Wij laten deze lijst hier volgen voor de liefhebbers van taalwetenschap: dan kunnen zij uit eigen onderzoek wijs worden of wij met eene west- of eene oostgermaansche sprake te doen hebben.
Broe, brood. - Plut, bloed. - Stul, stoel. - Hus, huis. - Wingart, wijngaard. - Reghen, regen. - Bruder, broeder. - Schwester, zuster. - Alt, ouderling. - Wintch, wind. - Silvir, zilver. - Goltz, goud. - Kor, koorn. - Salt, zout. - Fisct, visch. - Hoef, hoofd. - Thurn, deur. - Stern, ster. - Sune, zon. - Mine, maan. - Tag, dag. - Oeghene, oogen. - Bars, baard. - Handa, hand. - Boga, boog. - Miera, mier. - Rinck, ringo, ring. - Brunna, bron. - Waghen, wagen. - Apel, appel. - Schieten, schieten. - Schlipen, slapen. - Kommen, komen. - Singhen, zingen. - Lachen, lachen. - Criten, weenen. - Geen, gaan. - Breen, braden. - Schwalth, dood.
Daarna geeft Busbeck de woorden die hem verder van zijne moedertaal verwijderd schijnen. 't Zijn de volgende:
Jel, gezondheid. - Jeltsch, levendig, gezond. - Jel uburt, wel bekome 't u. - Marzus, bruiloft. - Schvos, gade, - Baar, kind. - Ael, steen. - Menus, vleesch. - Stap, geit. - Gadeltha, schoonheid. - Atochta, kwaad. - Wichtigata, witheid. - Mycha, zweerd. - Lista, weinig. - Schedit, licht. - Borrotsch, wil. - Rintsch, berg. - Fers, man. - Statz, aarde. - Ada, ei. - Ano, hen. - Telich, zot. - Cadariou, wapenknecht. - Kilemschkop, drink den kelk. - Tzo warthata, gij hebt gedaan. - Ies varthata, hij heeft gedaan. - Ich malthata, ik zeg.
't Moet zijn dat Busbeck die woorden voor Germaansch aanzag, anders en zou hij ze niet aangeteekend noch vertaald hebben.
Een der merkweerdigste woorden dezer laatste verzameling is 't woord ada, ei.
Ada vertegenwoordigt een gotisch woord, dat voor ors verloren ging, namentlijk addja; 't Gotisch ddj wordt in 't Noordsch ggi, in 't Westgerm. ij, zoodat wij in 't IJslandsch egg in 't Oudsassensch en in onze taal ei tegenkomen.