij niet tegen met den beeknaam Silbike en wij kunnen hem geheel gemakkelijk met Förstemann als de beke van de zille, van de sluis uitleggen en verstaan. Nevens vele duitsche oordnamen vinden wij eene vlaamsche benaming van den zelf sten oorsprong en het zelfste maaksel, zoodat wij als van zelfs den uitleg vinden van ons westvlaamsch Sillebeka van 't jaar 1200. Wie en zal niet gereedelijk onzen dorpsnaam Zillebeke aan Förstemann's Silbike, de zillebeke, de sluisbeke vastknopen? *** Eene andere gedaante wordt ons veroorkond, namentlijk Selebeke. Wij zouden grootelijks moeten falen of wij hebben hier met eene friesche klankwet te doen. Aangezien wij van ouds en eeuws hier sille zeiden, zal de i in 't friesch sil oorspronkelijk wel kort geweest zijn. Slaat nu de Altostfriesische Grammatik van Van Helten open en ge zult vernemen dat onder den invloed eener a, e of o in de volgende lettergrepe de korte i somwijlen in e of in de gerekte ê verwandelt. | |
[pagina 158]
| |
Wij zeggen nu nog De Vreese nevens De Vriese omdat men vroeger volgens de hier vermelde klankwet Fresa zei nevens Frisa. J. Claerhout |
|