Biekorf. Jaargang 6
(1895)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMingelmarenOVER eenige dagen heeft men te Brugge een hs. ontdekt dat voor hoofding heeft: die sierheit der gheesteliker bruloft, gekend werk van Jan van Ruusbroek den grooten mystieker der 14 eeuw, die prior was te Groenendaele en stierf in 1382. Die chierheit der ghesteliker brulocht, wierd overtijd uitgegeven door de Gentsche Bibliophilen; de uitgave bezorgden David en Snellaert. Het brugsche hs. schijnt van een later tijdstip, doch kan van groot nut wezen onder opzicht van taalkunde en textstudie. Om een gedacht te geven van de tale en van den tongval waarin het geschreven is, zullen wij bij voorkeur den lezer een staalken toogen, waar van Ruusbroek, in 't voorbijgaan, eene vergelijking bezigt van de biën. De schrijver kwam te zeggen hoe men niet rusten en mag ‘op inwendige troest ende op soeticheit’; en dat men somtijds valsche zoetigheid tegenkomt, ‘die ghevet die vyant die in dat eynde den mensche verleit.’ Dan gebruikt hij zijne vergelijkinge. ‘Een cleyne ghelikenisse wil ic u segghen op dat ghi niet en | |
[pagina 63]
| |
doeltGa naar voetnoot(1), maer u wel regeret in desen wesen. So sel di merken ende doen als die wise bye. Si woent in der enicheit mit vergaderinghe haerre gheselscap, ende vaert nut niet in den storme, maer in stillen ghesatenGa naar voetnoot(2) wedere in schine der sonnen op alle die bloemen daermen soeticheit in vinden mach. Sy en rust niet op gheen bloemen noch op gheen scoenheit of soeticheit, maer si trecter uut honich ende was dat is soetigheit ende materie der claerheit, ende voertse inden vergaderde enicheit op dat si vruchtbaer warde in groter oerbaerlicheitGa naar voetnoot(3). Dat ontloken herte daer Christus, die ewighe sonne in schijnt daer doet hi groyen ende bloeyen ende vloeyen, dat herte ende alle die inwendighe crachten mit vruechden ende mit soeticheden. Soe sel die wise mensche doen als die bye ende fel vlieghen mit ghemerke ende mit redenen ende mit onderscheide op alle die gaven ende op alle die soeticheit die hi yeGa naar voetnoot(4) ghevoelde ende op al dat guet dat hem god ye ghedede; ende mit dien strale der karitaten ende innechs gemerkens proeven alle die menichvoldicheit des troests ende des gueds ende niet rusten op gheen bloemen der gaven, maer al geladen mit dancken ende mit love, weder vlieghen in den enicheit daer hi mit gode ruste ende woenen wil in ewicheit.’ V.
Een tweede hs. wierd te Brugge gevonden, ouder als het eerste, en sprekende van het leven ons ‘liefs heren Jhesu-Christi.’ Het telt nagenoeg 500 bladzijden en is op papier geschreven. Het geschrifte verraadt de veertiende eeuw. De laatste bladzijde draagt het jaartal 1331, doch dit schijnt naderhand bijgevoegd te zijn.
Ziethier de ‘voerreden’ van het hs. ‘Du seltsteGa naar voetnoot(5) na ver volghen der ordinancien des levens ons liefs heren Jhesu-Christi; alle daghe een deel voernemen in welken du enen sabboth der weelden overmids goddienstighen ghedachten onsen here Jhesum Christum daghelix feestelic bewysen seltste. Ende daer in seltstu uut ghenoechten rusten ende soetelic ontsla- | |
[pagina 64]
| |
pen van den gheruste alre uutwendigher onledeGa naar voetnoot(1) ende werltliker becommernissen. Ende tot dien selven sel een mensch waer hi is hem dicwilen keren als tot een zeker hulpe ende beschermenisse ieghen alde sondelike wandelbaerheitGa naar voetnoot(2) der menscheliker crancheit die den knechten gods stadelikenGa naar voetnoot(3) aenvechten. Dicwilen sel hi hem oec nogtan keren tot den overnemenden werken Christi, als van synre ontfanghenissen ende tot sijnre gheboerten sijn besnijdenis syn openbaeringhe den coninghen, synre precentacien in teympel synre passien, synre verisenisse, synre hemelvaert ende nedersendinghe des heylighen gheestes. Dit seltstu aldus oefenen om sonderlingher ghehoghenisse, om gheestelike vermakinghe, om troest ende oefeninghe. Dit leven sel een zondaer in groter begheerten hebben om veel saken willen. Ten eerste om vergiffenisse synre sonden; want als die sondaer oerdel gheeft over hem selven overmids biecht hem selven wroghendeGa naar voetnoot(4) ende hy rechtveerdicheit doet overmids aenneminghe willigher penetencien, ende dan zorchvoudelic mit onsen here wandert, so en wort hi niet luttel ghereynicht van den onreynicheit der sonden.’ V. IN 't XIVe taalcongres wierd er te Maastricht een staalken gelezen van Westvlaamsche proza en namentlijk een uittrek uit de oude kuste van Vlaanderen, door kanonik Duclos. Prof. Kern, na de lezing daarvan, die zelfs tweemaal geschiedde, gehoord te hebben, zei er zijn gedacht over als volgt: (dit staat gedrukt in Handelingen van 't XIVe congres, bl. 117). ‘Ik wil wel gelooven dat verscheidene personen in Westvlaanderen zoo denken als de persoon uit wiens werk eenige stukken zijn voorgelezen, maar ik heb bij die voorlezing geglimlacht, want de bewoordingen waren geheel Nederlandsch. Wanneer nu waarlijk de pogingen van die gevreesde particularisten alleen daarop uitloopen dat zij zulke werken schrijven in die taal, waarlijk dan is er geen gevaar voor verbrokkeling van ons taalgebied.’ Uit: Gewestspraak en algemeene taal, door P. Baes. |
|