Biekorf. Jaargang 5
(1894)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 5] | |
De slag der Gulden SpoorenMEER en meer viert men den verjaardag van den veldslag van 1302, en de geleerden zijn bezig met bewijzen dat de Vlamingen door moed en dapperheid, en niet door bedrogen krijgslist de overwinning behaalden. Velen vinden al dat geruchte, al dat schermen met dien Guldenspoorenslag eene belachelijke zake: voor éénen keer winnens, zoo peizen zij, of omdat Vlaanderen, een kleen geweste alsdan van Vrankrijk, van vreemde dwingelandij vrijgevochten wierd, R en is de moeite niet weerd! Het hooger bedied van dien slag en zijne gevolgen en wierden in de scholen vroeger, noch en worden aldaar nu den leerlingen voorgehouden, 't Is waar, vader David zaliger leerde ter hoogeschool van Leuveu dat ‘zonder die roemvolle zege, de geschiedenis van Europa eenen anderen weg inging, en Belgenland nooit geboren werd’. Maar Davids woord hebben weinigen opgevangen of voortgezeid, en voor velen ook is het, wat wilt ge, maar | |
[pagina 66]
| |
die 't gezeid heeft, David, een Vlaming! 't En ware dus niet zonder nut die zake in Biekorf eens wat nader in te zien, verzamelende de getuigenissen van geleerde schrijvers, meestendeels vreemd aan Vlaanderen. Als wij de handboeken van wereldgeschiedenis doorbladeren, zoo zien wij den roem van het machtige Holland in de nieuwere tijden zeer glansrijk doorstralen, zoo schitteren dat die schoolboeken, gewoonlijk zeer gesparig aan begeesterden lof, toch onwillekeurig dat landeken, kleen van uitgestrektheid maar groot van daden, beginnen verheffen en prijzen. Was nu Vlaanderen in de laatste middeleeuwen min groot? Waren het onze ‘zuidelijke gewesten niet die in de aderen van Holland als het ware nieuw bloed brachten, waardoor het voor eene eeuw tot den wakkersten en krachtigsten staat van Europa gemaakt werd?’ (Dus Jonckbloet, Geschiedenis der Letterkunde bl. 144). Ja, onze Noorderbroeders hebben onzen rijkdom, onze macht geërfd, bij hen wierd het oude Vlaanderen als 't ware overgeplant, zettende aldaar zijn weelderig en bloeiend leven voort. Ook schreef de Duitschman Doctor Kausler te Stuttgard, in 't jaar 1840: ‘Wij zien Vlaanderen op die zelfde glanzende hoogte staan die Holland maar naderhand bereikt heeft.’ Hoe nu uitgeleid dat men de geschiedenis dier twee landen zoo verschillig behandelt, dat het Noorden veel hooger aangeschreven staat als het Zuiden, dat wij allen het een veel meer leerden bewonderen als het andere, het eenigszins vreemde meer als het ons eigene en naast aan 't herte liggende? Daar zijn mogelijks verscheide oorzaken van te vinden: Vooreerst ons Vlaanderen en was in de middeleeuwen maar een geweste van Vrankrijk, geen zelfstandige staat gelijk Holland later, en zóó kon het gebeuren dat het spel door onze voorouders gespeeld, weinig bemerkt wierd, en er in de meeste geschiedboeken enkel gemeld wordt dat zij opstonden tegen hunnen koning en hunne vrijheid wonnen. Voegt daarbij dat Hollands grootheid praalde in de nieuwere tijden, in de tijden van ‘verlichtinge,’ | |
[pagina 67]
| |
die volgden op de ‘middeleeuwsche duisternissen.’ en dat de moedwillige vervalschinge der geschiedenis, tegen de middeleeuwen gepleegd, ook Vlaanderen in de schaduwe gelaten heeft. Ook aan onze eigene onverschilligheid moeten wij het wijten, dat wij nagelaten hebben te doen wat alle volkeren doen, onze oudheid verheerlijken en ophemelen, en overal doen hooge schatten, iets dat Hollands schrijvers beter verstaan hebben als wij en dat zij nog beter verstaan. 't Is waar Vader David, en heer Kervyn de Lettenhove, hebben ter eere van Vlaanderen vele gezeid on geschreven; maar toen zij voorhielden dat ons vaderland zoo groot spel speelde onder de volkeren van Europa, zoo wierden zij weinig geloofd, ja, velen onder ons en weten niet dat die schrijvers het zoo hoog opnamen. 't Is waar ook dat Edmond Poullet (Hist. politique nationale, II, bl. 15-17) Jakob van Artevelde aanziet ‘niet alleenlijk als eenen grooten Vlaming, maar nog als eenen man voor geheel Europa van tel’ (une figure européenne), daarbij voegende dat ‘Vlaanderen binst den “Oorlog van 100 jaar” eene overgroote plaats neemt in de algemeene geschiedenis.’ En Warnkoenig (La Flandre. I, bl. 108), een Duitschman, die onze schrijvers ter hulpe kwam, oordeelt dat alwie Vlaanderens verleden niet kent, ook de geschiedenis van Vrankrijk niet en kan verstaan, en dat wel voor verscheide eeuwen. Mgr. Namèche (Hist. Nat. I, bl. 232) durft zeggen, met de Gerlache: ‘Pour cette periode (le Moyen-Age) la Flandre doit jouer le premier rôle dans nos annales, comme elle le joue en effet sur la scène du monde,’ waarmeê die geleerde Walen willen voorhouden dat Vlaanderen tijdens de middeleeuwen in Belgenland het hoofdspel speelde evenals in de geheele wereld; maar dat dunkt ons zelfs, lezers van den Biekorf, misschien een beetje te vele gezeid! Zoodat al wat onze beste geschiedschrijvers van die dingen weten bijna niet gekend en is in Vlaanderen, en dat meestendeels de Vlamingen er tamelijk onverschillig aan zijn; verre dus vandaar dat wij, gelijk de Hollanders en andere volkeren doen, zouden pogen in vreemde | |
[pagina 68]
| |
landen en door vreemdelingen meêgeteld te worden naar verdienste. Met al dat en zijn wij zoo verre niet van den Guldenspoorenslag als de lezer mogelijks aan 't peizen is; want men dient niet te vergeten dat die slag den grondsteen lei van het grootsche gebouw van Vlaanderens roem. Door die overwinning hebben de Vlamingen hunne macht leeren kennen, op hen zelven leeren betrouwen, moed gekregen voor den reuzenstrijd die volgen moest. Hadden zij verloren, zoo ware het gedaan geweest met Vlaanderen, gelijk het gebeurd is met al de andere fransche gouwen, wier vrijheid en eigendommelijkheid de heerschzuchtige koningen door een krachtdadig en aanhoudend werken vernietigd hebben. Maar de Groening-couter is niet enkel de wieg der latere grootheid van 't Vlaamsche vaderland; 't is ook aldaar dat het verleden bekroond wierd. De Guldenspoorenslag is de veropenbaring van vroeger verkregen macht, het klaar bewijs dat alhier een groot volk woonde. Biekorf heeft over tijd bewezen dat de Franken, de meesters van Westelijk Europa, gedurende de eerste middeleeuwen, in Belgenland en Noord-Vrankrijk te huis waren. De fransche heer Le Glay, in zijnen boek ‘Les Flamands aux Croisades’, houdt voor dat naderhand de kruisvaarten het werk waren voornamentlijk van de afstammelingen dier Franken, huizende nog in dat zelfste Belgenland en Noord-Vrankrijk, en dat het eigentlijke Vlaanderen voor zijn overgroot aandeel in die verre christene tocht en door de Voorzienigheid beloond wierd met rijkdom, beschaving en volksmacht. De heer Kervyn (Hist. de Flandre) toont ons Philips van den Elzas, den dapperen vlaamschen grave, door de Franken dieper in Vrankrijk wonende, geroemd als de ware opvolger der oude Frankenvorsten, en hij zegt dat, onder dien grave, Vlaanderen als een derde rijk was nevens Vrankrijk en Engelland, en dat in de derde kruisvaart onze Philips een groen kruis koos voor zijne mannen, terwijl Philips-August | |
[pagina 69]
| |
van Vrankrijk er een rood aannam en Hendrik II van Engelland een wit. In den zelfsten zin spreekt de fransche Eugène Robin (aangehaald in de Revue Générale van Julij 1879, op bl. 111), in zijnen boek ‘De la nationalité Belge,’ zeggende: ‘In de 13e en in de 15e eeuw is er als of 't ware een Vlaamsch volk dat hem stelt tegen het Fransch’. Daar staan dus met de jaren 1300 twee volkeren gereed om malkander te bestrijden; met den slag van Kortrijk begint een tweegevecht van volk tegen volk; al wat Vlaming is valt aan 't strijden, en dat tegen de ontzaggelijke macht van het groote Fransche rijk. Op den Groening-couter, op Pevelen-berg, bij Rijsel, en later overal strijden de Vlamingen met vaderlandsliefde, en dat was te dien tijde iets nieuws. Vroeger immers vocht men met en voor zijnen heer. Vrankrijk van zijnen kant wierd door zijnen koning gansch uitgeput, ja zelfs heel ontredderd, in dien strijd tegen Vlaanderen. Maar laat ons zien hoe de heer Edgard Boutáric de zake voorstelt; hij is Franschman en heeft de geschiedenis van den ‘Munteschrooder’ geheel uitgepluisd. (La France sous Philippe-le-Bel, par Edgard Boutáric, archiviste aux archives de l'Empire, 1861, bl. 371, 372; de bewijsstukken heeft hij ook uitgegeven). ‘Philips,’ zegt hij, kwam voorden dag met een recht dat, sedert de 8ste eeuw, maar op 't papier en stond, te weten, dat de koning den krijgsdienst mocht eischen van alleman, edel of onedel, in 't koninkrijk wonende; en men gehoorzaamde. De vorst dus, als 't vaderland in gevaar was, deed eene lichting over gansch het rijk; ook moest het zeer slecht zitten om uit afgelegene deelen des lands het volk te mogen doen optrekken. Nu in 1303 (?) edelen en onedelen moesten uit het verre Languedoc naar Atrecht (Arras) komen, om tegen de Vlamingen te oorlogen. Men riep het nieuwe grondstelsel in, dat het vaderland moest verdedigd worden. Philips en deed bijkans nooit al de Franschen optrekken, 't en zij als er tegen Vlaanderen te oorlogen was (bl. 368-369). Hij wilde Vlaanderen inpalmen en Vlaanderen vocht met eeuen | |
[pagina 70]
| |
heldenmoed dien men haast maar en zou mogen verwachten van een volk dat vaderlandschen zin heeft. Dat tweegevecht (duël) scheen met ongelijke macht te beginnen, en 't duurde nog als Philips stierf. De Vlamingen zouden er zegepralend uitkomen. Ja, Vlaanderen, dat is de schaduwe voor Philips-den-Schoone's roem, 't is de hinderpaal waar tegen al zijne opzetten in duigen vielen, de bron van al de onheilen die Vrankrijk alsdan gesmaakt heeft, te weten: geldafpersingen voor 's lands schatkiste, het munteschrooden, de geldmiddelen uitgeput, het vervallen der nijverheid, vernepene toestand overal, de mistevredentheid bij allen, het mistrouwen van den vorst jegens zijn volk en de strengheid waarmede het bestier allen opstand meende te moeten voorkomen; eindelijk de hoogmoed der Franschen gekoeld, en 't betrouwen verminderd van ons volk op zijne eigene macht (bl. 434-436)Ga naar voetnoot(1)’. Zoodat die Fransche heer verre is van te zeggen, gelijk sommige Vlamingen, dat het de moeite niet weerd en is, voor éénen keer dat onze vaderen wonnen, zooveel geruchte te maken van den Guldenspoorenslag. Niet éénen keer, maar een langdurig tweegevecht van volk tegen volk begon te Kortrijk en eindigde met de nederlage van Vrankrijk. ('t Vervolgt) K. Van Houtte |
|