| |
| |
| |
[Nummer 23]
| |
Over de Cholera
WIJ mogen gerust houden staan dat het water de machtigste verspreider van de cholera is. Bij middel van de scheepvaart haalt het de cholerakiemen uit de verste streken, en voert ze geheel de wereld rond; en wij zullen allichte ondervinden, welk eene zware last op het drinkwater weegt, in het voortzetten van de schrikkelijke plage.
Laat ons eens te zamen eenen cholerazieke nagaan, die, uit eene besmette streke, in eene haven toegevaren komt. Wij zullen alzoo zonder veel moeite, ten grooten deele, de verspreidinge van de cholera, voor onze oogen zien gebeuren.
Nemen wij dat een schip, dat cholerazieken aan boord heeft, in eene stad aanlandt. 't En moet zeker niet gezeid worden dat die zieken, gelijk alle cholerazieken, buikloop en brakingen gehad hebben; hunne verscheidene uitwerpsels, hunne kleederen, lijnwaad, beddelakens, bedden, nachtgerief, bedpannen, potten, immers al dat de zieken,
| |
| |
't zij op welke wijze, bevuild en bezoedeld hebben, zit en hangt vol choleralevelingen.
't Kan zijn, en 't gebeurt nu en dan, dat al die zaken, en dat 't schip zelve, nauwkeurig ontsmet geweest hebben, eer zij in de haven kwamen; maar 't gebeurt nog veel meer dat zulks niet gedaan en wordt, of maar half gedaan, ja om de oogen te paaien. Het gebeurt dat de ziekte maar uit en komt, als het scheepsvolk al aan land gezet is. Het is ook mogelijk dat men de ziekte voor iets anders als cholera aanzien heeft, en dat de kranke, vrank en vrij, zijne gangen gaat, zijne belevelingde have, zijn ziek lichaam, met de kiemen van de cholera in de omliggende streken draagt; de besmettinge komt alzoo in 't land, ievers in een huis, en, van dit huis uitgaande, kan de plage verder uitbreiden. 't Gebeurt nog dat de besmette schepen, heel onbelet, de binnenwaters invaren, en, op dergelijke wijze, wordt de cholera nog eens, zonder veel omwegen, in het binnenland gebracht.
Dat wij van het vervoer te schepe zeggen, past evengoed, maar in mindere maten, op vervoer, langs ijzersteen- en andere wegen, van besmette menschen en bezoedelde zaken.
Een cholerazieke zet de plage voort door de levelingen die in zijne uitwerpsels bevat zijn.
De geneesheeren en de ziekendienders, immers al degene die 't hun ambacht is met de zieken omme te gaan, kunnen - ik en zegge niet zullen of moeten - door de minste onvoorzichtigheid, en onmiddelijk van het lichaam van den kranke, de ziekte betrapen.
Zij en moeten nochtans niet vreezen van de cholerakiemen in te asemen: al dien kant en is er geen gevaar; de asem der cholerazieken en draagt die kiemen niet; gevolgentlijk en kan men, bij het asemen alleene, de choleraziekte niet betrapen. Maar de ziekenbezorgers en hebben maar te vele gelegentheid, om, bij voorbeeld, hunne handen, aan 't gene de zieken uitwerpen, te bevlekken, en om alzoo, onverwist, de choleralevelingen, met hetgene zij eten, drinken of anderzins gebruiken, in hunnen mond, en vandaar verder in hunne mage enz.... binnen te laten komen.
| |
| |
't Is gelukkig dat die lieden meest altijd het gevaar kennen, en weten hoe zij moeten handelen om de ziekte te ontgaan; en wij ondervinden inderdaad dat zij gemeenelijk van de plage bevrijd blijven.
Maar de levelingen, zoo wij vroeger vermaand hebben, blijven geern haperen in en aan besmeurde lakens, dekkingen, spree'n, kleederen, huisallaam, enz. enz.; al zulk goed kan besmet zijn en, dikwijls ongezuiverd, uit den huize geraken.
De huisraad kan van een huis in 't andere, van de eene gemeente naar eene naburige, verdregen of vervoerd worden, en alzoo de ziekte voortzetten; besmeurde lappen, doeken, vodden, slunsen, kunnen weggesmeten, van iemand anders opgeraapt en gebruikt, of ook aan den voddeman verkocht worden, en nog eens, op verschillige plaatsen, ziekte doen ontstaan.
Het beddegoed, de lakens, de wollen dekkinge, enz... worden ten huize gewasschen, oftewel zij worden, namentlijk in de steden, naar de wasscherije gezonden.
De uitwerpsels, is 't dat zij bij gelukke in vaatwerk ontvangen en bijeen blijven, geraken, geheel dikwijls, zonder eenig gepoog tot ontsmettinge, in 't gemak gestort.
Aan deze twee laatste doeningen is er al te vele gelegen om ze niet van nader bij te onderzoeken.
't En zal de lezers zeker niet verwonderen, als zij hooren dat de lieden, die 't vuil goed van eenen cholerazieke te wasschen hebben in gevaar verkeeren van door de ziekte aangetast te worden: dat en moet niet nader uitgeleid zijn.
Maar dat waschgoed ongelukkiglijk, al en is het met de eerste looge niet altijd geheel en gansch ontsmet, wordt zoo menigmaal in beken, vaarten, vloeiende of staande wateren gespoeld en uitgewrongen!
Het water ontvangt het afspoelsel van al dat goed, en meteen het cholerazaad; welk zaad in 't water best en spoedigst van al aan 't leven en aan 't vermenigvuldigen valt, bij zooverre dat, in weinige dagen al 't water, uren verre, stroomafwaards besmet en choleravoerend geworden is.
| |
| |
Wordt dat waschgoed, door onvoorzichtige lieden omtrent eene pompe of steenput gespoeld, zoo kan het bezoedeld water, al door den grond, in den pompeput zimperen en daar het dagelijksch drinkwater ontzuiveren.
Is al dat water nu eens met cholerazaad vergiftigd, wij kunnen bij ons zelven overwegen hoe zeere de plage al niet en kan voortzetten en welke uitbreidinge zij in korten tijd al niet en kan nemen.
Beziet onder andere de schippers: hoe menigmaal en hooren wij niet dat het scheepsvolk eerst en vooral, en somtijds zelve geheel alleene, in eene streke, door cholera overvallen worden? Die lieden immers die gansche dagen met het water te doene hebben en zijn in 't algemeene niet al te wantrouwig van dat vocht, en zij halen hun drink- en spoelwater waar het gemakkelijkst te krijgen is uit het vaarwater. Op die wijze komen zij dikwijls zeer genadiglijk aan alle slag van kwalen en bijzonderlijk aan de cholera.
Ik moete 't daarbij zeggen dat de scheepslieden, doorgaans jonste om wederjonste verleenende, honderdvoudig aan het water teruggeven dat zij ervan gekregen hebben; de besmettende levelingen geraken uit hun vaartuig, om zeggens van 's zelfs, door het spoelen, 't kuischen, en op andere wijzen nog, in het water dat de schipbewoners bevarende zijn.
Wij en moeten dus den uitleg van het menigvuldig overvallen der oeverbewoners elders nievers zoeken als in het onvoorzichtig gebruiken van het bevuild vloedwater; en zoo vinden wij de rechte oorzake, bij voorbeeld, van de onverwachte en moorddadige besmettinge van 1892 in Hamburg.
Men beweert dat de Elbevloed stroomopwaards, dat is boven Hamburg, moet bezoedeld geweest hebben door Joodsche uitwijkelingen, die de cholera uit Rusland meegebracht hadden en die eenigen tijd op den oever van den vloed gelegerd lagen.
De uitbreidinge der ziekte toogt ons hier duidelijk de schuld van het water in die besmettinge.
Hamburg bestaat, zooals Brussel, Antwerpen en andere
| |
| |
groote steden, uit eene binnenstad en uit voorsteden. Het ware moeilijk voor iemand die de zaken niet wel en kent van de voorstad uit de binnenstad te onderscheiden, zoodanig nauwe zijn zij met malkaar verbonden. En dat is ook het geval met Hamburg en zijne voorstad Altona. Hun bestier is verschillig, maar het leven, de handel zijn de zelfste; de lieden verkeeren gestadig en hebben gedurige en alledaagsche betrekkingen met malkaar.
Wij zouden moeten peizen, de cholera, eens dat zij in eene dier twee steden begint te woekeren, zal zeker hare slachtoffers langs beide kanten zoeken en, onverschillig, in binnen- en in voorstad grijpen.
In Hamburg en in Altona gaat dat anders, en de oorzake moet alleenlijk in het verschil van drinkwater gezocht worden.
Hamburg immers haalt zijn drinkwater uit de Elbe en levert het Elbewater ongezuiverd, ongevilterd, aan zijne inwoners; overjaar heeft zij bijgevolge water geleverd dat choleralevelingen bevatte en zoo hebben wij de gekende vreeselijke plage zien ontstaan.
Altona daarentegen trekt ook wel zijn water uit de Elbe, maar 't en wordt maar geleverd, als het, behoorlijk gezuiverd en gevilterd, van alle schadelijke stoffen beroofd is.
Ook en hebben er in geheel Altona maar een goed honderd choleragevallen geweest, en meest altijd heeft men kunnen achterhalen hoe de cholera onmiddelijk van uit Hamburg ingebracht was. In een kleen hoekske van Altona waren de choleragevallen talrijk, en 't is rechts in dat deelke van de stad dat de inwoners hun drinkwater uit de waterleidinge der groote stad halen, en niet uit de gevilterde bronnen van Altona.
Kan men klaardere en doorslaandere bewijzen eischen om de schuld van het besmette drinkewater te doen aanveerden?
Dat onzuiver water maakt ook nog op andere wijzen ziek. Hoe menigmaal en zien wij immers, dat water, zelfs als het als drank verwezen is, dan nog niet gebruiken, gerusts herten, om alle slag van allaam te kuisschen en
| |
| |
te spoelen, dat dient om eet- en drinkware te verhandelen.
Hoe menige choleraleveling en blijft er alzoo niet kleven aan kommen, witteberden of tailloiren, melkvaten enz., hoevele en kunnen er niet geborgen zitten in afgelangde, gewaterde melk, om maar eenige mogelijkheden op te halen.
En de levelingen die wij op diergelijke wijze met het eten of 't drinken in ons lichaam nemen, kunnen kwaad of even machtig zijn als degene die onmiddelijk met drinkwater in de mage gebracht worden.
Het mesch, de uitworp en andere onreinigheden kunnen op eene eigene wijze de ziekte verspreiden. Zoo genomen al de uitworp van drie weken volgt den gewonen weg, 't is te zeggen hij wordt in 't gemak en daar beneden gegoten en vergaderd; op hoeveel wijzen en kan daar nog eens geen ziekworden uit voortkomen?
Het gebeurt, en niet al te zelden in onze gewesten, dat de ruimput niet geheel waterdichte en is: de levelingen kunnen alzoo uit den put in de aarde zimperen en 't pompe- of 't ander water in het gebuurte besmetten.
Het ruimsel wordt gemeenelijk vervoerd en uitgeworpen om den grond vruchtbaar te maken; en hier kan de choleraleveling, als 't kwalijk wilt, nieuwe perten spelen. Het is haast onnoodig te zeggen dat ruimers, vuilstekers, geluwgieters en al die onmiddelijk met het ruimvocht te doen hebben in groot gevaar zijn van door hun werk zelve - hunne kleederen zijn bezoedeld, zij eten met kwalijk gewasschene handen - de ziekte kunnen betrapen.
Het gebruik van kruiden, moes, groensel, enz.... die mogelijker wijze door dat vocht beroerd en bespeit geweest hebben, kan ook verderfelijk worden.
En al dat nabij en boven den grond wast of niet al te diepe onder de aarde en zit, is aan dit gevaar blootgesteld; ik noeme onder andere: salade, wortels, rapen, eerdappels, eerdbeziën enz....
De gewassen die omtrent dat veigemaakt land staan, en die hunnen top niet al te hooge 'n dragen, kunnen door de opstuivende vetstoffen, bezoedeld worden; hun onzuiver
| |
| |
ooft, namentlijk druiven, appels, peren, enz.... kunnen derwijze nog eens tot de verspreidinge van de cholera helpen.
('t Vervolgt)
Dr Alfons Depla
|
|