| |
| |
De Oude Heirstrate
ONDER deze benaminge wordt hier bedoeld: het gedeelte van den weg tusschen Ryssel en Brugge, dat strekte van de Leye tot Rousselaere.
De richting van dien eeuwenouden heirweg blijft nog in vele plaatsen aangewezen door eene groene striepe van tamelijk diepe meerschen, niet verre westwaards van den grooten steenweg. De grond dier verlatene gerzingen, van vijftien tot twintig stappen breed, schijnt, onder de drukking der eeuwen, tot beneden de vlakte der aanpalende landen gezonken.
Tot de voltrekking van den nabijgelegen steenweg in 1751, wierd de Oude Heirstrate betrappeld door vele voorgeslachten, meermaals ook door legers of woelige scharen; ja, door de eerste geloofszendelingen, en zelfs door de Romeinsche Keurbenden!
***
In de Geschiedenis van Rousselaere wordt er gehandeld over het onderhoud der oude straatwegen: ‘De middels van vervoer uit het Walenland naar Vlaanderen nog zeer gebrekkig zijnde, moest men naar iets anders dan kas- | |
| |
seien uitzien om de wegen stevig te maken. Men koos daartoe het hout, dat eertijds in Vlaanderen, door de groote uitgestrektheid der bosschen, betrekkelijk goedkoop moest zijn, en legde het in den vorm van planken over den weg, na dat er, tot meerder duurzaamheid, staken in den grond geslagen waren. In de 16de eeuw werden die staken, meest fasseelhout, met wissen saamgebonden, vermoedelijk tot bevestiging der zijkanten.’
In de Rousselaersche stadsrekeningen der 15de en 16de eeuw, is er gewaagd ‘van hout dat geleit was in de strate an den Rijsselwech;’ ‘van houte gecocht om te leggene in den Bruggewech;’ ‘van staken gesleghen;’ ‘van nieuwe planken geleyt thebbene,’ enz.
Ridder Jan van Dadiseele (1431-†1481) vermeldt in zijne gedenkschriften ‘den wech tusschen Bruggheende Rijssele,’ alsook ‘de Heirstrate daer de Waghenbrigghe over de Huele lach.’ Een ouderling heeft ons, volgens het overleveren zijner voorouders, den samenstel der ‘Waghenbrigghe’ kunnen aanwijzen. Deze bestond uit boogwijs-gegroeide boomstammen, die, nevens malkander geschikt en sterk verbonden, op eenen blok van zwaar metsewerk al weêrkanten gevestigd lagen.
Op bepaalden afstand langs de Oude Heirstrate, stonden er mijlsteenen (lapides, bornes militaires). Nog is te Dadiseele de naam van ‘Mijlsteenstrate’ bewaard gebleven: deze, na de Heirstrate nabij eenen mijlsteen gedweerscht te hebben, liep oostwaards voorbij het zomerverblijf, dat de overwinnaar der Oostenrijkers te Turnhout, J.A. Van der Meersch van Meenen, in de tweede helft der 18de eeuw bewoonde. Dit casteel, verleden jaar afgebroken, bood, met het omliggend landschap en de dorpplaats van Ledeghem in de verte, een ‘overlieflijk gezicht.’
Hier en daar ontmoette men langs de Heirstrate eene eeuwenoude standplaatse: brouwerij, afspanninge, en herberge. Oorspronkelijk waren eenige dezer woonsteden misschien de rustplaatsen of voorraadshuizen der voorbijtrekkende legerbenden. Met zulk eene bestemming schijnt de latijnsche naam parochia verbonden (van παρεχειν- | |
| |
verschaffen); alsook liet oudnederlandsch heriberga (heri = heir, plaatse om het heir te bergen), In den loop, der eeuwen zijn eenige dier aloude standplaatsen tot gehuchten of dorpen aangegroeid.
***
Alhoewel; sedert een dertigtal jaren, vele wegen onzer landstreke gedempt zijn, nog liggen er eene ontelbare menigte van alle richting en breede. Deze wierden meestendeels in de middeleeuwen gemaakt, tot verbinding en gebruik der leengoederen.
Vroeger, wanneer Vlanderen nog ‘het woud zonder genade’ hiet, zoo vond men er, buiten de oude heirwegen, niet veel anders als wegelingen, die door bosschen en moerassen krinkelden en die door de naburen alleen gekend en benuttigd waren. Zelfs en waren de groote heirbanen destijds niet al te veilig: hier hadden de treffelijke reizigers de gewoonte van malkander, door hoorngeschal, te begroeten en meteen gerust te stellen. Zonder twijfel volgden alle vreemdelingen te dien tijde de groote banen: deze verlaten, is 't dat men er in gelukte de waterloopen te doorwaden, was zooveel als verdolen in eindelooze bosschen en ontoegankelijke moerassen.
Onder de geloofszendelingen, die, bijna zeker, in den loop der zevenste eeuwe, de Oude Heirstrate bewandeld hebben, telt men de HH. Amandus en Eligius.
De eerste, bisschop van Maastricht, predikte in de streke van Thorhout, van het huidige Rousselaere en van Kortrijk.
De tweede, bisschop van Noyon en Doornik, doorliep ons Vlanderen eenige jaren later. ‘Dagobert, Lotharius sone, schrijft die excellente Cronike, sandt Sint Loy in tforeest van Vlaendren, omme Vlaendren te bekeerene tot den Kerstene geloove.’
Nog leeft de gedachtenis van Sint-Eloy door geheel onze streke; nog wordt zijn feestdag jaarlijks door vele landslieden gevierd. Waarschijnlijk door dezen Heilige wierd in Vlanderen de eeredienst verspreid van Sint-Maarten, wiens avond nog alle jare door de kinderen onzer omstreek wordt gevierd en bezongen.
***
| |
| |
Bij het eindigen der romeinsche overheersching, lagen er in onze streke verscheide heirwegen.
Eene groote steenen heirbane liep van de zeekust, omstreeks het huidige Boonen (Fr. Boulogne) langs Cassel, langs Terenburg, hoofdstad der Morinen, tot over Werveke aan de Leye; van daar keerde zij zuidoostwaards, langs Doornik, naar Bavay, hoofdstad der Nerviers.
Van Cassel uitgaande, trok een andere heirweg noord waards door Poperinghe, Merckem, enz.
Zooals veel andere heirwegen van Gallenland, wierden de twee bovengemelde vóór onze tijdrekening gemaakt, onder het bestier van den romeinschen landvoogd Marcus Agrippa. De zoogenoemde ‘Oude Keirstrate’ schijnt ons in het zelfste tijdstip voltrokken, want alles draagt er eenen romeinschen stempel: haro buitengewone breede; haar begin aan den uitsprong eener andere heirbaan; hare ligginge omtrent te midden der landstreke tusschen de Schelde en de zee; hare richtinge, die schier pijlrecht het noorden inschiet.
Op eene halve ure gaans van de Leye, namelijk op de hoogte ‘den Kezelberg,’ ontmoette de Oude Heirstrate eenen anderen heirweg, loopende van Oost naar West, door Kortrijk en Iper, uit het land der Nerviers naar dat der Morinen. Op de voornoemde hoogte, in de hoeken dier kruisende heirwegen, schijnen de Romeinen meer als eens gelegerd te hebben: daar vond men vele zeer oude romeinsche geldstukken of gedenkpenningen.
Nabij het voormeld zomerverblijf van den krijgsheld Van der Meersch, ontdekte men in 1882, ter diepte van twee tot drie voet, in den grond eener weide, eene bleekroode, kalabasgedaantige kruike van gebakken aarde, wegende met haren inhoud 1700 grammen, en vele stukken bevattende van Trajanus, Galliënus, Cassianus Posthumus, enz.
Vele andere romeinsche geldstukken wierden, in verschillige tijden, in of nabij de Oude Heirstrate gevonden; onder andere een bronzen stuk van Keizer Augustus, dat ontdekt wierd op de hoogte ten zuiden van het gehuchte ‘Sinte-Pieter,’ te Ledeghem.
| |
| |
De eene zijde van het stuk en biedt niet veel duidelijks, tenzij het woord: AVGUSTI; maar op de andere, ziet men, uitnemend wel afgebeeld, den kop van Keizer Augustus, met het volgend omschrift:
CAESAR. AVG. P. MAX. TR.P.P.P. IMPERATORQ.
Dit beteekent:
CAESAR AVGVSTUS PONTIFEX MAXIMVS TRIBVNVS PLAEBIS PARENS PATRIAE IMPERATORQVE.
In het vlaamsch:
Keizer Augustus, Opperpriester, Volksvoogd, Vader des vaderlands en opperbevelhebber.
Iets dat, naar ons oordeel, ook eenen romeinschen oorsprong schijnt te hebben, - 't en ware dat de beloofde opzoekingen het anders bewezen, - 't is de welgekende hoogte nabij de oude heirstrate, opgericht wat zuidwaards van Rousselaere. In vredetijd, zoo men weet, wierden de lijken der romeinsche grooten gewoonlijk verbrand; de asschen, in eene kruike verzameld, wierd naar een pronkgraf gedragen, staande langs eenen openbaren weg. In oorlogstijde of waar het marbel ontbrak ging het anders: dan wierd er een grasheuvel (tumulus), ter vereeuwiging der nagedachtenis, opgericht. Tacitus gewaagt van de lijkplechtigheden ter eere van Varus en dezes gesneuvelde keurbenden (Ann. I, 61 en 62).
***
Waar nu den oorsprong der Oude Heirstrate gezocht?
Volgens eene overleveringe door de ouderlingen onzer streke bewaard, wierd de richting van dezen heirweg door Julius Caesar uitgesteken: dan zouden, zoo zegt men, de allereerste boomen onzer omstreek geveld geweest zijn.
Hier kan veel waarheid in zitten.
Voorzeker heeft Marcus Agrippa niet alleen nieuwe heirbanen gemaakt waar het noodig of nuttig scheen, maar ook verscheidene wegen volzet, die Caesar vroeger had gebaand en benuttigd. Het ware te lang, hier de
| |
| |
klaarblijkende betrekking te onderzoeken tusschen de ligging der later gemaakte heirbanen en de beschrevene richtingen, die Caesars keurbenden gewonelijk volgden. Maar hier is 't gene de ‘'Oude Heirstrate’ schijnt te betreffen.
Men weet dat Caesar, bij het eindigen van zijnen derden veldtocht in Gallenland, vruchteloos gepoogd had de Morinen te onderwerpen (Caes. III, 28 en 29). Toen hij den volgenden zomer gereed stond, om, uit de omstreek van het huidige Boonen of Boulogne, naar Brittenland in te schepen, hadden de Morinen, ten gevolge van het uitdroogen hunner moerassen, noodig geoordeeld afgeveerdigden tot den veroveraar te stieren, om vrede af te smeeken. Caesar stemde volgeern toe; maar hij gaf last aan Sabinus en Cotta om, binst zijne afwezigheid, de noordsche gouwen der Morinen en de nog vijandige Menapiers te gaan onderwerpen. (Caes. IV, 22).
Hier veronderstellen wij, dat de twee legerhoofden hunne krijgsbenden zouden geleid hebben, in derichtinge der later gemaakte groote heirbane, tot aan Werveke, oude vesting der Morinen. Na deze sterkte overweldigd en verbrand te hebben, zouden de keurbenden, over de Leye, het noorden ingetrokken zijn, en alsdan de zoogenoemde Oude Heirstrate gebaand hebben. Zoo men weet, en wierden Caesars bevelen maar gedeeltelijk uitgevoerd. (Caes. IV, 38).
De andere heirweg die, van Cassel uitgaande, het land der Morinen doorliep, zou wel kunnen gemaakt geweest zijn door Labiënus, die, na den wedertocht van Caesar uit Brittenland, last kreeg om den onverwachten oproer der zuidersche Morinen te gaan dempen. (Caes. IV, 37 en 38).
***
De Oude Heirstrate onzer landstreke schijnt ons dus, ten tijde van Julius Caesar, door Sabinus en Cotta gebaand, en onder Keizer Augustus door Marcus Agrippa voltrokken.
Zij bleef in wezen tot het midden der achttiende eeuw.
Heden leeft hare naam voort in het plaatselijk spreek- | |
| |
woord: ‘zoo oud als de Heirstrate’; maar al hare wetensweerdigheden verstierven langzaam uit het geheugen, zoo dat de jonge lieden nauwlijks de richting zouden kunnen aan wijzen, waar eens de aloude heirweg lag.
Dr Jul. Blancke
|
|