Biekorf. Jaargang 7
(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] | |
Vlanderen en EngellandDE geschiedenis vermeldt de groote gemeenschap die. ten allen tijde tusschen Vlanderen en Engelland bestond. Wevers, landbouwers, oorlogsmannen, kunstenaren, handelaars, leverden wij gedurig aan onze naburen. Deze zijn ons aldus zeer veel verschuldigd, bijzonderlijk voor al wat de nijverheid en den handel betreft, zooals zij het zelve erkennen. Ook is de geslachtsnaam Fleming, Flemings bij hen even zoo algemeen verspreid als Vlaemynck, Vlemynck, enz., ten onzent. En dat ons land zoovele voordeelen verschafte aan dezen die grootendeels onze voorvaders tot het Christendom bekeerd hebben, door toedoen van menigvuldige geloofszendelingen, zulks kan mogelijks gelden als eene belooninge der Goddelijke Voorzienigheid. Deze opstel nu beoogt alleenlijk eenige aanteekeningen bij te brengen rakende de staatkundige betrekkingen tusschen beide volkeren in de middeleeuwen, en dit | |
[pagina 2]
| |
meestendeels naar de ‘Relations entre la Flandre et l'Angleterre au Moyen- Age, par Em. Varenbergh, Bruxelles 1874.’ In een vroeger schrijven vonden de lezers van den Biekorf een en ander over onzen invloed op den engelschen landbouw. Voor de nijverheid, en in 't bijzonder voor het lakenweven, weze het genoeg hier eene korte bemerkinge te stellen. Men moet niet denken dat onze betrekkingen daaromtrent enkel in de volle middeleeuwen ontstonden: reeds in de vroegste tijden waren ze belangrijk. De geschiedenis meldt dat Karel de Groote verbood de engelsche wol bij ons in te brengen, dat het werk daardoor stil lag in Vlanderen en dat de engelsche koning Offa en zijne hovelingen zeer groeve kleêrstoffen moesten dragen, daar zij plachten schoon vlaamsch laken aan te hebben. En zoo, gansch de middeleeuwen door, botste de staatkunde op de lakenweverij. Edward IIIGa naar voetnoot(1), zoo vertelt Fuller in zijne Church History, bracht die nijverheid te zijnent in, en deed, om de vlaamsche wevers aan te lokken, de volgende beloften op zijn Engelsch: ‘Gij zult alhier vinden,’ liet hij weten, ‘zooveel gij eten kunt, ossen- en schapenvleesch, van 't beste uit, en kunnen trouwen,’ verzekerde hij, ‘met de dochters, der rijkste heeren (yeomen).’ In allerhande boeken en tijdschriften vindt men duizende bijzonderheden over vlaamsche wevers, landbouwers, handelaars, enz., die Engelland ten allen tijde overstroomden. Het ware eene aantrekkelijke lezinge, wierd dat al uitgepluisd en verzameld: bij mijne wete toch en wierd zulks nog niet gedaan. Gelijk nu overal Engelschen gevestigd zijn, zoo waren eertijds Vlamingen in alle landen en steden te vinden. Over eenige jaren wierden vele opzoekingen over zulke zaken gedaan, vele boekenGa naar voetnoot(2) geschreven, mits ondersteuning dikwijls | |
[pagina 3]
| |
van ons landsbestier; maar nu schijnt de ijver voor het staven van den roem onzer voorouders zeer gekoeld. In den vreemde, en dat wel te Parijs, verscheen overtijd ‘La Tapisserie,’ een boek, waarin onze oude tapijtwevers, in Engelland en Europa door, achtervolgd worden; en uit Vrankrijk vernamen wij, zoo omstandig mogelijk, hoe ons land eens was ‘le foyer par excellence de la tapisserie,’ dat de tapijtweverij eigentlijk bij ons te huis was. Hier volgen dus eenige losse aanteekeningen over onze vroegere staatkundige betrekkingen met onze naburen de Engelschen. In de verste tijden was het een weg- en weêrgeloop zonder einde; maar de geschiedenis ervan is tamelijk duister. Wij beginnen dus in de volle middeleeuwen. Vlamingen hielpen Willem van Normandijën Engelland veroveren, en kregen schoone leenen. Eenigen onder hen wierden de stamvaders van machtige huizen. Later overwon Hendrik I de bergbewoners van Wales, door toedoen van vlaamsche uitwijkelingen. Koning Steven werd op zijnen troon hersteld door de ontembare kerels, die Willem van Loo in Engelland gevolgd hadden. Die Willem van Loo is genoeg gekend om het spel dat hij speelde in zake van de moord op Karel den Goede en in de toenmalige geschiedenis van Vlanderen wiens grave hij wilde worden. Eenige zijner mannen verwierven groote macht in Ierland; hij zelf wierd grave van Kent. Robrecht van Gent benoemde de koning tot zijnen kanselier; die Robrecht was de kleenzoon van eenen Gilbrecht van Gent, een der medehelpers van Willem den Veroveraar. Deze twee mannen, Robrecht van Gent en Willem van Loo zond Steven in Normandijën, en daar ook bewezen hem de Vlamingen groote diensten: onze landgenooten hadden ‘engienen,’ die reeds zeer goed wrochten, en zij gebruikten steenstukken, een oorlogstuig dat de Franschen maar veel later gekend en hebben. Deze krijgstocht van Willem van Loo en zijne Vlamingen (Willem van Iper bij Varenbergh en anderen, omdat hij Burggraaf van Iper was) zou misschien | |
[pagina 4]
| |
kunnen het bestaan uitleggen van Ypreville in Normandijën, en helpt de vermoedens staven van den schrijver van eenen opstel, ‘Vlaamsch in Normandijën,’ die onlangs in den Biekorf verschenen is. Later uit de casteelen verjaagd die zij in Engelland veroverd hadden, wierden Willems Vlamingen boeren of wevers; een zekere Theobald nochtans wierd de stamvader der Douglas. Velen gingen naar Schotland en in Wales. Willem van Iper, de gemiste grave van Vlanderen, weleer oppermachtig in Engelland, nu oud en blind geworden, eindigde met weêr te keeren naar zijn vaderland om een graf te krijgen waar hem eene kroon geweigerd werd. 't Gebeurde ook soms dat onze landgenooten verslegen wierden: zoo vielen er 10,000 in een gevecht tegen koning Hendrik II. - Onder Jan Zonder Land gingen talrijke Vlamingen en Brabanders verloren door een onweêr op zee. De overgeblevene, geholpen door andere Vlamingen, mieken een nieuw leger voor koning Jan. Dat vlaamsche leger, onder bevel van Robrecht van Bethune, liet als opperhoofd, al den kant van Schotland, een ridder geheeten Hugo van Belle, en trok naar Londen, om tegen de heeren te vechten die den koning den grooten saarter der engelsche vrijheden afgeperst hadden; maar de heeren kregen hulpe uit Vrankrijk, anders ware Jan overwinnaar gebleven. Uit Hugo van Belle, Hugues de Bailleul, zoo even genoemd, sproot het huis der Balliols, koningen van Schotland. Belle lag eertijds in Vlanderen en is nu nog van vlaamscher tonge. Onze studenten die de wereldgeschiedenisse leeren, daar zij die Balliols van Schotland tegenkomen, en peizen zeker nooit dat het ‘van Bellen’ waren! Misschien zal men vragen of onze vlaamsche gelukzoekers dier tijden gegeerd waren in Engelland: welnu, ‘hongerige wolven’ waren 't, zoo zegt een engelsche schrijver, sprekende van al die vechters en gelukzoekers. De engelsche koningen der middeleeuwen voegden zeer dikwijls hunne staatkunde naar de noodige handelsbetrekkingen die hun volk met Vlanderen had. Vlanderen was de noodzakelijke bondgenoot van Engelland, | |
[pagina 5]
| |
en daarom miste Edward I, als hij de Vlamingen niet getrouw genoeg en bleef, zegt de engelsche geschiedschrijver Hallam. Wij, van onzen kant, bleven Engelland bijstaan: immers Vlanderen had wolle noodig; ja de Engelschman Walsingham durft zeggen: ‘Flandrenses plus saccos quam Anglicos venerabantur’ dat de Vlamingen meer liefde hadden voor de engelsche wolle als voor het engelsche volk! Hoe machtig wij onze vrienden geholpen hebben, gedurende den oorlog van 100 jaar tegen Vrankrijk, is genoeg geweten, alhoewel het meest in onze scholen naar behooren niet voorgehouden en wordt. Het engelsch volk was ook wel eens verbitterd op de Vlamingen, zooals blijkt uit de volgende gebeurtenis van 1380. Het bestier had aan vlaamsche geldhandelaars het ontvangen van hooge belastingen verpacht; het volk, zooals het altijd gaat, was verbitterd tegen de ontvangers en lei al de schuld op hen: in Londen, wierden 13 der onzen gedood; te Southwark moesten er 49 de engelsche woorden ‘bread and cheese’ (brood en kaas) uitspreken; zij en kosten niet, zeggende b.v. voor cheese, cawse, (zoo verbeeldt de engelsche schrijver hunne verkeerde uitsprake), en ze wierden vermoord. Men ziet dat de engelschen hooren vertellen hadden van ‘Schild en vriend!’ Dat en belet niet dat die van Londen zekeren keer weigerden ten oorloge te trekken tegen Vlanderen, ‘bij cause van koopmanschepe’. Eindelijk mag nog aangehaald worden dat onze vaderen koning Edward IV weêr op zijnen throon hielpen, in 1471. In de laatste tijden leveren onze staatkundige betrekkingen minder belang op, en komen ten anderen beter uit in de algemeene geschiedenis. Voor slot van dezen opstel kan nog eene vrage gesteld worden: de hedendaagsche engelsche staatsregeling wierd in deze eeuw nagevolgd in andere landen. Welnu, de engelsche geleerde Hallam zegt dat die regeling, waarbij de wetgevende macht aan den koning toekomt en aan de twee kamers van 't Parlement, ten tijde van Jakob van Artevelde ingevoerd wierd; hij erkent ook den invloed der vrijheidlievende vlaamsche gemeenten | |
[pagina 6]
| |
op deze van Engelland, en meent dat, om de wille van dien invloed, het engelsch bestier de Gentenaars niet en ondersteunde ter gelegenheid van den slag van Roosebeke. In Engelland verscheen over eenige jaren een boek over de Artevelden. De vraag is nu of, 't zij in laatstgenoemd werk, 't zij in eenig ander, de invloed onzer vaderen op de engelsche wetten en staatsregeling besproken wordt. Zoo niet, het ware belangrijk dat te onderzoeken.
K. Van Houtte |
|