bekleedt, waar de kunstwerkster woont. - Bewondert gij dat niet? En zegt mij, wie heeft er de Kobben dat geleerd, dat kunstig zitten spinnen en weven, gelijk de hooggeprezen vrouw van de Wijzen: apprehenderunt digiti ejus fusum,... Prov. xxxi, 19.
Hebt gij ooit van de Metskobbe, Aranea Ctenyza, hooren vermelden hoe zij onderaardsche gangen graaft, waarvan zij den ingang met een slag van valdeure sluit? Vreest zij, dat gij haar gaat stooren, zij houdt de deure gesloten, al binnen tegen den kant van den gang geschoord uit al hare krachten. Gij gevoelt het, doet gij niet?
En de Waterkobbe, Aranea argyroneta, die over het water loopt, erin zwemt en duikt; die in 't water een huizeken bouwt van zilverdraad; hebt hij er nog hooren van spreken, van dat wonder schepsel?
't Zijn Kobben ook die den Godssamaer ofte den herfstdraad spinnen, in de lucht laten zwaaien, of over strate spannen, van den eenen boom naar den anderen, gelijk de koordedansers zouden doen. En klaagt niet dat zij u den weg afsluiten; maar laat de reizigers in sommige streken van Java en Sumatra klagen, waar de Kobben zoo machtig kunnen spinnen, dat er schier geen mensch meer door en kan.
Men beweert nog dat gewisse Kobben ook niet zonder gevoel of herte en zijn. De jonge Wolfgang Mozart wist zoo zoet en zoo indrukwekkend te vedelen, zegt men, dat eene Kobbe, langs heur draadtje, tot op zijn speeltuig haar telkens liet nederzinken. 't Staat ook ergens verhaald van Silvio Pellico, hoe hij in zijne eenzame gevangenis, eene Kobbe had getemd, en hoe hij daar troost bij vond, te midden zijner droefheid.
Daar zi'. Zult gij nu nog zeggen dat ik van de Kobben, niets anders als kwaad en wete? Ik zeg alleenlijk dat het bij de Kobben gaat gelijk bij de menschen: God heeft aan iedereen iets gegeven dat goed is; tot aan de boosten, aan de grootste snoodaards tot, geeft hij vernuft of gevoel, kunst of behendigheid, opdat wij, naar zijn voorbeeld, zouden goed zijn jegens eenieder, als ware kinderen van den hemelschen Vader: ut sitis filii Patris